DS 7 CROSSBACK
INSTRUCTIEBOEKJE
Toegang tot het instructieboekje
Het instructieboekje is beschikbaar op de DS
AUTOMOBILES-website, in de rubriek "MyDS" of op het
volgende adres:
http://service.dsautomobiles.com
Download vanaf de desbetreffende Store de app voor
smartphones Scan MyDS.
Selecteer vervolgens:
- het model van uw auto,
- de uitgifteperiode van het boekje die overeenkomt met de eerste
registratiedatum van uw auto.
Download de content voor het instructieboekje van uw auto.
Selecteer:
- de taal,
- het model van uw auto en de carrosserievariant,
- de uitgifteperiode van het boekje die overeenkomt met de eerste
registratiedatum van uw auto.
Directe toegang tot het instructieboekje.
Met dit symbool wordt de meest recente
informatie aangeduid.
Welkom
Wij danken u voor uw keuze voor de DS 7 CROSSBACK.
Dit boekje bevat alle informatie en adviezen die u nodig hebt om
optimaal en in alle veiligheid gebruik te maken van de mogelijkheden
van uw auto.
Uw auto kan, afhankelijk van het uitrustingsniveau, het type, de
uitvoering en de specifieke kenmerken voor het land waar uw auto
verkocht is, slechts van een deel van de in dit boekje vermelde
uitrustingselementen zijn voorzien.
Aan de beschrijvingen en afbeeldingen kunnen geen rechten worden
ontleend.
Automobiles CITROËN, een naamloze vennootschap met een
aandelenkapitaal van 159.000.000 euro, met het hoofdkantoor gevestigd
te 7 rue Henri Sainte-Claire Deville, 92500 RUEIL-MALMAISON en
geregistreerd in het handels- en vennootschapsregister van Nanterre
onder nummer 642 050199, hierna te noemen de "Fabrikant", behoudt
zich het recht voor de technische kenmerken, uitrusting en accessoires
te wijzigen zonder verplicht te zijn dit boekje bij te werken.
In dit boekje vindt u alle aanwijzingen en adviezen voor het gebruik
van uw auto zodat u optimaal van uw auto kunt profiteren. Neem de
tijd dit boekje aandachtig door te lezen zodat u vertrouwd raakt met
uw nieuwe auto. Lees ook het garantie- en onderhoudsboekje door
waarin u informatie vindt over de garanties, het onderhoud en de
pechhulpverlening.
Neem voor werkzaamheden aan uw auto contact op met het netwerk
van de fabrikant, hierna te noemen "het dealernetwerk", of een
gekwalificeerde werkplaats.
Legenda
Veiligheidswaarschuwing
Aanvullende informatie
Adviezen met betrekking tot de bescherming van het milieu
Auto's met linkse besturing
Overhandig dit volledige instructieboekje bij verkoop van de auto aan
de nieuwe eigenaar.
Auto's met rechtse besturing
2
Inhoudsopgave
Overzicht
Eco-rijden
01
Instrumentenpaneel
10
13
30
33
34
34
34
35
36
41
Instrumentenpanelen
Verklikkerlampjes
Meters
Handmatige check
Kilometerteller en dagteller
Dimmer dashboardverlichting
Boordcomputer
Klokje
Touchscreen
Datum en tijd instellen
02
Toegang tot de auto
43
45
49
52
53
55
56
56
60
62
Afstandsbediening
Keyless entry and start
Noodprocedures
Centrale vergrendeling
Alarmsysteem
Portieren
Achterklep
Handsfree achterklep
Elektrische ruitbediening
Panoramisch schuif-/kanteldak
03
Ergonomie en comfort
04
Verlichting en zicht
66
67
73
73
75
77
78
81
82
Zitpositie
Voorstoelen
Stuurwielverstelling
Spiegels
Achterzitplaatsen
DS Sensorial Drive-functie
Verwarming en ventilatie
Handbediende airconditioning
Automatische airconditioning met
gescheiden regeling
Ontwasemen – ontdooien voorruit
Voorruitverwarming
Ontwasemen – ontdooien achterruit
Extra verwarming/ventilatie
Voorzieningen voorin
Plafonniers
Sfeerverlichting interieur
Voorzieningen achterin
Voorzieningen bagageruimte
99
101
101
102
103
105
107
108
109
111
Lichtschakelaar
Richtingaanwijzers (verklikkerlampjes)
Dagrijverlichting/Parkeerlichten
Automatische verlichting
DS Night Vision
Grootlichtassistent
Adaptive Front Light System (AFS)
Koplampen verstellen
Ruitenwisserschakelaar
Automatische ruitenwissers
05
Veiligheid
86
87
87
88
90
94
95
95
96
114 Algemene aanbevelingen met betrekking
tot de veiligheid
115 Alarmknipperlichten
115 Claxon
115 Urgence-noodoproep of Assistancepechhulpoproep
118 Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
121 Advanced Traction Control
122 Veiligheidsgordels
125 Airbags
128 Kinderzitjes
129 Uitschakelen airbag aan passagierszijde
135 ISOFIX-kinderzitjes
138 i-Size-kinderzitjes
140 Kinderbeveiliging
3
Inhoudsopgave
06
143
145
147
150
151
155
156
157
157
159
161
162
165
167
170
170
181
186
190
192
193
198
200
203
206
208
213
Rijden
Rijadviezen
Starten/afzetten van de motor
Elektrische parkeerrem
Handgeschakelde versnellingsbak
Automatische transmissie
Rijstanden
Hill Start Assist
Schakelindicator
Stop & Start
Bandenspanningscontrolesysteem
DS ConnectedCAM
Snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem
Snelheidsbegrenzer
Snelheidsregelaar
DS Connected Pilot
Adaptieve cruise control
Lane Keeping System
Active Safety Brake met Distance Alert en
Intelligente noodremassistentie
Vermoeidheidsherkenningssysteem
Lane Departure Warning System
Lane Keeping System
Dodehoekbewaking
Parkeerhulp
Achteruitrijcamera – 360 Vision
360 Vision
Park Assist
DS Park Pilot
07
Praktische informatie
09
222
223
224
224
227
227
228
228
229
230
231
233
235
236
Geschikte brandstoffen
Brandstoftank
Tankbeveiliging (diesel)
Trekhaak
Eco-mode
Sneeuwschermen
Sneeuwkettingen
Allesdragers monteren
Motorkap
Onder de motorkap
Niveaus controleren
Controles
Onderhoudstips
AdBlue ® (BlueHDi-motoren)
263 Technische gegevens van de motoren en
aanhangergewichten
264 Benzinemotoren
265 Dieselmotoren
266 Afmetingen
266 Identificatie
08
In geval van pech
240
240
241
243
246
250
254
254
256
260
Gevarendriehoek
Brandstoftank leeg (diesel)
Boordgereedschap
Bandenreparatieset
Reservewiel
Een lamp vervangen
Ruitenwisserbladen vervangen
Een zekering vervangen
12 V-accu
Slepen van de auto
Technische gegevens
Audio en datacommunicatie
DS Connect Radio
DS Connect Nav
Trefwoordenregister
Toegang tot aanvullende video's
bit.ly/helpPSA
4
Overzicht
Cockpit
1
7
Motorkap openen
Bediening elektrische parkeerrem
Selectietoets rijstand (ECO,
SPORT/ECO of DRIVE MODE)
2
Zekeringen dashboard
3
Plafonnier
Pictogrammendisplay veiligheidsgordels
en airbag vóór aan passagierszijde
Bediening zonnescherm panoramadak
Binnenspiegel
Toetsen noodoproep en pechhulpoproep
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
8
Dashboardkastje
Uitschakelen airbag passagier
CD-speler
9
Elektrische ruitbediening
Schakelaar vergrendelen/
ontgrendelen van binnenuit
Elektrische kinderbeveiliging
(afhankelijk van de uitvoering)
4
START/STOP-knop
Klokje
10
Versnellingsbakbediening
5
11
Touchscreen met DS
Connect Radio of DS Connect Nav
Claxon
Bestuurdersairbag
6
12
Draadloze lader
12 V-aansluiting/USB-aansluiting
Instrumentenpaneel
5
Overzicht
Schakelflippers
Schakelaarpaneel aan de zijkant
Handmatige hoogteverstelling
koplampen
Elektrische verstelling
buitenspiegels
Controlelampje werking
programmeerbare verwarming
Uitschakelen van de functie
"Lane Departure Warning"
Inschakelen van de functie
Lane Position Assist
1
Schakelaar verlichting en richtingaanwijzers
Uitschakelen van het Stop &
Start-systeem
2
Infraroodcamera
(afhankelijk van de uitvoering)
3
Inschakelen van de
voorruitverwarming
Schakelaar ruitenwissers/
ruitensproeiers/boordcomputer
4
Bediening audiosysteem
5
Bediening snelheidsbegrenzer/-regelaar
OFF
Uitschakelen van de functie
"Lane Departure Warning"
Openen/sluiten handsfree
achterklep
6
Overzicht
Centraal schakelaarpaneel
Toegang tot het menu
Airconditioning
Menu Applicaties
Inschakelen/uitschakelen van
het audiosysteem
Menu Telefoon
Automatisch programma
"Zicht"
Instellen van het volume
Alarmknipperlichten
Ontwasemen – ontdooien
achterruit
Menu Radio Media
Functie DS Sensorial Drive
Uitschakelen van de ventilatie
Handmatige recirculatie van de
interieurlucht
Menu Navigatie
Menu Auto/Rijden
7
Eco-rijden
Eco-rijden
Door in de dagelijkse praktijk een aantal
aanwijzingen op te volgen kunt u het
brandstofverbruik en de CO2-uitstoot van uw
auto verminderen.
Maak optimaal gebruik van de
versnellingsbak
Als uw auto is voorzien van een
handgeschakelde versnellingsbak, rijd
dan rustig weg, schakel zo snel mogelijk
de tweede versnelling in en schakel bij het
accelereren bij voorkeur relatief snel over naar
een hogere versnelling.
Als uw auto is voorzien van een automatische
transmissie, gebruik dan bij voorkeur de
automatische stand en trap het gaspedaal niet
bruusk of diep in.
De schakelindicator adviseert u de versnelling
in te schakelen die het best geschikt is
voor de rijomstandigheden: volg het op
het instrumentenpaneel weergegeven
schakeladvies zo snel mogelijk op.
Bij auto's met een automatische transmissie
wordt de schakelindicator uitsluitend in de
handmatige stand weergegeven.
Kies voor een soepele rijstijl
Houd afstand van de auto's voor u, rem bij
voorkeur af op de motor in plaats van het
rempedaal te gebruiken en trap het gaspedaal
geleidelijk in. Als u deze aanwijzingen naleeft,
nemen het brandstofverbruik en de CO2uitstoot af en wordt de geluidsoverlast door
het verkeer beperkt.
Als het verkeer goed doorstroomt, gebruik dan
vanaf een snelheid van ongeveer 40 km/h de
snelheidsregelaar (indien aanwezig).
Matig het gebruik van uw
elektrische uitrusting
Als het passagierscompartiment te warm is,
ventileer dit dan voordat u gaat rijden door de
ruiten en de ventilatieopeningen te openen
voordat u de airconditioning gaat gebruiken.
Sluit bij snelheden boven 50 km/h de ruiten,
maar laat de ventilatieopeningen open staan.
Maak gebruik van alle voorzieningen die
kunnen bijdragen aan een verlaging van de
temperatuur in het interieur (zonneschermen
van het schuif-/kanteldak of de zijruiten enz.).
Schakel de airconditioning uit zodra de
gewenste temperatuur is bereikt (behalve bij
auto's met een automatische airconditioning).
Schakel de achterruitverwarming en de
ontwaseming uit zodra deze niet meer
nodig zijn als deze niet automatisch worden
aangestuurd.
Schakel de stoelverwarming zo snel mogelijk
uit.
Schakel de verlichting en de mistlampen uit
als het zicht voldoende is.
Laat de motor vooral ‘s winters na het starten
niet stationair warmdraaien: uw auto warmt
sneller op als u rijdt.
Sluit als passagier zo min mogelijk
multimedia-apparatuur (DVD-speler, MP3speler, spelcomputer enz.) op de auto aan
om het elektriciteitsverbruik, en dus het
brandstofverbruik, te beperken.
Koppel externe apparatuur los als u de auto
verlaat.
8
Eco-rijden
Beperk de oorzaken van een hoger
brandstofverbruik
Vergeet niet het reservewiel en de banden van
een aanhanger of caravan.
Verdeel het gewicht evenwichtig over de
auto: plaats de zwaarste voorwerpen in
de bagageruimte zo dicht mogelijk bij de
achterbank.
Beperk de belading en de luchtweerstand
(dakdragers, imperiaal, fietsendrager,
aanhanger, enz.) van uw auto. Gebruik liever
een dakkoffer.
Verwijder na gebruik de dakdragers en het
imperiaal.
Laat uw auto regelmatig onderhouden (olie
verversen, oliefilter, lucht- en interieurfilter
vervangen enz.) en houd u daarbij aan het
in het onderhoudsschema van de fabrikant
voorgeschreven interval.
Vervang na de winter zo snel mogelijk de
winterbanden door zomerbanden.
Houd u aan de
onderhoudsvoorschriften
Controleer regelmatig de bandenspanning
(bij koude banden), houd u daarbij aan
de bandenspanning die staat vermeld
op de sticker in de deuropening van het
bestuurdersportier.
Controleer de bandenspanning met name:
voorafgaand aan een lange rit,
bij de wisseling van de seizoenen,
als de auto gedurende langere tijd niet is
gebruikt.
Als bij een BlueHDi-dieselmotor het SCRsysteem uitvalt, dan is er sprake van
vervuiling. Bezoek in dat geval z.s.m. het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om ervoor te zorgen dat de uitstoot
van stikstofoxiden van uw auto weer aan de
norm voldoet.
Laat bij het tanken het vulpistool niet meer dan
drie keer afslaan; zo voorkomt u dat brandstof
uit de tank stroomt.
U zult bij een nieuwe auto merken dat pas na
3000 km het gemiddelde brandstofverbruik
zich stabiliseert.
01
INSTRUMENTENPANEEL
01
10
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel 1
Centraal display
5.
6.
7.
8.
Meters
1.
2.
3.
4.
Analoge snelheidsmeter (km/h of mph).
Brandstofniveaumeter.
Koelvloeistoftemperatuurmeter.
Toerenteller (x 1000 t/min of rpm).
Status snelheidsregelaar of
snelheidsbegrenzer.
Opschakelindicator.
Stand van de selectiehendel
Kilometerteller (km of mijlen).
Configureerbare weergavezone.
Waarschuwingsmeldingen.
Type informatie selecteren
Om het type informatie in de configureerbare
weergavezone van het scherm aan te passen:
F Draai aan de knop links op het stuurwiel om
de verschillende informatietypen weer te
geven en er doorheen te scrollen.
De nieuwe weergave wordt direct toegepast.
Afhankelijk van de uitvoering van de auto zijn
de volgende informatietypen beschikbaar:
- Digitale snelheidsmeter.
- Boordcomputer
- Verkeersbordherkenning.
- Rijhulpsystemen.
- Waakzaamheidsniveau.
- Herhaling van de navigatieaanwijzingen.
- Dynamische parameters van de auto (stand
Sport).
11
Instrumentenpaneel
Instrumentenpaneel 2
Aan te passen digitaal instrumentenpaneel
De inhoud en beschikbaarheid van informatie
is afhankelijk van de geselecteerde
weergavemodus en de uitvoering van de auto.
8.
9.
10.
11.
Toerenteller (x 1000 t/min).
Koelvloeistoftemperatuurmeter (° Celsius).
Kilometerteller (km of mijl).
Onderhoudssleutel.
Beschrijving
Verklikkerlampjes
Voorbeeld met de weergavemodus
"PERSOONLIJK".
Sommige lampjes hebben een vaste positie. De
positie van de andere kan worden aangepast.
Voor bepaalde functies die zowel een
verklikkerlampje hebben voor de ingeschakelde
status als voor de uitgeschakelde status, is
slechts één specifieke positie beschikbaar.
Permanente informatie
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Brandstofniveaumeter.
Boordcomputer.
Schakelindicator.
Status van de automatische transmissie.
Rijstand.
Digitale snelheidsmeter (km/h of mph).
Aanwijzingen van de snelheidsregelaar of
de snelheidsbegrenzer.
Weergave snelheidsbeperking.
Status van de functie "Lane Keeping
System".
Ongeacht de geselecteerde weergavemodus
toont het instrumentenpaneel:
- op vaste posities:
• de brandstofniveaumeter,
• de koelvloeistoftemperatuurmeter,
• de kilometerteller.
- op variabele posities:
• de informatie met betrekking tot de
versnellingsbak en de schakelindicator,
• de digitale snelheidsmeter,
• status- resp. waarschuwingsmeldingen
worden kortstondig weergegeven.
Optionele informatie
Afhankelijk van de geselecteerde weergavemodus
en de ingeschakelde functies kan de volgende
aanvullende informatie worden weergegeven:
- de toerenteller,
- de boordcomputer,
- de rijhulpsystemen,
- de snelheidsbegrenzer of -regelaar,
- de ingeschakelde audiobron,
- de aanwijzingen van het navigatiesysteem,
- de motorinformatie (in de stand Sport),
- het scherm van de DS Night Vision-functie, ...
Persoonlijke instellingen voor
het instrumentenpaneel
U kunt het uiterlijk van het instrumentenpaneel
aanpassen door een keuze te maken uit:
- de kleuren voor de weergave op het
instrumentenpaneel,
- de weergavemodi.
Schermtaal en eenheden
Deze zijn afhankelijk van de configuratie
van het touchscreen.
Wanneer u reist naar een land met een
andere officiële eenheid voor de afstanden
en snelheidslimieten (km of miles, km/h
of mph), dient u de configuratie van het
multifunctionele display te wijzigen.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
01
01
12
Instrumentenpaneel
Keuze van de weergavekleur
Deze is afhankelijk van de ambiance die is
geactiveerd met de functie DS Sensorial Drive.
U kunt kiezen uit de volgende sferen:
F "Cashmere": paars,
F "Titanium": karmijn,
F "Normaal" (geen sfeer geactiveerd): wit en
champagne.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de functie DS Sensorial Drive.
Elke modus is gekoppeld aan een type
informatie dat wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
- "METERS": standaardweergave van de
analoge en digitale snelheidsmeter, de
toerenteller, de brandstofniveaumeter,
de koelvloeistoftemperatuurmeter en de
kilometerteller.
- "NAVIGATIE": standaardweergave
aangevuld met de informatie over de
huidige routebegeleiding (kaartgegevens en
navigatie-aanwijzingen).
-
Keuze van de weergavemodus
-
-
Wijzigen van de weergavemodus van het
instrumentenpaneel:
F Draai aan de rolknop links op het stuurwiel
om de verschillende weergavemodi
op het rechter gedeelte van het
instrumentenpaneel weer te geven en er
doorheen te scrollen.
F Druk zodra de gewenste weergavemodus
verschijnt op de knop om te bevestigen.
Als de knop niet wordt verplaatst, wordt de
geselecteerde verlichtingsmodus automatisch
na enkele momenten toegepast.
-
"RIJDEN": standaardweergave aangevuld
met de informatie van de actieve
rijhulpsystemen.
"MINIMAAL": beperkte weergave met alleen
de digitale snelheidsmeter, de kilometer en,
uitsluitend bij een waarschuwingssituatie,
de brandstofniveaumeter en de
koelvloeistoftemperatuurmeter.
"NIGHT VISION": beperkte weergave
en weergave van de infraroodcamera
(gekoppeld aan de functie DS Night Vision).
"PERSOONLIJK": beperkte weergave
en mogelijkheid tot het selecteren van
optionele informatie voor weergave in de te
personaliseren gedeelten links en rechts.
Configureren van de weergavemodus
"PERSOONLIJK" en selecteren van de weer
te geven gegevens in de te personaliseren
gedeelten van het instrumentenpaneel:
of
F Selecteer het menu Instellingen
in de bovenste balk of zijbalk van
het touchscreen.
F Selecteer "Instellingen".
of
OPTIES
F Druk op de knop "Configuratie
dashboard".
F Selecteer voor elk te personaliseren
gedeelte, links en rechts, het type weer te
geven gegevens met de desbetreffende
scrolpijlen op het touchscreen:
• "Rijhulpsystemen",
• "Standaard" (leeg),
• "Informatie over de motor"
(stand Sport),
• "G-meters" (stand Sport),
• "Temperaturen" (motorolie),
• "Media",
• "Navigatie",
• "Boordcomputer",
• "Toerenteller",
13
Instrumentenpaneel
• "Night Vision",
• "Waakzaamheidsniveau".
F Bevestig om de instellingen op te slaan en
sluit het menu.
Als de weergavemodus is ingesteld op
"PERSOONLIJK", wordt de nieuwe selectie
direct weergegeven.
Voer deze handelingen om
veiligheidsredenen uitsluitend uit bij
stilstaande auto.
Een aantal lampjes kan op twee
manieren oplichten: permanent of
knipperend.
Aan de manier van oplichten in
combinatie met de werkingsfase van de
auto valt af te lezen of er sprake is van
een normale situatie of een storing.
Raadpleeg de desbetreffende tabellen
van de lampjes voor meer informatie.
Verklikkerlampjes
ingeschakelde functie
De volgende lampjes geven aan dat de
desbetreffende functie is ingeschakeld.
Waarschuwingslampjes
Verklikkerlampjes
Bij het aanzetten van het
contact
Als het contact wordt aangezet, gaan bepaalde
lampjes op het instrumentenpaneel enkele
seconden branden.
Zodra de motor is gestart, moeten deze
lampjes weer uitgaan.
Als een lampje blijft branden, controleer dan
voordat u gaat rijden welke functie het betreft.
Bijbehorende waarschuwingen
De meeste lampjes op het instrumentenpaneel
werken in combinatie met de weergave van een
melding en een geluidssignaal.
Als bij draaiende motor of tijdens het rijden een
van de volgende lampjes gaat branden, wijst dit
op een storing in het desbetreffende systeem
en moet de bestuurder actie ondernemen.
Lees in het geval van een storing waarbij
een waarschuwingslampje gaat branden
de aanvullende informatie die via een
bijbehorende melding wordt weergegeven.
Raadpleeg indien nodig het dealernetwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Verklikkerlampjes
uitgeschakelde functie
De volgende lampjes geven aan dat de
desbetreffende functie handmatig is uitgeschakeld.
Het lampje kan branden in combinatie met een
geluidssignaal en een melding op het display.
01
01
14
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Rode waarschuwingslampjes
STOP
Permanent,
in combinatie
met een ander
waarschuwingslampje,
de weergave van
een melding en een
geluidssignaal.
Dit waarschuwingslampje gaat
branden bij een ernstige storing
van de motor, het remsysteem, de
stuurbekrachtiging, de automatische
transmissie of bij een ernstige
elektrische storing.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige plaats
stil.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Te hoge
koelvloeistoftemperatuur
Permanent, met de
naald in het rode
gebied, in combinatie
met het lampje STOP.
De temperatuur van de koelvloeistof
is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof
tot de motor is afgekoeld.
Als het probleem zich blijft voordoen, raadpleeg dan
het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent, in
combinatie met het
verklikkerlampje
STOP.
De temperatuur van de koelvloeistof
is te hoog.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Wacht met het eventueel bijvullen van de koelvloeistof
tot de motor is afgekoeld.
Neem contact op met het netwerk van het merk of
een gekwalificeerde werkplaats als het probleem blijft
bestaan.
Permanent.
Er is een probleem met de
motorsmering.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Parkeer de auto, zet het contact af en raadpleeg het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
+
of
+
Motoroliedruk
15
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Laadtoestand
accu*
Permanent.
Er is een storing in het
laadstroomcircuit van de accu
(vervuilde of losgeraakte
accuklemmen, aandrijfriem dynamo
niet correct gespannen of gebroken
enz.).
Het lampje moet na het starten van de motor uitgaan.
Neem contact op met het netwerk van het merk of
een gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval
is.
Vanwege de laadtoestand van de accu moet u de
auto zo snel mogelijk op een veilige plaats stilzetten.
Als de elektrische parkeerrem niet werkt, beveilig de
auto dan op de volgende manier tegen wegrollen:
F Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak: schakel een versnelling in.
F Bij auto's met een automatische transmissie:
plaats wielblokken bij een van de wielen.
Portier(en)
geopend
Permanent, in combinatie
met een melding die
het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft.
Bij een snelheid lager dan 10 km/h
is een portier of de achterklep niet
goed gesloten.
Sluit het portier of de achterklep.
Permanent, in combinatie
met een geluidssignaal
en een melding die
het desbetreffende
carrosseriedeel aangeeft.
Bij een snelheid hoger dan 10 km/h
is een portier of de achterklep niet
goed gesloten.
Permanent
of
Knippert in
combinatie met een
geluidssignaal.
Een van de veiligheidsgordels is niet
vastgemaakt of weer losgemaakt.
Gordel los
* Afhankelijk van het verkoopland.
Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
Dit lampje gaat ook branden op het
pictogrammendisplay voor de veiligheidsgordels en
de airbag vóór aan passagierszijde, in combinatie met
het lampje dat aangeeft welke veiligheidsgordel is
losgemaakt of niet is vastgemaakt.
01
01
16
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Elektrische
parkeerrem
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Permanent.
De elektrische parkeerrem is
aangetrokken.
Zet de parkeerrem vrij zodat het controlelampje
uitgaat: trap het rempedaal in en trek kort aan de
hendel van de parkeerrem.
Houd u aan de veiligheidsvoorschriften.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de elektrische parkeerrem.
Oranje waarschuwingslampjes
+
Automatische
werking van
de elektrische
parkeerrem
uitgeschakeld
Permanent.
De functies "automatisch
aantrekken" (bij het afzetten van de
motor) en "automatisch vrijzetten"
zijn uitgeschakeld.
Schakel de functies weer in.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de elektrische parkeerrem.
Remsysteem
Permanent.
Een kleine storing in het
remsysteem.
Rijd voorzichtig.
Laat het systeem zo snel mogelijk controleren door het
dealernetwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent.
Het remvloeistofniveau is te laag.
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Vul het niveau bij met een door de fabrikant
aanbevolen remvloeistof.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het
systeem dan controleren door een erkende dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent, in
combinatie met het
waarschuwingslampje
ABS.
Er is een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBD).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een veilige plaats.
Laat het systeem controleren door een erkende
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
17
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Antiblokkeer
systeem (ABS)
Permanent.
Er is een storing in het
antiblokkeersysteem.
De normale remwerking van uw auto blijft behouden.
Rijd voorzichtig met lage snelheid en raadpleeg zo
snel mogelijk het dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dynamische
stabiliteitscontrole
(DSC/ASR)
Knippert.
De DSC/ASR-regeling is actief.
Deze functie verbetert de aandrijving zodra de wielen
te weinig grip of tractie hebben en zorgt voor een
betere koersstabiliteit.
Permanent.
Er is een storing in DSC/ASRsysteem.
Laat het systeem controleren door het netwerk van
het merk of een gekwalificeerde werkplaats.
Knippert.
Er is een storing in het
motormanagementsysteem.
De katalysator is mogelijk onherstelbaar beschadigd.
Laat het systeem controleren door het netwerk van
het merk of een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent.
Er is een storing in de
emissieregeling.
Het lampje moet na het starten van de motor uitgaan.
Neem onmiddelijk contact op met het netwerk van het
merk of een gekwalificeerde werkplaats als dit niet
het geval is.
Motordiagnose
systeem
01
01
18
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Service
+
Waarschuwing
kans op
aanrijding/
Active Safety
Brake
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Brandt tijdelijk in
combinatie met de
weergave van een
melding.
Er zijn één of meer kleine storingen
gedetecteerd waarbij geen specifiek
lampje gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van
de melding op het instrumentenpaneel.
In sommige gevallen kunt u het probleem zelf op te
lossen door bijvoorbeeld een nog geopend portier te
sluiten of het roetfilter te regenereren als dit vervuild
begint te raken (ga om het roetfilter te regenereren,
zodra de omstandigheden het toelaten, met een
snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot het lampje
dooft).
Raadpleeg in andere gevallen, zoals een storing
in het bandenspanningscontrolesysteem, het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent, in
combinatie met de
weergave van een
melding.
Er zijn één of meer ernstige
storingen gedetecteerd waarbij geen
specifiek lampje gaat branden.
Identificeer de oorzaak van de storing met behulp van
de melding op het instrumentenpaneel en raadpleeg
het dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent, in
combinatie met het
knipperen en vervolgens
blijven branden van de
onderhoudssleutel.
Het onderhoudsinterval is
overschreden.
Uitsluitend bij uitvoeringen met een BlueHDidieselmotor.
Laat de werkzaamheden aan uw auto zo snel
mogelijk uitvoeren.
Knippert.
Het systeem is in bedrijf.
Het systeem remt de auto kort af om de snelheid van
de aanrijding met de voorligger te beperken.
Permanent, in
combinatie met een
melding en een
geluidssignaal.
Er is een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het netwerk van
het merk of een gekwalificeerde werkplaats.
19
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Waarschuwing
kans op
aanrijding/ Active
Safety Brake
Permanent, in
combinatie met een
melding.
Het systeem is uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de Waarschuwing kans op
aanrijding/Active Safety Brake.
Lane Departure
Warning System
Knippert in
combinatie met een
geluidssignaal.
Er wordt een overschrijding van een
rijstrookmarkering links of rechts
gedetecteerd.
Stuur de andere kant op om de auto weer op de juiste
koers te brengen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Lane Departure Warning
System.
Permanent, in
combinatie met de
weergave van een
melding.
Er is een storing in het systeem.
Blijf alert en rijd voorzichtig.
Laat het systeem controleren door het netwerk van
het merk of een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent.
Het systeem is uitgeschakeld of in de
wachtstand gezet.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Lane Keeping System.
Knippert.
De auto dreigt een onderbroken
rijstrookmarkering te overschrijden
zonder dat de richtingaanwijzer is
ingeschakeld.
Het systeem wordt geactiveerd en corrigeert
vervolgens de koers afhankelijk van de zijde van de
rijstrookmarkering die overschreden dreigt te worden.
Permanent, in
combinatie met
de weergave van
een melding, een
geluidssignaal en
het branden van het
lampje Service.
Storing in het systeem.
Blijf alert en rijd voorzichtig.
Laat het systeem controleren door het dealernetwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Lane Keeping System.
Lane Keeping
System
+
01
01
20
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Bandenspanning
te laag
+
Airbags
Airbag vóór aan
passagierszijde
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Permanent.
De bandenspanning van een of
meerdere wielen is te laag.
Controleer zo snel mogelijk de bandenspanning.
Deze controle dient bij voorkeur bij koude banden te
worden uitgevoerd.
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning
hebt gebracht en na het verwisselen van een of meer
wielen, moet u het systeem resetten.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
Knipperend en
vervolgens permanent,
in combinatie met het
lampje Service.
Er is een storing in het
bandenspanningscontrolesysteem.
De werking van de bandenspanningscontrole kan niet
langer worden gegarandeerd.
Laat het systeem controleren door een erkende
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Brandt tijdelijk.
Het lampje brandt na het aanzetten
van het contact gedurende enkele
seconden en dooft vervolgens.
Het lampje moet na het starten van de motor uitgaan.
Neem contact op met het netwerk van het merk of een
gekwalificeerde werkplaats als dit niet het geval is.
Permanent.
Er is een storing in een van de
airbags of de pyrotechnische
gordelspanners.
Laat het systeem controleren door het netwerk van
het merk of een gekwalificeerde werkplaats.
Permanent op het
display van de
waarschuwingslampjes
voor de
veiligheidsgordels en
de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de stand
"OFF".
De passagiersairbag vóór wordt gedeactiveerd.
U kunt een kinderzitje met de "rug in de rijrichting"
plaatsen, behalve in het geval van een storing in het
airbagsysteem (brandend waarschuwingslampje
Airbags).
Zet de schakelaar in de stand "ON" om de airbag
vóór aan passagierszijde in te schakelen. Plaats in dit
geval geen kinderzitje met de rug in de rijrichting op
deze zitplaats.
21
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Airbag vóór aan
passagierszijde
Permanent op het
display van de
waarschuwingslampjes
voor de
veiligheidsgordels en
de airbag vóór aan
passagierszijde.
De schakelaar in het
dashboardkastje staat in de stand
ON.
De passagiersairbag vóór is
geactiveerd.
Plaats in dit geval geen kinderzitje met de rug in de
rijrichting op deze zitplaats.
Zet de schakelaar in de stand OFF om de
passagiersairbag vóór uit te schakelen. U kunt een
kinderzitje met de "rug in de rijrichting" plaatsen,
behalve in het geval van een storing in het
airbagsysteem (brandend lampje Airbags).
Laag
brandstofniveau
Permanent, met de
naald in het rode
gebied.
Als dit lampje gaat branden, zit er
nog ongeveer 6 liter brandstof in
de tank.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat u
met een lege tank strandt.
Het lampje gaat elke keer na het aanzetten van het
contact branden zolang er niet voldoende brandstof
getankt is.
Het geluidssignaal en de melding worden steeds
vaker herhaald naarmate het niveau in de tank verder
naar "0" zakt.
Inhoud brandstoftank:
- 62 liter (benzinemotoren)
- 55 liter (dieselmotoren)
Rijd nooit door tot de tank helemaal leeg is;
hierdoor kunnen het emissieregelsysteem en het
injectiesysteem beschadigd raken.
of
Permanent, terwijl de
resterende hoeveelheid
brandstof in het rood
wordt weergegeven,
in combinatie met de
weergave van een melding
en een geluidssignaal.
01
01
22
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
AdBlue ®
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Brandt ongeveer
30 seconden
zodra het contact
is aangezet, in
combinatie met een
geluidssignaal en
een melding van het
aantal kilometers dat
u nog kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de 800 en
2400 km.
Vul AdBlue ® bij.
U kunt maximaal 10 liter AdBlue ® in het reservoir
gieten.
Permanent zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met
een geluidssignaal en
een melding van het
aantal kilometers dat
u nog kunt rijden.
De actieradius ligt tussen de 100 en
800 km.
Vul het AdBlue ® -reservoir zo snel mogelijk bij.
U kunt maximaal 10 liter AdBlue ® in het reservoir
gieten.
Knippert, in
combinatie met een
geluidssignaal en
een melding van het
aantal kilometers dat
u nog kunt rijden.
De actieradius is kleiner dan 100 km.
U moet AdBlue ® bijvullen om te voorkomen dat de
motor niet meer kan worden gestart.
U kunt maximaal 10 liter AdBlue ® in het reservoir
gieten.
Knippert, in
combinatie met een
geluidssignaal en
een melding dat het
starten van de motor
wordt geblokkeerd.
Het AdBlue ® -reservoir is leeg:
het starten van de motor wordt
geblokkeerd door het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem.
Om de motor opnieuw te kunnen starten, moet u
AdBlue ® bijvullen.
U moet het reservoir bijvullen met minimaal 5 liter
AdBlue ®.
23
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
+
+
Emissieregel
systeem SCR
(BlueHDidieselmotor)
Status
Oorzaak
Permanent zodra het contact Er is een storing in het SCRis aangezet, in combinatie emissieregelsysteem.
met het branden van het
verklikkerlampje Service
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
Acties/Opmerkingen
Deze waarschuwing verdwijnt zodra de uitstoot van
uitlaatgassen weer aan de normen voldoet.
Knippert zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met
het branden van het
verklikkerlampje
Service en het
verklikkerlampje
zelfdiagnose motor,
een geluidssignaal
en een melding met
betrekking tot de
actieradius.
Na bevestiging van de storing in
het emissieregelsysteem kunt u
maximaal 1100 km afleggen voordat
het systeem het starten van de motor
blokkeert.
Raadpleeg om te voorkomen dat de motor niet
meer kan worden gestart zo snel mogelijk het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Knippert zodra het
contact is aangezet,
in combinatie met
het branden van het
verklikkerlampje Service
en het verklikkerlampje
zelfdiagnose motor, een
geluidssignaal en een
melding.
U hebt de actieradius overschreden
die is toegestaan na de
bevestiging van de storing in het
emissieregelsysteem: het starten
van de motor wordt geblokkeerd
door het startblokkeringssysteem.
Neem verplicht contact op met het dealernetwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om de motor weer te
kunnen starten.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het bijvullen of voor meer informatie over AdBlue ® (BlueHDi-motoren).
01
01
24
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Voorgloeien
dieselmotor
Permanent.
Bij het aanzetten van het contact bij
een verzoek om de motor te starten
door het indrukken van de knop
"START/STOP", is de temperatuur
van de motor zo laag dat voorgloeien
noodzakelijk is.
De wachttijd en daarmee de tijd dat het lampje
brandt, is afhankelijk van de weersomstandigheden
(tot ongeveer 30 seconden bij koud winterweer).
Bij uitvoeringen met Keyless entry and start-systeem
wordt wanneer het lampje uitgaat de motor onmiddellijk
gestart, op voorwaarde dat het rempedaal ingetrapt
blijft bij auto's met automatische transmissie.
Bij uitvoeringen met Keyless entry and startsysteem wordt wanneer het lampje uitgaat de
motor onmiddellijk gestart, op voorwaarde dat
het koppelingspedaal ingetrapt blijft bij auto's met
handgeschakelde versnellingsbak.
Roetfilter
(diesel)
Permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en een
melding van de kans
op verstopping van
het roetfilter.
Dit geeft aan dat het roetfilter
verstopt begint te raken.
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra de
omstandigheden het toelaten, met een snelheid van
minimaal 60 km/h rijden tot het lampje dooft.
Permanent, in
combinatie met een
geluidssignaal en de
melding van een te
laag additiefniveau
voor het roetfilter.
Dit geeft aan dat het niveau in de
additieftank te laag is.
Laat zo snel mogelijk vloeistof bijvullen door het
netwerk van het merk of een gekwalificeerde
werkplaats.
25
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Stop & Start
Permanent, in
combinatie met de
weergave van een
melding.
Het Stop & Start-systeem is
uitgeschakeld.
De volgende keer dat de auto tot stilstand komt, wordt
de motor niet meer afgezet.
Schakel de functie weer in door nogmaals op de toets
te drukken.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
Mistachterlichten
Permanent.
De mistachterlichten worden
ingeschakeld met de ring op de
lichtschakelaar.
Draai de ring naar achteren om de mistachterlichten
uit te schakelen.
DS Night Vision
Permanent.
Het systeem is geactiveerd,
maar de auto rijdt te snel of de
buitentemperatuur valt buiten het
werkingsbereik.
De weergave van de functie Night Vision is
beschikbaar, maar er wordt geen waarschuwing
gegeven.
Parkeerhulp
Permanent, in
combinatie met een
melding en een
geluidssignaal.
Er is een storing in de parkeerhulp.
Neem contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te laten
controleren.
01
01
26
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Permanent.
Het Stop & Start-systeem heeft de
motor in de STOP-stand gezet (bij
rood licht, stopbord, opstopping enz.).
Het lampje gaat uit en de motor wordt automatisch
gestart (START-stand) als u wilt wegrijden.
Knippert enkele
seconden en gaat
vervolgens uit.
De STOP-stand is tijdelijk niet
beschikbaar.
of
De motor wordt automatisch in de
START-stand gezet.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Stop & Start-systeem.
Eco-mode
Permanent.
De eco-mode is ingeschakeld.
Bepaalde rij-instellingen worden geoptimaliseerd om
brandstof te besparen.
Park Assist
of
DS Park Pilot
Permanent.
De functie is geactiveerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over het Park Assist-systeem of DS Park
Pilot.
Automatische
ruitenwissers
Permanent.
De ruitenwisserschakelaar is naar
beneden bewogen.
De automatische stand van de
ruitenwissers vóór is geactiveerd.
Beweeg om de automatische stand van de
ruitenwissers te deactiveren de hendel nogmaals
omlaag of zet de hendel in een andere stand.
Mistlampen
vóór
Permanent.
De mistlampen vóór worden
ingeschakeld met de ring op de
lichtschakelaar.
Draai de ring één stand naar achteren om de
mistlampen vóór uit te schakelen.
Richtingaanwijzer
links
Knippert, met
geluidssignaal.
De lichtschakelaar is naar beneden
bewogen.
Groene verklikkerlampjes
Stop & Start
27
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak
Richtingaanwijzer
rechts
Knippert, met
geluidssignaal.
De lichtschakelaar is naar boven
bewogen.
Alarmknipperlichten
Knippert, met
geluidssignaal.
De schakelaar voor de
alarmknipperlichten op het
dashboard is ingedrukt.
Parkeerlichten
Permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand
"Parkeerlichten".
Dimlicht
Permanent.
De lichtschakelaar staat in de stand
"Dimlicht" of in de stand "AUTO" (bij
weinig buitenlicht).
DS Night Vision
Permanent.
De functie is geactiveerd.
Er is aan alle voorwaarden voldaan: het systeem is in
werking.
De beelden van de infraroodcamera zijn
beschikbaar als de functie Night Vision van het
instrumentenpaneel geactiveerd is.
Grootlichtassistent
Permanent.
De functie is geactiveerd via
het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
De lichtschakelaar staat in de stand
"AUTO".
De camera aan de bovenzijde van de voorruit
regelt het overschakelen naar grootlicht of dimlicht
afhankelijk van de lichtsterkte van de omgeving en de
verkeerssituatie.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de Grootlichtassistent.
Permanent.
U hebt de lichtschakelaar naar u toe
getrokken.
Trek aan de lichtschakelaar om terug te schakelen
naar dimlicht.
+
of
Acties/Opmerkingen
De richtingaanwijzers links en rechts en de
bijbehorende waarschuwingslampjes knipperen
tegelijkertijd.
Blauwe verklikkerlampjes
Grootlicht
01
01
28
Instrumentenpaneel
Elektrische parkeerrem
Neem zo snel mogelijk contact op met het netwerk
van het merk of een gekwalificeerde werkplaats.
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Brandt, in combinatie met
de weergave van de melding
"Storing parkeerrem".
Automatisch vrijzetten is niet
mogelijk.
Als de parkeerrem is aangetrokken en deze bij het wegrijden
niet automatisch kan worden vrijgezet, wordt een melding
weergegeven. Deze melding geeft aan dat u de parkeerrem
handmatig moet vrijzetten.
Branden, in combinatie met
de weergave van de melding
"Storing parkeerrem".
De noodremfunctie werkt niet
optimaal.
Als de parkeerrem is aangetrokken en deze bij het wegrijden
niet automatisch kan worden vrijgezet, wordt een melding
weergegeven. Deze melding geeft aan dat u de parkeerrem
handmatig moet vrijzetten.
Automatisch aantrekken is
niet mogelijk.
+
Branden, in combinatie met
de weergave van de melding
"Storing parkeerrem".
Gebruik de hendel van de elektrische parkeerrem.
De elektrische parkeerrem kan alleen handmatig worden bediend.
Als de parkeerrem is aangetrokken en het automatisch vrijzetten
ook niet mogelijk is, wordt bij het wegrijden een melding
weergegeven. Deze melding geeft aan dat u de parkeerrem
handmatig moet vrijzetten.
+
Branden, in combinatie met
de weergave van de melding
"Storing parkeerrem".
U kunt de auto niet meer met
de parkeerrem op zijn plaats
houden terwijl de motor draait.
Als het handmatig aantrekken en vrijzetten niet mogelijk is, is de
hendel van de elektrische parkeerrem defect.
De automatische functies moeten te allen tijde worden gebruikt: ze
worden automatisch geactiveerd bij een storing in de hendel.
+
29
Instrumentenpaneel
Waarschuwings- resp.
verklikkerlampje
+
Status
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Branden, in combinatie met
de weergave van de melding
"Storing parkeerrem".
De parkeerrem is defect; de
handmatige en elektrische
bediening werken mogelijk
niet meer.
Om bij stilstand de auto op zijn plaats te houden:
F Trek aan de hendel en houd deze ongeveer 7 tot 15 seconden aangetrokken
tot het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel gaat branden.
Als deze procedure niet werkt, beveilig uw auto dan op de volgende wijze tegen
wegrollen:
F Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
F Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel een
versnelling in.
F Bij auto's met een automatische transmissie: selecteer de stand P en plaats
de meegeleverde wielblokken voor en achter een van de wielen.
Neem contact op met het netwerk van het merk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Branden, in combinatie met
de weergave van de melding
"Storing parkeerrem".
De parkeerrem werkt niet
optimaal; de auto kan niet
onder alle omstandigheden
door de parkeerrem tegen
wegrollen worden beveiligd.
Beveilig uw auto tegen wegrollen:
F Parkeer de auto op een vlakke ondergrond.
F Bij auto's met een handgeschakelde versnellingsbak: schakel
een versnelling in.
F Bij auto's met een automatische transmissie: selecteer de stand
P en plaats de meegeleverde wielblokken voor en achter een
van de wielen.
Neem contact op met het netwerk van het merk of een
gekwalificeerde werkplaats.
+
+
+
+
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het gebruik van de
elektrische parkeerrem.
01
01
30
Instrumentenpaneel
Meters
Onderhoudsindicator
De onderhoudsindicator wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel. Afhankelijk van de
uitvoering van de auto:
- de kilometerteller geeft de resterende
kilometers tot de eerstvolgende
onderhoudsbeurt aan of de afgelegde afstand
sinds de vorige verstreken onderhoudsdatum,
voorafgegaan door het teken "-".
- een waarschuwingsmelding geeft de
resterende kilometers en de tijd tot de
eerstvolgende onderhoudsbeurt aan of
verstreken is.
Waarschuwings- resp.
Status
verklikkerlampje
Onderhoudssleutel
Onderhoudssleutel
knippert
+
De weergegeven afstand (in kilometers of
mijlen) wordt berekend op basis van het
aantal afgelegde kilometers en de verstreken
tijd sinds de laatste onderhoudsbeurt.
De waarschuwing kan ook worden
weergegeven als het einde van het
onderhoudsinterval in tijd nadert.
Oorzaak
Acties/Opmerkingen
Gaat tijdelijk branden
bij het aanzetten van
het contact.
De afstand tot de
eerstvolgende beurt
is 3000 tot 1000 km.
Brandt permanent, bij
het aanzetten van het
contact.
De onderhoudsbeurt
moet binnen 1000 km
worden uitgevoerd.
Laat spoedig een
onderhoudsbeurt aan
uw auto uitvoeren.
Knippert en brandt
vervolgens permanent, bij het
aanzetten van het contact.
(Bij BlueHDi-uitvoeringen met
dieselmotor, in combinatie
met het waarschuwingslampje
Service).
Het
onderhoudsinterval is
overschreden.
Laat zo spoedig
mogelijk een
onderhoudsbeurt aan
uw auto uitvoeren.
Op nul zetten van de
onderhoudsindicator
Na elke onderhoudsbeurt moet de
onderhoudsindicator weer op nul gezet worden.
Als u zelf het onderhoud van uw auto uitvoert:
F Zet het contact af.
F Druk op de knop op het uiteinde van de
ruitenwisserschakelaar en houd deze
ingedrukt.
F Zet het contact aan; de kilometerteller
begint terug te tellen,
F Laat de knop los als het display =0
aangeeft; de sleutel verdwijnt.
Als u na deze handeling de accu wilt
loskoppelen, vergrendel dan de auto en
wacht minimaal 5 minuten. Het op 0 zetten
van de onderhoudsindicator zal anders
niet worden opgeslagen.
Opvragen van
onderhoudsinformatie
De onderhoudsinformatie is toegankelijk via de
knop "Diagnose" in het menu Auto/Rijden van
het touchscreen.
31
Instrumentenpaneel
Motorolieniveaumeter
Storing in motorolieniveaumeter
(afhankelijk van de uitvoering)
Als de melding "Ongeldige meting
olieniveau" op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven, duidt dit op een storing in de
motorolieniveaumeter.
Neem contact op met een erkende dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij uitvoeringen met een motorolieniveaumeter
wordt bij het aanzetten van het contact eerst
de onderhoudsindicator weergegeven en
vervolgens gedurende enkele seconden het
motorolieniveau als een bericht.
Een controle van het olieniveau is alleen
betrouwbaar als de auto op een vlakke,
horizontale ondergrond staat en de motor
minstens 30 minuten niet heeft gedraaid.
Als de motorolieniveaumeter niet werkt,
wordt het motorolieniveau niet meer
gecontroleerd.
Zolang het systeem niet werkt, moet u
het motorolieniveau controleren met de
peilstok in de motorruimte.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
controleren van de niveaus.
Te laag olieniveau
Als het motorolieniveau te laag is, wordt de
melding met het verozek om bij te vullen op
het instrumentenpaneel weergegeven in
combinatie met het branden van het lampje
Service en een geluidssignaal.
Controleer het olieniveau met de peilstok. Als
blijkt dat het olieniveau te laag is, moet olie
worden bijgevuld om te voorkomen dat ernstige
motorschade ontstaat.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van de
niveaus.
Koelvloeistoftemperatuurmeter
Bij draaiende motor:
- zone A, is de temperatuur in orde,
- in zone B: de temperatuur is te hoog; dit
waarschuwingslampje en het centrale
STOP-waarschuwingslampje gaan branden
op het instrumentenpaneel, in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
STOP zo snel mogelijk op een veilige
plaats.
Wacht enkele minuten voordat u de motor
afzet.
Open nadat u het contact hebt afgezet
voorzichtig de motorkap en controleer het
koelvloeistofniveau.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van
de niveaus.
AdBlue® -actieradiusindicatoren
Deze actieradiusindicatoren zijn uitsluitend
aanwezig bij auto's met een BlueHDidieselmotor.
Zodra de reservevoorraad van het AdBlue ® reservoir is aangesproken of een storing in het
SCR-systeem is gesignaleerd, verschijnt bij
het aanzetten van het contact een indicator die
aangeeft hoeveel kilometer u nog ongeveer
kunt rijden voordat het opnieuw starten van de
motor automatisch wordt geblokkeerd.
01
01
32
Instrumentenpaneel
Actieradius tussen 800 en 100 km
Starten geblokkeerd vanwege te weinig AdBlue ®
Als het contact wordt aangezet, gaat dit
verklikkerlampje knipperen in combinatie
met een geluidssignaal en de melding "vul bij
AdBlue: starten onmogelijk".
Informatie over de actieradius is toegankelijk
via de knop Diagnose in het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
Zodra het contact wordt aangezet, gaat
het verklikkerlampje branden in combinatie
met een geluidssignaal (1 pieptoon) en een
melding (bijvoorbeeld "Vul AdBlue bij: starten
onmogelijk over x km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u nog kunt rijden met de
resterende hoeveelheid vloeistof.
Tijdens het rijden worden het geluidssignaal en
de melding elke 100 km weergegeven zolang
er geen vloeistof is bijgevuld.
Vul zo snel mogelijk vloeistof bij om te
voorkomen dat het reservoir helemaal leeg
raakt en de motor niet meer gestart kan
worden.
Actieradius tussen 2400 en 800 km
Actieradius kleiner dan 100 km
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje ongeveer 30 seconden
branden in combinatie met een geluidssignaal
en een melding (bijvoorbeeld "Vul AdBlue bij:
starten onmogelijk over x km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid vloeistof.
Het minimumniveau is bereikt; vul zo snel
mogelijk vloeistof bij.
Zodra het contact wordt aangezet, gaat het
verklikkerlampje knipperen in combinatie
met een geluidssignaal (1 pieptoon) en een
melding (bijvoorbeeld "Vul AdBlue bij: starten
onmogelijk over x km") die aangeeft hoeveel
kilometer of mijl u nog kunt rijden met de
resterende hoeveelheid vloeistof.
Tijdens het rijden worden het geluidssignaal en
de melding elke 10 km weergegeven zolang er
geen AdBlue is bijgevuld.
Vul zo snel mogelijk vloeistof bij om te
voorkomen dat het reservoir helemaal leeg
raakt en de motor niet meer gestart kan
worden.
Niet starten van de motor bij een te
laag AdBlue® -niveau
Het wettelijk verplichte
startblokkeringssysteem wordt
automatisch geactiveerd zodra het
AdBlue ® -reservoir leeg is.
Actieradius groter dan 2400 km
Als het contact wordt aangezet, wordt er geen
informatie over de actieradius weergegeven.
Deze meldingen worden vergezeld van het
advies om niet meer dan 10 liter AdBlue bij te
vullen.
Het AdBlue ® -reservoir is leeg: het starten van
de motor wordt geblokkeerd door het wettelijk
verplichte startblokkeringssysteem.
Om de motor weer te kunnen starten moet
het reservoir met minimaal 5 liter AdBlue ®
worden gevuld.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over AdBlue ® (BlueHDimotoren), in het bijzonder met betrekking
tot het bijvullen.
33
Instrumentenpaneel
Als een storing in het SCRemissieregelsysteem wordt
gedetecteerd
Er wordt automatisch een
startblokkeringssysteem geactiveerd als
meer dan 1100 km is gereden nadat de
storing in het SCR-systeem is bevestigd.
Laat het systeem zo snel mogelijk
controleren door het netwerk van het merk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Als een storing wordt gedetecteerd
Deze verklikkerlampjes gaan branden in
combinatie met een geluidssignaal en de
melding "Storing emissieregeling".
De waarschuwing wordt tijdens het rijden
gegeven zodra de storing voor de eerste keer
wordt gedetecteerd en vervolgens steeds bij
het aanzetten van het contact zolang de storing
niet is verholpen.
In het geval van een tijdelijke
storing verdwijnt de waarschuwing
tijdens de volgende rit na controle
van de zelfdiagnose van het SCRemissieregelsysteem.
Tijdens de toegestane rijfase (tussen 1100
en 0 km)
Als een storing in het SCR-systeem is
bevestigd (na 50 km) en de storingsmelding
permanent wordt weergegeven, gaan
deze verklikkerlampjes branden en gaat
het verklikkerlampje AdBlue knipperen in
combinatie met een geluidssignaal en een
melding (bijv.: "Storing emissieregeling: Starten
verboden binnen 300 km") die aangeeft
hoeveel kilometer of mijl u nog kunt rijden met
de resterende hoeveelheid vloeistof.
Tijdens het rijden wordt de melding elke
30 seconden weergegeven zolang de storing in
het SCR-emissieregelsysteem niet is verholpen.
De waarschuwing wordt opnieuw weergegeven
zodra het contact wordt aangezet.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Als u dit niet doet, kan de motor niet meer
worden gestart.
Starten geblokkeerd
Elke keer dat het contact wordt aangezet, gaan
deze verklikkerlampjes branden en knippert
het verklikkerlampje AdBlue in combinatie met
een geluidssignaal en de melding "Storing
emissieregeling: Starten verboden".
U hebt de limiet van de toegestane
rijfase overschreden: het
startblokkeringssysteem voorkomt dat de
motor kan worden gestart.
Neem verplicht contact op met een lid van
het dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om de motor weer te kunnen starten.
Handmatige check
Met deze functie kunnen op elk moment
bepaalde indicatoren worden gecontroleerd
en het logboek van storingen worden
weergegeven.
De functie is toegankelijk via het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
De volgende gegevens verschijnen op het
instrumentenpaneel:
- het motorolieniveau,
- het onderhoudsinterval,
- de actieradius voor AdBlue en het SCRsysteem voor BlueHDi-uitvoeringen met
dieselmotor,
- de actuele waarschuwingen.
Deze informatie verschijnt ook
automatisch elke keer wanneer u het
contact aanzet.
01
01
34
Instrumentenpaneel
Kilometerteller en dagteller
De kilometerteller en dagteller worden
gedurende 30 seconden weergegeven bij het
afzetten van het contact, bij het openen van het
bestuurdersportier en bij het vergrendelen en
ontgrendelen van de auto.
Voor reizen in het buitenland kan
de eenheid van de afstand worden
aangepast: de snelheid moet namelijk
worden weergegeven in de officiële
eenheid van het land (km of mijl).
De eenheid kan bij stilstaande auto
worden gewijzigd via het configuratiemenu
van het display.
Kilometerteller
Deze teller geeft de totale kilometerstand van
de auto aan.
Met touchscreen
of
F Selecteer in het menu
Instellingen de optie
"Lichtsterkte".
F Stel de helderheid af door op de
pijlen te drukken of de cursor te
bewegen.
F Druk op deze toets om op te
slaan en af te sluiten.
De gegevens van de dagteller worden
permanent weergegeven als u de
weergavemodus "DAGTELLER" of
"PERSOONLIJK" (afhankelijk van de
uitvoering) hebt geselecteerd.
Druk bij alle andere weergavemodi op de toets
op het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
om deze informatie tijdelijk op een specifiek
scherm weer te geven.
U kunt het scherm ook uitschakelen. Dit gaat
als volgt:
F Druk op de toets Instellingen.
of
F Selecteer Scherm
uitschakelen.
Dimmer dashboardverlichting
Met dit systeem kunt u de lichtsterkte van de
dashboardverlichting handmatig aanpassen
aan het licht van de omgeving.
Weergave van informatie op
het instrumentenpaneel
Het scherm wordt volledig uitgeschakeld.
Druk nogmaals op het scherm (op een
willekeurig gedeelte) om het weer in te
schakelen.
Boordcomputer
Geeft informatie over de actuele rit (actieradius,
brandstofverbruik, gemiddelde snelheid enz.).
F Druk op de toets op het uiteinde van
de ruitenwisserschakelaar om
achtereenvolgens de verschillende functies
weer te geven.
-
Tabblad actuele informatie met:
• de actieradius,
• het actuele brandstofverbruik,
• de teller van het Stop & Start-systeem.
-
Traject "1" met:
• gemiddelde snelheid,
• gemiddeld brandstofverbruik,
• afgelegde afstand,
voor de eerste rit.
35
Instrumentenpaneel
-
Traject "2" met:
• gemiddelde snelheid,
• gemiddeld brandstofverbruik,
• afgelegde afstand,
voor de tweede rit.
Dagteller resetten
F Druk langer dan 2 seconden op de knop op
het uiteinde van de ruitenwisserschakelaar
wanneer het gewenste traject wordt
weergegeven.
Trajecten "1" en "2" zijn onafhankelijk en
kunnen op dezelfde manier worden gebruikt.
Na het tanken van minimaal 5 liter brandstof
wordt de actieradius opnieuw berekend en
weergegeven als deze meer dan 100 km
bedraagt.
Raadpleeg een erkende dealer of een
gekwalificeerde werkplaats als tijdens
het rijden de streepjes continu worden
weergegeven.
(km of mijl)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
De teller van het Stop & Startsysteem.
(minuten/seconden of uren/minuten)
Huidig brandstofverbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend over de laatste seconden.
Enkele definities...
Actieradius
Afgelegde afstand
Deze functie wordt alleen weergegeven bij
snelheden vanaf 30 km/h.
Als uw auto is uitgerust met het Stop & Startsysteem, houdt een teller bij hoelang de STOPstand tijdens een rit is geactiveerd.
De teller wordt elke keer als u het contact
aanzet weer op nul gezet.
Klokje
(km of mijl)
De actieradius geeft aan hoeveel
kilometer u nog met de resterende
hoeveelheid brandstof kunt rijden
(berekend op basis van het
gemiddelde verbruik over de laatste
afgelegde kilometers).
Deze waarde kan schommelen door
een gewijzigde rijstijl of het rijden op
een helling, waardoor het momentele
brandstofverbruik aanzienlijk kan wijzigen.
Als de actieradius minder dan 30 km bedraagt,
verschijnen streepjes op het display.
Gemiddeld brandstofverbruik
(l/100 km, km/l of mpg)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Gemiddelde snelheid
(km/h of mph)
Berekend sinds de laatste nulstelling
van de trajectgegevens.
Het klokje wordt automatisch uitgeklapt bij het
aanzetten van het contact en wordt automatisch
ingeklapt bij het afzetten van het contact.
01
01
36
Instrumentenpaneel
Het klokje kan ook handmatig worden
ingeklapt.
Het wijzermechanisme wordt gesynchroniseerd
met de weergegeven tijd op het touchscreen.
Touchscreen
Dit systeem heeft de volgende functies:
- permanente weergave van de tijd en de
buitentemperatuur (er gaat een blauw
lampje branden bij kans op gladheid),
- bediening van de verwarming/
airconditioning,
- toegang tot de configuratiemenu's van de
functies en de systemen van de auto,
- bediening van het audiosysteem, de
telefoon en weergave van de bijbehorende
informatie,
- weergave van de waarschuwingen van de
parkeerhulpsystemen (grafische weergave
van de parkeerhulp, Park Assist enz.),
- toegang tot de internetdiensten en
weergave van de bijbehorende informatie,
en, afhankelijk van de uitvoering:
- bediening van het navigatiesysteem en
weergave van de bijbehorende informatie.
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder handelingen die zijn
volledige aandacht vragen uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto.
Bepaalde functies zijn niet beschikbaar
als de auto rijdt.
Als gedurende enkele seconden geen
handelingen op de secundaire pagina
worden uitgevoerd, wordt automatisch de
eerste pagina weer weergegeven.
Druk op "ON" of "OFF" om een functie in of uit
te schakelen.
Algemene werking
Druk op deze toets om de instellingen
voor een functie aan te passen.
Aanbevelingen
Druk op deze toets om aanvullende
informatie over de functie weer te
geven.
Het touchscreen is een capacitief scherm.
Het kan bij alle temperaturen worden gebruikt.
Houd geen puntige voorwerpen tegen het
touchscreen.
Raak het touchscreen niet aan met vochtige
vingers.
Gebruik een schone en zachte doek om het
touchscreen te reinigen.
Druk op deze toets om uw keuze te
bevestigen.
Druk op deze toets om terug te
keren naar de vorige pagina.
Menu's
Werkingsprincipes
Gebruik de toetsen onder het touchscreen om
de hoofdmenu's te openen en druk vervolgens
op de op het touchscreen weergegeven
toetsen.
Bepaalde menu's kunnen op twee pagina's
worden weergegeven: druk op de toets
"OPTIES" om de secundaire pagina te
bekijken.
De functie DS Sensorial Drive.
Hiermee kunt u de ambiance in de
auto aan uw smaak aanpassen.
37
Instrumentenpaneel
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functie Sensorial
Drive.
Radio Media.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Airconditioning.
Hiermee kunnen onder andere de
temperatuur en de aanjagersnelheid
worden ingesteld.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken
voor meer informatie over de handbediende
airconditioning en de automatische
airconditioning met gescheiden regeling.
Online navigatie.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
Rijden of Auto.*
Hiermee kunnen bepaalde functies
worden geactiveerd, gedeactiveerd
en geconfigureerd.
Applicaties.
Hiermee kunnen de beschikbare
online services worden weergegeven
en hebt u rechtstreekse toegang tot
bepaalde uitrusting van de functie
Sensorial Drive.
Raadpleeg voor andere functies de rubriek
"Audio en telematica".
Telefoon.
Zie de rubriek "Audio en telematica".
-
-
U kunt ook met drie vingers op
het touchscreen drukken om alle
menuknoppen weer te geven.
Tijd en buitentemperatuur (er gaat een
blauw lampje branden bij kans op gladheid).
Basisinformatie van de airconditioning
en rechtstreekse toegang tot het
desbetreffende menu.
Informatie over de menu's Radio Media en
Telefoon.
Berichten.
Toegang tot de instellingen voor
het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel (datum/tijd, taal,
eenheden enz.).
Zijbalken DS Connect Nav
Volumeregeling/onderbreken
van het geluid.
Zie de rubriek "Audio en
telematica".
Inschakelen/uitschakelen van het
audiosysteem
Zie de rubriek "Audio en telematica".
* Afhankelijk van de uitvoering.
De via dit menu beschikbare functies
zijn verdeeld onder twee tabbladen:
"Voertuiginstellingen" en "Rijfuncties".
Bovenste balk DS Connect Radio
Informatiebalk(en)
Bepaalde informatie wordt permanent
weergegeven in de informatiebalk(en) van het
touchscreen.
Linkerzijde
- Buitentemperatuur (er gaat een blauw
lampje branden bij kans op gladheid).
- Berichten.
- Basisinformatie van de airconditioning,
en rechtstreekse toegang tot het
desbetreffende menu.
- Toegang tot de instellingen voor de
stoelverwarming/-ventilatie.
Rechterzijde
- Tijd.
- Toegang tot de instellingen voor
het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel (datum/tijd, taal,
eenheden enz.).
- Basisinformatie van de airconditioning
en rechtstreekse toegang tot het
desbetreffende menu.
- Toegang tot de instellingen voor de
stoelverwarming/-ventilatie.
01
01
38
Instrumentenpaneel
Menu Auto/Rijden
Tabblad "Voertuiginstellingen"
Groepen
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over een van deze
functies.
Functies
-
"Parkeren"
-
"Ruitenwisser achter bij inschakelen achteruit": inschakelen/uitschakelen van het activeren van de ruitenwisser achter
bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
"Automatisch inklappen van spiegels": inschakelen/uitschakelen van het automatisch inklappen/uitklappen van de
buitenspiegels bij het vergrendelen/ontgrendelen.
"Buitensp. afstellen bij inschakelen achteruit": inschakelen/uitschakelen van het automatisch verstellen van de
buitenspiegels bij het inschakelen van de achteruitversnelling.
"Automatische parkeerrem": inschakelen/uitschakelen van het automatisch aantrekken/vrijzetten (afhankelijk van het
verkoopland).
-
"Follow me home-verlichting": inschakelen/uitschakelen van de automatische follow me home-verlichting.
"Instapverlichting": inschakelen/uitschakelen van de instapverlichting.
"Adaptieve verlichting": inschakelen/uitschakelen van de adaptieve verlichting.
-
"Sfeerverlichting": inschakelen/uitschakelen van de sfeerverlichting en instellen van de lichtsterkte.
"Ontgrendelen: alleen bestuurder": inschakelen/uitschakelen van het selectief ontgrendelen van het bestuurdersportier.
"Ontgrendelen: alleen de achterklep": inschakelen/uitschakelen van het selectief ontgrendelen van de achterklep.
"Elektrisch bedienbare achterklep": inschakelen/uitschakelen van het elektrisch openen en sluiten van de achterklep.
"Handsfree toegang": inschakelen/uitschakelen van de handsfree-functie van de achterklep.
"Voorverwarming": inschakelen/uitschakelen van de programmeerbare verwarming.
-
"Detectie verslapping aandacht": inschakelen/uitschakelen van de detectie van het verslappen van de aandacht van de
bestuurder.
"Verkeersbordherkenning": inschakelen/uitschakelen van de verkeersbordherkenning.
"Weergave adviessnelheid": inschakelen/uitschakelen van de snelheidslimietweergave.
"Waarschuwing kans op aanrijding en automatisch remmen": inschakelen/uitschakelen van de waarschuwing kans op
aanrijding en de Active Safety Brake.
"Dodehoekbewaking": inschakelen/uitschakelen van de dodehoekbewaking.
"Koplampen"
"Comfortverlichting"
"Beveiliging"
-
39
Instrumentenpaneel
Tabblad "Rijfuncties"
Instellingen
Functie
Aanwijzingen
"Automatisch in- en
uitschakelen van grootlicht"
Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Parkeerhulp"
Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Antispinregeling"
Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Park Assist"
Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Panoramacamera"
Inschakelen van de functie 360 Vision.
"Night Vision"
Inschakelen/uitschakelen van de functie.
"Bandenspan contr."
Resetten van het bandenspanningscontrolesysteem.
"Diagnose"
Herinnering voor eerstvolgende onderhoudsinterval.
Herinnering voor het motoroliepeil, de AdBlue-actieradius
en de bandenspanning.
Overzicht van de actuele waarschuwingsmeldingen.
DS Connect Radio
De via de bovenste menubalk
toegankelijke functies zijn in de
volgende tabel weergegeven.
Toets
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over een van deze
functies.
Aanwijzingen
Uitschakelen van het scherm
(zwart scherm).
Druk op het zwarte scherm of
op een van de menutoetsen
om terug te gaan naar de
oorspronkelijke weergave.
Instellen van de lichtsterkte
van de sfeerverlichting van het
dashboard.
Selecteren en configureren van
de drie gebruikersprofielen.
Instellingen van het
touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Privacyinstellingen voor de
persoonlijke gegevens en/of
locatie.
Activering en configuratie van
de wifi-instellingen.
01
01
40
Instrumentenpaneel
Instellingen van het touchscreen en het
digitale instrumentenpaneel.
Toets
DS Connect Nav
De via de menubalk aan de zijkant
toegankelijke functies zijn in de
volgende tabel weergegeven.
Aanwijzingen
Configureren van de
scherminstellingen
(weergavewijze van teksten,
animaties, ...) en de lichtsterkte.
Keuze van de eenheden:
- temperatuur (°Celsius of
°Fahrenheit),
- afstand en brandstofverbruik
(l/100 km, mpg of km/l).
Keuze van de op het touchscreen
en het digitale instrumentenpaneel
weergegeven taal.
Instellen van datum en tijd.
Keuze van het type weer te
geven informatie op het digitale
instrumentenpaneel.
Toets
Aanwijzingen
Keuze van een onderwerp.
Instellingen van het touchscreen en het
digitale instrumentenpaneel
Toets
Aanwijzingen
Keuze van de eenheden:
- temperatuur (°Celsius of
°Fahrenheit),
- afstand en brandstofverbruik
(l/100 km, mpg of km/l).
Audio-instellingen (muziektype,
verdeling, niveau, stemvolume,
belvolume).
Keuze van de op het touchscreen
en het digitale instrumentenpaneel
weergegeven taal.
Scherm uitschakelen.
Instellen van datum en tijd.
Keuze voor de synchronisering
met het GPS.
Secundaire pagina (instellingen
van het touchscreen en het
digitale instrumentenpaneel).
Instellen van de
scherminstellingen (tekst
scrollen, animaties enz.) en de
helderheid.
Selecteren en configureren van
de drie gebruikersprofielen.
Keuze van het type weer te
geven informatie op het digitale
instrumentenpaneel.
41
Instrumentenpaneel
Datum en tijd instellen
Met DS Connect Radio
F Selecteer het menu Instellingen
in de bovenste menubalk van het
touchscreen.
F Selecteer "Systeemconfiguratie".
F Selecteer "Datum en tijd".
F Selecteer "Datum" of "Tijd".
F Selecteer het formaat van de weergave.
F Wijzig de datum en/of de tijd met het
numerieke toetsenbord.
F Bevestig met "OK".
Met DS Connect Nav
Het instellen van de datum en tijd is alleen
mogelijk als de GPS-synchronisatie is
uitgeschakeld.
F Selecteer het menu Instellingen
in de bovenste balk of zijbalk van
het touchscreen.
F Druk op de toets "OPTIES" om naar de
secundaire pagina te gaan.
F Selecteer "Instellen tijddatum".
F Selecteer het tabblad "Datum" of "Tijd".
F Wijzig de datum en/of de tijd met het
numerieke toetsenbord.
F Bevestig met "OK".
Andere instellingen
U kunt:
- De tijdzone wijzigen.
- De weergave-indeling voor de datum en tijd
(12h/24h) instellen.
- De regelfunctie voor de zomertijd activeren
of deactiveren (+ 1 uur).
- De GPS-synchronisatie in- of uitschakelen.
Het systeem schakelt niet automatisch
over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk
van het verkoopland).
01
02
TOEGANG TOT DE AUTO
43
Toegang tot de auto
Ontgrendelen van de auto
Afstandsbediening
Algemeen
Afhankelijk van de uitvoering heeft de
afstandsbediening de volgende functies:
- ontgrendelen/vergrendelen/
supervergrendelen van de auto,
- ontgrendelen/openen/sluiten van de
achterklep,
- inschakelen van de verlichting,
- inklappen/uitklappen van de buitenspiegels,
- inschakelen/uitschakelen van het
alarmsysteem,
- openen van de ruiten,
- sluiten van de ruiten en het schuif-/
kanteldak,
- lokaliseren van de auto,
- startblokkering van de auto.
Afhankelijk van de uitvoering kan met de in de
afstandsbediening geïntegreerde sleutel het
volgende worden gedaan:
- ontgrendelen/vergrendelen/
supervergrendelen van de auto,
- inschakelen/uitschakelen van de
mechanische kinderbeveiliging,
- activeren/deactiveren van de airbag vóór aan
passagierszijde,
- vergrendelen van de portieren (noodprocedure).
Uitklappen/uitwerpen van de sleutel
F Trek aan deze knop terwijl u de sleutel uit
de houder haalt.
Houd deze knop aangetrokken voordat u de
sleutel weer terugplaatst.
Volledige ontgrendeling
F Druk op de knop.
Selectieve ontgrendeling
Bestuurdersportier en brandstofvulklep
De functie kan worden ingesteld
via het menu Rijden/Auto van het
touchscreen.
F Druk op de ontgrendelingsknop.
F Druk nogmaals op deze knop om de overige
portieren en de achterklep te ontgrendelen.
De eerste keer dat op de vergrendelknop
wordt gedrukt, knipperen de richtingaanwijzers
enkele seconden om aan te geven dat:
- de auto volledig of selectief is ontgrendeld
bij uitvoeringen zonder alarmsysteem,
- het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige
uitvoeringen).
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
02
02
44
Toegang tot de auto
Openen van de ruiten
Afhankelijk van de uitvoering kunnen door de
ontgrendelknop ingedrukt te houden de ruiten
worden geopend tot de gewenste stand.
Het openen van de ruiten stopt zodra u de knop
loslaat.
Vergrendelen van de auto
Normaal vergrendelen
F Druk op de knop.
De eerste keer dat op de vergrendelknop
wordt gedrukt, knipperen de richtingaanwijzers
enkele seconden om aan te geven dat:
- de auto is vergrendeld (uitvoeringen zonder
alarmsysteem),
- het alarmsysteem is ingeschakeld (overige
uitvoeringen).
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels automatisch ingeklapt.
Als een van de portieren of de achterklep
niet goed is gesloten, wordt de auto
niet vergrendeld. Als uw auto echter is
uitgerust met het alarmsysteem, wordt
dit na ongeveer 45 seconden volledig
ingeschakeld.
Als de auto per ongeluk wordt ontgrendeld
en de portieren en de achterklep
gesloten blijven, wordt de auto na
ongeveer 30 seconden automatisch
weer vergrendeld. Als het alarmsysteem
ingeschakeld was, wordt dit automatisch
weer opnieuw ingeschakeld.
Het automatisch inklappen en
uitklappen van de buitenspiegels bij
het vergrendelen en ontgrendelen
met de afstandsbediening kan worden
ingesteld in het touchscreen via het
menu Rijden/Auto.
Supervergrendelen
F Druk binnen vijf seconden nogmaals op de
vergrendelknop om de supervergrendeling
van de auto in te schakelen.
Bij uitvoeringen zonder een alarmsysteem,
geeft het gedurende enkele seconden branden
van de richtingaanwijzers tijdens het de tweede
keer indrukken van de vergrendelknop aan, dat
de supervergrendeling is ingeschakeld.
Als de supervergrendeling
is ingeschakeld, werken de
binnenportiergrepen niet.
Ook de toets van de centrale
vergrendeling, op het dashboard, werkt
dan niet meer.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich iemand
in de auto bevindt.
Sluiten van de ruiten en het schuif-/kanteldak
Door de vergrendelknop ingedrukt te houden
kunnen de ruiten en, afhankelijk van de
uitvoering, het schuif-/kanteldak worden gesloten.
Het sluiten stopt zodra u de knop loslaat.
Hierbij wordt ook het zonnescherm van het
schuif-/kanteldak gesloten.
Zorg ervoor dat het sluiten van de ruiten
en het schuif-/kanteldak niet gehinderd
wordt door voorwerpen of personen.
Als u bij een uitvoering met alarmsysteem
de ruiten en/of het schuif-/kanteldak bij het
verlaten van de auto op een kier wilt laten
staan, moet u eerst de interieurbeveiliging
van het alarmsysteem uitschakelen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het alarmsysteem.
45
Toegang tot de auto
Lokaliseren van de auto
Met deze functie kunt u uw auto op afstand
lokaliseren, met name bij weinig licht. De auto
dient hiervoor wel vergrendeld te zijn.
F Druk op deze knop.
Gedurende ongeveer tien seconden
gaan de plafonniers en de verlichting in
de buitenspiegels branden en gaan de
richtingaanwijzers knipperen.
Instapverlichting
De beschikbaarheid van deze functie is
afhankelijk van de uitvoering.
Selectief ontgrendelen en
openen van de achterklep
Het selectief ontgrendelen en
het elektrisch openen van de
achterklep kunnen worden ingesteld
in het touchscreen via het menu
Rijden/Auto.
Standaard is het selectief ontgrendelen van
de achterklep geactiveerd en is de elektrische
bediening gedeactiveerd.
F Houd deze knop ingedrukt om
de achterklep te ontgrendelen en
elektrisch te openen.
De portieren en de brandstofvulklep blijven
vergrendeld.
F Druk kort op deze toets van de
afstandsbediening.
De parkeerlichten, het dimlicht, de
kentekenplaatverlichting en de instapverlichting
in de buitenspiegels gaan gedurende
30 seconden branden.
Door de toets nogmaals in te drukken terwijl
de verlichting nog brandt, wordt de verlichting
onmiddellijk uitgeschakeld.
Keyless entry and start
Als de selectieve ontgrendeling van de
achterklep is uitgeschakeld, wordt bij het
indrukken van de knop de auto volledig
vergrendeld.
Als de elektrische werking van de
achterklep is uitgeschakeld, wordt de
achterklep bij het indrukken van de knop
op een kier gezet.
Om de auto te kunnen vergrendelen, moet
u de achterklep weer sluiten.
Dit systeem zorgt voor het ontgrendelen,
vergrendelen en starten van de auto als
de elektronische sleutel zich binnen het
detectiebereik "A" van de auto bevindt.
De elektronische sleutel kan ook worden
gebruikt als afstandsbediening. Zie
de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de afstandsbediening.
02
02
46
Toegang tot de auto
Ontgrendelen van de auto
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
Selectieve ontgrendeling
Bestuurdersportier en brandstofvulklep
Volledige ontgrendeling
F Zorg dat de elektronische sleutel zich in de
detectiezone A bevindt en breng uw hand
achter de portiergreep van één van de vier
portieren of druk op de vergrendelknop op
de achterklep.
Als de elektrische bediening van de achterklep
is geactiveerd, gaat deze bovendien
automatisch open.
Openen van de ruiten
Afhankelijk van de uitvoering kunnen de ruiten
in de gewenste positie worden gezet door de
hand achter de handgreep te houden of de
schakelaar voor het openen van de achterklep
in te drukken.
Het gedurende enkele seconden knipperen van
de richtingaanwijzers geeft aan dat:
- de auto is ontgrendeld (uitvoeringen zonder
alarmsysteem);
- het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige
uitvoeringen).
F Leg uw hand achter de portiergreep van het
bestuurdersportier.
F Wanneer u de volledige auto wilt
ontgrendelen, legt u uw hand achter
de portiergreep van een van de
passagiersportieren terwijl de elektronische
sleutel zich in de buurt van dit portier
bevindt, of drukt u op de schakelaar voor
het openen van de achterklep terwijl de
elektronische sleutel zich in de buurt van de
achterzijde van de auto bevindt.
De selectieve ontgrendeling van
het bestuurdersportier kan worden
geconfigureerd in het touchscreen
via het menu Rijden/Auto.
Tijdens het ontgrendelen van het
bestuurdersportier knipperen de
richtingaanwijzers gedurende enkele seconden
om aan te geven dat:
- de auto selectief is ontgrendeld
(uitvoeringen zonder alarmsysteem),
- het alarmsysteem is uitgeschakeld (overige
uitvoeringen).
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
Selectief ontgrendelen van de
achterklep
F Druk op de schakelaar voor het openen van
de achterklep om uitsluitend de achterklep
te ontgrendelen.
De portieren blijven vergrendeld.
Als de selectieve ontgrendeling van de
achterklep is uitgeschakeld, worden bij het
indrukken van deze knop ook de portieren
ontgrendeld.
De selectieve ontgrendeling van
de achterklep kan worden in- of
uitgeschakeld in het touchscreen via
het menu Rijden/Auto.
Als een van de portieren of de
achterklep geopend is of als een van de
elektronische sleutels van het Keyless
entry and start-systeem zich in de auto
bevindt, werkt de centrale vergrendeling
niet.
Daarentegen wordt het alarmsysteem
(indien aanwezig) na ongeveer
45 seconden ingeschakeld.
47
Toegang tot de auto
Als de auto per ongeluk wordt ontgrendeld
en de portieren en de achterklep
gesloten blijven, wordt de auto na
ongeveer 30 seconden automatisch weer
vergrendeld.
Het alarm (indien aanwezig) wordt
automatisch opnieuw ingeschakeld.
Het automatisch in- en uitklappen
van de buitenspiegels kan worden
ingesteld in het touchscreen via het
menu Rijden/Auto.
Om de batterij in de elektronische
sleutel en de accu van de auto te sparen
worden de ‘handsfree' functies in een
soort langdurige stand-by gezet als
deze 21 dagen niet zijn gebruikt. Als
u de functies weer wilt activeren, druk
dan op één van de knoppen op de
afstandsbediening of start de auto met
de elektronische sleutel in de lezer.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het starten met
het Keyless entry and start-systeem.
Vergrendelen van de auto
Verlaat om veiligheidsredenen (kinderen
in de auto) de auto nooit, zelfs niet voor
een korte tijd, zonder de elektronische
sleutel van het Keyless entry and startsysteem mee te nemen.
Wees bedacht op diefstal van de auto als
de elektronische sleutel van het Keyless
entry and start-systeem zich binnen een
van de detectiezones bevindt terwijl uw
auto ontgrendeld is.
De auto kan niet worden vergrendeld als een
van de elektronische sleutels is achtergebleven
in het interieur van de auto.
Sluiten van de ruiten en het schuif-/
kanteldak
Als u de voorportiergreep of de vergrendelknop
op de achterklep ingedrukt houdt, worden de
ruiten en, afhankelijk van de uitvoering, het
schuif-/kanteldak gesloten tot u de knop loslaat.
Hierbij wordt ook het zonnescherm van het
schuif-/kanteldak gesloten.
Let erop dat niets het correcte sluiten van
de ruiten en het schuif-/kanteldak in de
weg staat.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Normaal vergrendelen
De richtingaanwijzers gaan enkele seconden
branden om aan te geven dat:
- de auto is vergrendeld (uitvoeringen zonder
alarmsysteem),
- het alarmsysteem is ingeschakeld (overige
uitvoeringen).
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels automatisch ingeklapt.
F Druk, als de elektronische sleutel zich in de
detectiezone A bevindt, op de portiergreep
(bij de merktekens) van een van de vier
portieren of op de schakelaar voor het
vergrendelen van de achterklep.
Laat omwille van de veiligheid en ter
voorkoming van diefstal de elektronische
sleutel nooit in de auto achter, ook niet
wanneer u in de buurt bent.
Het is raadzaam de sleutel bij u te houden.
02
02
48
Toegang tot de auto
Vuil (vocht, stof, modder, zout...) op de
binnenzijde van de portiergreep kan de
detectie negatief beïnvloeden.
Als na het reinigen van de binnenzijde
van de portiergreep met een doek
de detectie niet verbetert, raadpleeg
dan het netwerk van het merk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Plotseling contact met water (waterstraal,
hogedrukspuit...) kan door het systeem
worden beschouwd als een verzoek de
auto te ontgrendelen.
Supervergrendelen
Als de supervergrendeling
is ingeschakeld, werken de
binnenportiergrepen niet.
Ook de toets van de centrale
vergrendeling, op het dashboard, werkt
dan niet meer.
Schakel daarom nooit de
supervergrendeling in als er zich iemand
in de auto bevindt.
F Druk, als de elektronische sleutel zich in de
detectiezone A bevindt, op de portiergreep
(bij de merktekens) van een van de vier
portieren of op de schakelaar voor het
vergrendelen van de achterklep.
F Druk binnen vijf seconden nogmaals op
de portiergreep of op de schakelaar voor
het vergrendelen van de achterklep om de
supervergrendeling in te schakelen.
Het gedurende enkele seconden branden van
de richtingaanwijzers tijdens het de eerste keer
drukken op de portiergreep of de schakelaar
voor het vergrendelen van de achterklep geeft
aan dat:
- de auto is vergrendeld (uitvoeringen zonder
alarmsysteem),
- het alarmsysteem is ingeschakeld (overige
uitvoeringen).
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels automatisch ingeklapt.
Het gedurende enkele seconden branden
van de richtingaanwijzers tijdens het de
tweede keer drukken op de portiergreep of
de schakelaar voor het vergrendelen van de
achterklep geeft aan dat de supervergrendeling
van de auto is ingeschakeld.
49
Toegang tot de auto
Sleutels, afstandsbediening,
elektronische sleutel verloren
Ga met het kentekenbewijs van de auto,
uw legitimatiebewijs en indien mogelijk de
sticker met de sleutelcode naar een lid van
het dealernetwerk.
Het dealernetwerk kan de speciale code van
de sleutel en de transponder opzoeken en
een nieuwe bestellen.
Afstandsbediening
De radiografische afstandsbediening is
een systeem met een groot bereik. Het
is raadzaam om niet met de knop van
de afstandsbediening te spelen om te
voorkomen dat de portieren per ongeluk
ontgrendeld worden.
Druk nooit op de knoppen van uw
afstandsbediening buiten het bereik en het
zicht van uw auto. De afstandsbediening kan
dan onbruikbaar worden en moet in dat geval
opnieuw worden gesynchroniseerd.
De afstandsbediening kan niet functioneren
als de sleutel in het contactslot zit, zelfs als
het contact uitstaat.
Vergrendelen van de auto
Het rijden met vergrendelde portieren kan
in noodgevallen de toegang tot het interieur
voor de hulpdiensten bemoeilijken.
Neem uit veiligheidsoverwegingen (kinderen
in de auto) de sleutel met afstandsbediening
of de elektronische sleutel mee als u de auto
verlaat, zelfs al is dit voor korte duur.
Elektrische storingen
De elektronische sleutel van het Keyless
entry and start-systeem werkt in sommige
gevallen niet correct in de nabijheid van
elektronische apparatuur: telefoon, laptop,
sterke magnetische velden, enz.
Diefstalbeveiliging
Breng geen wijzigingen aan in de
elektronische startblokkering; dit kan tot
storingen leiden.
Vergeet bij uitvoeringen met contactslot
niet om de sleutel te verwijderen en aan
het stuurwiel te draaien om het stuurslot te
activeren.
Bij het aanschaffen van een gebruikte
auto
Laat uw sleutels door het dealernetwerk in
het elektronische geheugen van de auto
opslaan, zodat u er zeker van kunt zijn dat
de in uw bezit zijnde sleutels de enige zijn
waarmee de auto kan worden gestart.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het
milieu.
Lever lege batterijen in bij een speciaal
verzamelpunt.
Noodprocedures
De auto volledig ontgrendelen/
vergrendelen met de sleutel
Volg deze procedures in de volgende gevallen:
- lege batterij van de afstandsbediening;
- storing van de afstandsbediening;
- auto is in een gebied met sterke
elektromagnetische straling.
In het eerste geval moet u de batterij van de
afstandsbediening vervangen.
Zie de desbetreffende rubriek.
In het tweede geval kunt u het probleem
mogelijk verhelpen door de afstandsbediening
te resetten.
Zie de desbetreffende rubriek.
02
02
50
Toegang tot de auto
Ontgrendelen
F Steek de sleutel in het portierslot.
F Draai de sleutel in de richting van de
voorzijde van de auto.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem
knipperen de richtingaanwijzers enkele
seconden om aan te geven dat de auto is
ontgrendeld.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels uitgeklapt.
Als het alarm is ingeschakeld, klinkt de
sirene bij het openen van het portier. De
sirene stopt als het contact wordt aangezet.
Normale vergrendeling
F Steek de sleutel in het portierslot.
F Draai de sleutel in de richting van de
achterzijde van de auto.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem
knipperen de richtingaanwijzers enkele
seconden om aan te geven dat de auto is
vergrendeld.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels automatisch ingeklapt.
Als uw auto is uitgerust met een alarmsysteem,
wordt het alarm niet ingeschakeld bij het
vergrendelen met de sleutel.
Supervergrendeling
Zonder centrale vergrendeling
Volg deze procedures in de volgende gevallen:
- storing van de centrale vergrendeling;
- accu losgekoppeld of ontladen.
Bestuurdersportier
F Draai de sleutel in de richting van de
achterzijde van de auto om deze te
vergrendelen, of in de richting van de
voorzijde om de auto te ontgrendelen.
Passagiersportieren
Ontgrendelen van een portier
F Trek aan de binnenportiergreep van het
portier.
F Steek de sleutel in het portierslot.
F Draai de sleutel in de richting van de achterzijde
van de auto om deze te vergrendelen.
F Draai binnen 5 seconden de sleutel nogmaals
in de richting van de achterzijde van de auto
om de supervergrendeling in te schakelen.
Bij uitvoeringen zonder alarmsysteem gaan
bij de tweede handeling met de sleutel de
richtingaanwijzers enkele seconden branden
om aan te geven dat de supervergrendeling is
ingeschakeld.
Afhankelijk van de uitvoering worden de
buitenspiegels automatisch ingeklapt.
Vergrendelen
51
Toegang tot de auto
F Open de portieren.
F Controleer bij de achterportieren of de
kinderbeveiliging niet is geactiveerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek.
F Verwijder de zwarte dop op de zijkant van
het portier met behulp van de sleutel.
F Steek de sleutel zonder te forceren in het
gat en beweeg, zonder de sleutel te draaien,
de pal zijwaarts richting de binnenzijde van
het portier.
F Verwijder de sleutel en breng de zwarte dop
aan.
F Sluit de portieren en controleer van buitenaf
of de auto goed is vergrendeld.
Als de centrale vergrendeling niet werkt,
moet de accu worden losgekoppeld om de
achterklep te kunnen vergrendelen zodat
de auto volledig is vergrendeld.
Vervangen van de batterij
F Wip het deksel met een kleine
schroevendraaier bij de uitsparing los en zet
het omhoog.
F Verwijder de lege batterij.
F Plaats de nieuwe batterij en zorg voor de
correcte polariteit, en klik het deksel op de
behuizing.
F Reset de afstandsbediening.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het synchroniseren van
de afstandsbediening.
Er verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel zodra de batterij
vervangen moet worden.
Synchroniseren van de
afstandsbediening
Batterijtype: CR2032/3 V.
Na het vervangen van de batterij of in het geval
van een storing moet de afstandsbediening
gesynchroniseerd worden.
F Steek eerst de mechanische sleutel
(ondergebracht in de afstandsbediening) in
het slot om de auto te ontgrendelen.
F Houd de elektronische sleutel tegen de
noodsleutellezer op de stuurkolom tot u het
contact aanzet.
F Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel
in de neutraalstand en trap het
koppelingspedaal volledig in.
F Selecteer bij een auto met een
automatische transmissie de stand P en
trap vervolgens het rempedaal stevig in.
F Zet het contact aan door op de toets
"START/STOP" te drukken.
De elektronische sleutel werkt nu weer volledig.
Raadpleeg als de storing na het resetten niet is
verholpen zo snel mogelijk het netwerk van het
merk of een gekwalificeerde werkplaats.
02
02
52
Toegang tot de auto
Centrale vergrendeling
Met deze functie kunnen de portieren en de
achterklep van binnenuit worden vergrendeld of
ontgrendeld.
Handmatige bediening
Vergrendelen
Bij vergrendeling/supervergrendeling
van buitenaf
Als de auto van buitenaf is vergrendeld of
de supervergrendeling is ingeschakeld,
knippert het rode lampje en is de knop
inactief.
F Als de auto vergrendeld is, trek
dan aan de binnenportiergreep van
een van de portieren om de auto te
ontgrendelen.
F Als de supervergrendeling is
ingeschakeld, moet u het Keyless entry
and start-systeem of de geïntegreerde
sleutel gebruiken om de auto te
ontgrendelen.
Automatisch
F Druk op deze knop om de auto te
vergrendelen.
Het rode lampje in de knop gaat branden.
Als één van de portieren is geopend,
werkt de centrale vergrendeling van
binnenuit niet.
Ontgrendelen
F Druk nogmaals op deze knop om de auto te
ontgrendelen.
Het rode lampje van de knop gaat uit.
Deze functie, ook wel carjackbeveiliging
genoemd, vergrendelt de auto automatisch
tijdens het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de carjackbeveiliging.
Carjackbeveiliging
Deze functie zorgt ervoor dat de portieren
en de achterklep automatisch en gelijktijdig
worden vergrendeld vanaf een wagensnelheid
van 10 km/h.
Werking
De automatische centrale vergrendeling werkt
niet als een van de portieren of de achterklep
is geopend.
U zult de vergrendeling horen
"terugspringen", en op het
instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden, in combinatie
met een geluidssignaal en een
waarschuwingsmelding.
Vervoer van lange of grote voorwerpen
Wanneer u wilt rijden met geopende
achterklep, dient u op de schakelaar van
de centrale vergrendeling te drukken om
de portieren te vergrendelen. Wanneer
u dit niet doet, hoort u elke keer dat u de
10 km/h overschrijdt de vergrendeling
‘terugspringen', met de bijbehorende
bovenstaande waarschuwingen.
Wanneer u nogmaals op de schakelaar
van de centrale vergrendeling drukt, wordt
de auto weer ontgrendeld.
Bij snelheden boven 10 km/h is dit
ontgrendelen slechts tijdelijk.
53
Toegang tot de auto
Inschakelen/uitschakelen
- interieurbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er bewegingen
in het interieur worden waargenomen.
Het alarm gaat af als er een ruit wordt
ingeslagen, als iets of iemand de auto
binnendringt of als iets of iemand in de auto
beweegt.
U kunt de functie desgewenst permanent
inschakelen of uitschakelen.
F Druk als het contact is aangezet op deze
knop tot er een geluidssignaal klinkt en er
een melding ter bevestiging verschijnt.
De status van de functie blijft nadat het contact
is afgezet opgeslagen in het geheugen.
Alarmsysteem
(Afhankelijk van de uitvoering)
Dit systeem beveiligt uw auto tegen diefstal en
inbraak. Het systeem bestaat uit de volgende
typen beveiliging:
- uitwendige beveiliging
Dit systeem houdt de te openen
carrosseriedelen van de auto in de gaten.
Het alarm gaat af als iemand een portier, de
achterklep of de motorkap probeert te openen.
Inschakelen
- wegsleepbeveiliging
Dit systeem treedt in werking als er
veranderingen in de positie van de auto worden
waargenomen.
Het alarm gaat af als de auto wordt opgetild,
verplaatst of aangestoten.
Automatische beveiligingsfunctie
Het rijden met vergrendelde portieren kan
in noodgevallen de toegang tot het interieur
voor de hulpdiensten bemoeilijken.
Vergrendelen van de auto met
volledig ingeschakeld alarm
Het systeem controleert de deactiveringsstatus
van de componenten.
Het alarm gaat af als iemand probeert de
accu, de centrale bedieningseenheid of de
kabels van de sirene uit te schakelen of te
beschadigen.
Neem contact op met het netwerk van het
merk of een gekwalificeerde werkplaats
alvorens u werkzaamheden aan het
alarmsysteem uitvoert.
F Zet het contact af en verlaat de auto.
F Vergrendel de auto met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Het alarmsysteem is geactiveerd: het rode
lampje van de knop knippert één keer per
seconde en de richtingaanwijzers gaan
gedurende ongeveer 2 seconden branden.
De uitwendige beveiliging wordt
5 seconden nadat de auto is vergrendeld,
ingeschakeld. De interieur- en
wegsleepbeveiliging worden 45 seconden
nadat de auto is vergrendeld,
ingeschakeld.
02
02
54
Toegang tot de auto
Indien een portier, de achterklep of
de motorkap niet goed is gesloten,
wordt de auto niet vergrendeld, maar
worden de uitwendige beveiliging,
de interieurbeveiliging en de
wegsleepbeveiliging na 45 seconden wel
ingeschakeld.
Uitschakelen
F Druk op de ontgrendelknop van de
afstandsbediening.
of
F Ontgrendel de auto met het Keyless entry
and start-systeem.
Het alarmsysteem wordt uitgeschakeld;
het lampje van de knop gaat uit en de
richtingaanwijzers knipperen gedurende
ongeveer 2 seconden.
Vergrendelen van de auto
met alleen de uitwendige
beveiliging ingeschakeld
Deactiveer de interieurbeveiliging en de
wegsleepbeveiliging om vals alarm te
voorkomen, bijvoorbeeld wanneer:
- een huisdier in de auto wordt achtergelaten;
- een ruit of het schuifdak op een kier blijft
staan;
- de auto wordt gewassen;
- een wiel wordt verwisseld;
- de auto wordt gesleept;
- de auto wordt vervoerd per schip.
Uitschakelen van de interieur- en
wegsleepbeveiliging
Als de auto automatisch opnieuw wordt
vergrendeld (als binnen 30 seconden
één van de portieren of de achterklep
niet is geopend), wordt het alarmsysteem
automatisch weer ingeschakeld.
F Zet het contact af en druk binnen
10 seconden op de knop tot het lampje
blijft branden.
F Verlaat de auto.
F Vergrendel de auto onmiddellijk met de
afstandsbediening of het Keyless entry and
start-systeem.
Alleen de uitwendige beveiliging wordt
ingeschakeld; het lampje van de knop zal één
keer per seconde knipperen.
De interieur- en wegsleepbeveiliging
worden uitsluitend uitgeschakeld als deze
procedure elke keer na het afzetten van
het contact wordt uitgevoerd.
Opnieuw inschakelen van de
interieur- en wegsleepbeveiliging
F Schakel de omtrekbeveiliging uit
door de auto te ontgrendelen met de
afstandsbediening of met het "Keyless entry
and start"-systeem.
Het indicatielampje in de knop gaat uit.
F Schakel alle beveiligingen weer in door
de auto met de afstandsbediening of
het Keyless entry and start-systeem te
vergrendelen.
Het rode verklikkerlampje van de knop zal
opnieuw één keer per seconde knipperen.
Afgaan van het alarm
Als het alarm afgaat, treedt de sirene in
werking en knipperen de richtingaanwijzers
gedurende 30 seconden.
55
Toegang tot de auto
Als het alarm voor de 11e keer afgaat, worden
de alarmsystemen uitgeschakeld.
Als het lampje van de knop snel knippert
bij het ontgrendelen van de auto met de
afstandsbediening of het Keyless entry
and start-systeem, is het alarm tijdens uw
afwezigheid afgegaan. Het lampje stopt met
knipperen als het contact wordt aangezet.
Storing
Als bij het aanzetten van het contact het rode
lampje van de knop blijft branden, duidt dit op
een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door een dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Portieren
Storing afstandsbediening
Om de alarmsystemen uit te schakelen:
F ontgrendel de auto met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier;
F open het portier; het alarm gaat af;
F zet het contact aan: het alarm stopt en het
lampje in de knop gaat uit.
Vergrendelen van de auto
zonder het alarm in te
schakelen
F Vergrendel de auto of schakel de
supervergrendeling in met de sleutel
(geïntegreerd in de afstandsbediening) in
het slot van het bestuurdersportier.
Van binnenuit
Openen
F Trek aan de binnenportiergreep van
een portier; de auto wordt dan volledig
ontgrendeld.
Van buitenaf
Als het selectief ontgrendelen is geactiveerd:
- wordt bij het openen van het
bestuurdersportier alleen het
bestuurdersportier ontgrendeld (als de
auto nog niet volledig ontgrendeld was);
- wordt bij het openen van een van de
andere portieren de auto volledig
ontgrendeld.
F Ontgrendel de auto of houd de
elektronische sleutel van het Keyless entry
and start-systeem in het detectiegebied en
trek aan de portiergreep.
Als het selectief ontgrendelen is
geactiveerd en één keer op de
ontgrendelknop van de afstandsbediening
wordt gedrukt, kan alleen het
bestuurdersportier worden geopend.
02
02
56
Toegang tot de auto
Sluiten
Als een portier niet goed is gesloten:
-
-
gaat bij draaiende motor of
tijdens het rijden (snelheid lager
dan 10 km/h), dit verklikkerlampje
branden en wordt gedurende
enkele seconden een
waarschuwingsmelding
weergegeven.
klinkt tijdens het rijden, als de
snelheid hoger is dan 10 km/h,
ook nog gedurende enkele
seconden een geluidssignaal.
F Druk op de middelste knop van de
achterklep terwijl de auto ontgrendeld
is of de elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem zich in de
detectiezone bevindt.
F Beweeg de achterklep omhoog.
Als de selectieve ontgrendeling is
geactiveerd, moet de elektronische sleutel
zich bij de achterzijde van de auto bevinden.
De achterklep is niet geschikt voor de
bevestiging van een fietsendrager.
Sluiten van de achterklep
Achterklep
Openen van de achterklep
Met de knop aan de buitenzijde van
de achterklep
F Trek de achterklep omlaag met behulp van
de handgrepen aan de binnenzijde van de
klep.
F Laat de handgrepen los en duw de
achterklep dicht.
Als de achterklep moeilijk opent of sluit,
laat hem dan zo snel mogelijk controleren
door het netwerk van het merk of door
een gekwalificeerde werkplaats om te
voorkomen dat het probleem verergert en
dat de achterklep dichtvalt en daardoor
letsel veroorzaakt.
Handsfree achterklep
Algemeen
De elektrische bediening van de achterklep kan
worden ingeschakeld en uitgeschakeld via het
configuratiemenu van de auto.
De achterklep mag alleen worden geopend of
gesloten als de auto stilstaat.
Als de achterklep niet goed is gesloten:
-
-
bij draaiende motor wordt u
hier gedurende enkele seconden
door dit lampje en een melding
op het instrumentenpaneel op
geattendeerd,
tijdens het rijden (wagensnelheid
hoger dan 10 km/h) wordt u hier
gedurende enkele seconden
door dit lampje, een melding op
het instrumentenpaneel en een
geluidssignaal op geattendeerd.
Controleer of er voldoende ruimte is om
de elektrisch bedienbare achterklep te
openen.
57
Toegang tot de auto
Om letsel door beknelling vóór en tijdens
het openen en sluiten van de elektrisch
bedienbare achterklep te voorkomen:
- moet u erop letten dat niemand zich
in de buurt van de achterzijde van de
auto bevindt;
- moet u letten op de achterpassagiers,
met name op kinderen.
Steek nooit een vinger in het vergrendelings
systeem van de elektrisch bedienbare
achterklep – Kans op ernstig letsel!
Antiklemvoorziening
De elektrisch bedienbare achterklep is
voorzien van een obstakeldetectiesysteem.
Als de klep op een obstakel stuit, wordt de
beweging van de klep automatisch door dit
systeem onderbroken waarna de klep een klein
stukje terug beweegt zodat het obstakel kan
worden verwijderd.
Let op: deze antiklemvoorziening werkt niet
aan het einde van de sluitbeweging van de klep
(vanaf ongeveer 1 cm vóór het volledig sluiten
van de klep).
Fietsendrager/trekhaak
De elektrisch bedienbare achterklep is
niet geschikt voor de bevestiging van een
fietsendrager.
Als een fietsendrager op de trekhaak is
bevestigd en de kabel ervan is aangesloten
op de trekhaakaansluiting, wordt de werking
van de elektrisch bedienbare achterklep
automatisch uitgeschakeld.
Bij gebruik van een niet door de fabrikant
goedgekeurde trekhaak of fietsendrager moet
de werking van de elektrisch bedienbare
achterklep worden uitgeschakeld.
Elektrische bediening
De selectieve ontgrendeling van de
achterklep kan worden ingeschakeld
en uitgeschakeld in het touchscreen
via het menu Rijden/Auto.
Standaard is deze functie uitgeschakeld.
U kunt de achterklep op verschillende manieren
openen of sluiten:
A. met de elektronische sleutel van het
Keyless entry and start-systeem,
B. met de knop aan de buitenzijde van de
achterklep,
C. met de knop aan de binnenzijde van de
achterklep*,
D. met de toets op het dashboard;
E. door een ‘voetbeweging' te maken onder
de achterbumper.
* Afhankelijk van de uitvoering.
02
02
58
Toegang tot de auto
Openen/sluiten
F Houd de middelste knop A van de
elektronische sleutel ingedrukt.
of
F Druk op de knop B aan de buitenzijde van
de achterklep terwijl u de elektronische
sleutel bij u hebt.
of
F Druk op de knop C aan de binnenzijde van
de achterklep (alleen voor sluiten).
of
F Druk twee keer kort achter elkaar op de
bedieningsknop D op het dashboard.
of
F Bedien de achterklep handsfree E door een
snelle voetbeweging te maken onder de
achterbumper bij de kentekenplaat terwijl u
de elektronische sleutel bij u hebt.
Het verzoek wordt bevestigd door branden van
de richtingaanwijzers in combinatie met een
geluidssignaal.
Maak geen andere voetbeweging nadat u een
bevestiging heeft gekregen.
De achterklep gaat volledig open
(standaardinstelling) of tot de vooraf
opgeslagen positie.
Als de elektrische werking van de achterklep
is uitgeschakeld, wordt de achterklep door
deze acties op een kier gezet.
Als u op de knop A of B drukt, of als u de
methode E gebruikt, kunt u de de gehele
auto ontgrendelen of alleen de achterklep
ontgrendelen als de selectieve ontgrendeling
van de achterklep is geactiveerd.
Door de achterklep handsfree te sluiten kunt
u de gehele auto vergrendelen.
U kunt het openen of sluiten van de
achterklep op elk moment onderbreken.
Als u nogmaals op een van deze knoppen
of toetsen drukt, wordt de beweging
onderbroken.
Als u na het onderbreken van de beweging
weer op een van de knoppen of toetsen
drukt, wordt de beweging omgekeerd.
Handsfree toegang
De functie "Handsfree toegang" kan
geactiveerd/gedeactiveerd worden
via het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
Standaard is deze functie uitgeschakeld.
Zorg ervoor dat u stabiel staat wanneer
u de snelle voetbeweging onder de
achterbumper maakt.
Raak het mogelijk warme uitlaatsysteem
niet aan – Kans op brandwonden!
Automatische vergrendeling met de
functie "Handsfree toegang"
Activeren van de automatische vergrendeling
van de auto bij het met de functie Handsfree
toegang sluiten van de achterklep:
F druk op deze toets. Het groene
lampje gaat branden.
Als u nogmaals op deze toets drukt,
wordt de automatische vergrendeling
uitgeschakeld; het lampje gaat uit.
59
Toegang tot de auto
Opslaan van een
openingshoek
Voor het beperken van de openingshoek bij
een elektrisch bediende achterklep:
F open de achterklep tot de gewenste hoek,
F houd de knop C of de knop B aan de
buitenzijde langer dan 3 seconden
ingedrukt.
Het opslaan van de maximale openingshoek
van de achterklep wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Om de opgeslagen openingshoek te wissen:
F open de achterklep tot halverwege en houd
hem in deze stand stil,
F houd de knop C of de knop B aan de
buitenzijde langer dan 3 seconden
ingedrukt.
Het wissen van de opgeslagen openingshoek
wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Handbediende werking
De achterklep kan met de hand worden
bewogen, zelfs als de elektrische werking
ingeschakeld is.
De achterklep mag niet bewegen.
Bij het handmatig openen en sluiten van de
elektrisch bedienbare achterklep wordt de
beweging niet meer ondersteund door gasveren.
Het is dus normaal dat u zowel bij het openen
als bij het sluiten enige weerstand voelt.
Als de achterklep herhaaldelijk elektrisch
wordt geopend en gesloten, kan het
voorkomen dat de elektromotor te warm
wordt waardoor elektrische bediening
tijdelijk niet meer mogelijk is.
Wacht ten minste 10 minuten met het
bedienen van de achterklep om de
elektromotor te laten afkoelen.
Bedien de achterklep handmatig als u niet
zo lang wilt wachten.
Resetten van de elektrisch
bedienbare achterklep
Deze handeling is noodzakelijk als de klep
niet meer beweegt, bijvoorbeeld na detectie
van een obstakel of het loskoppelen en weer
aansluiten van de accu.
F Open, indien nodig, de achterklep
handmatig.
F Sluit de achterklep volledig en handmatig.
Neem contact op met het netwerk van het
merk of een gekwalificeerde werkplaats als het
probleem blijft bestaan.
Gebruiksvoorschriften
Onder winterse omstandigheden
Als er sneeuw op de achterklep ligt, moet
de sneeuw worden verwijderd voordat de
achterklep automatisch wordt geopend.
Bij vorst kan de achterklep vastvriezen
waardoor het automatisch openen niet
werkt: ontdooi de achterklep door het
interieur te verwarmen en probeer het
daarna opnieuw.
Bij het wassen van de auto
Als u de auto in een automatische
wasstraat laat wassen, vergeet dan niet
om de auto eerst te vergrendelen om te
voorkomen dat de achterklep per ongeluk
wordt geopend.
Adviezen met betrekking
tot de functie "Handsfree
toegang"
Als de achterklep niet opent na diverse
voetbewegingen onder de bumper, wacht dan
enkele seconden en probeer het nogmaals.
Als de functie niet werkt, controleer dan of
de elektronische sleutel niet gestoord wordt
door een elektromagnetische storingsbron
(smartphone enz.).
Het systeem kan worden uitgeschakeld of
gewijzigd ingeval van regen of sneeuw.
02
02
60
Toegang tot de auto
De functie kan mogelijk niet correct werken bij
een beenprothese.
In sommige gevallen gaat de achterklep
mogelijk vanzelf open of dicht, vooral als:
- u een aanhanger aankoppelt of loskoppelt;
- u een fietsendrager bevestigt of verwijdert;
- u fietsen plaats op een fietsendrager of
deze daarvan verwijdert;
- u iets achter de auto plaatst of optilt;
- een dier de achterbumper nadert;
- u de auto aan het wassen bent;
- er onderhoud aan uw auto wordt uitgevoerd;
- u het reservewiel wilt pakken (afhankelijk
van de uitvoering).
Houd de elektronische sleutel uit de buurt
van de detectiezone of deactiveer de functie
"Handsfree toegang" om dergelijke problemen
te voorkomen.
Na het installeren van een trekhaak is
het van essentieel belang om contact
op te nemen met het dealernetwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
detectiesysteem opnieuw te kaibreren
en een onjuiste werking van de functie
"Handsfree toegang" te voorkomen.
Noodbediening
Elektrische ruitbediening
Hiermee kan bij een lege accu of een eventuele
storing van de centrale vergrendeling de
achterklep mechanisch ontgrendeld worden.
Ontgrendelen
F Klap de achterbank naar voren om bij het
slot in de bagageruimte te komen.
1.
2.
3.
4.
5.
F Steek een kleine schroevendraaier in de
opening A van het slot om de achterklep te
ontgrendelen.
F Verplaats de nok naar links.
Vergrendeling na het sluiten
Wanneer de achterklep weer wordt gesloten,
wordt deze weer vergrendeld als het probleem
niet is verholpen.
Linksvoor.
Rechtsvoor.
Linksachter.
Rechtsachter.
Blokkeerschakelaar elektrische
ruitbediening achter.
Blokkeerschakelaar achterportierbediening
(kinderbeveiliging)*.
* Afhankelijk van de uitvoering.
Handbediende werking
Duw of trek de schakelaar tot het zware punt
om de ruit te openen of sluiten. De ruit stopt
zodra de schakelaar wordt losgelaten.
61
Toegang tot de auto
Automatische werking
Duw of trek de schakelaar voorbij het zware
punt om de ruit te openen of te sluiten. Als u de
schakelaar hebt losgelaten, opent of sluit de
ruit volledig. Druk opnieuw op de schakelaar
om het openen of sluiten te stoppen.
De elektrisch bedienbare ruiten kunnen
nog 45 seconden nadat het contact is
uitgezet, worden bediend.
Na die tijd kunnen de ruiten niet meer
worden bediend. Zet het contact aan om
de ruiten weer te kunnen bedienen.
Antiklemvoorziening
Als de ruit sluit en tegen een obstakel stuit,
stopt de ruit en gaat deze direct gedeeltelijk
weer open.
Als de ruit niet wil sluiten, druk dan op de
schakelaar om de ruit helemaal te openen en
trek vervolgens de schakelaar omhoog tot de
ruit volledig is gesloten. Houd de schakelaar na
het sluiten nog ongeveer 1 seconde vast.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Blokkering ruitbediening
achter
Voor de veiligheid van uw kinderen
kunt u op de schakelaar 5 drukken
om de ruitbediening achter te
blokkeren.
Ter bevestiging gaat het verklikkerlampje van
de knop branden en wordt er een melding
weergegeven. Het lampje blijft branden zolang
de blokkering is ingeschakeld.
Het blijft mogelijk om de achterportierruiten via
het bedieningspaneel op het bestuurdersportier
te bedienen.
Bij uitvoeringen met kinderbeveiliging
kan met behulp van deze schakelaar
ook de interne achterportierbediening
geblokkeerd worden.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
kinderbeveiliging.
Resetten van de ruitbediening
Als de accu losgekoppeld is geweest, moet de
ruitbediening gereset worden.
Tijdens deze handelingen is de
antiklemvoorziening uitgeschakeld.
Voer de volgende procedure voor elke ruit uit:
- laat de ruit volledig zakken en weer volledig
omhoog gaan. De ruit zal telkens een paar
centimeters hoger komen. Herhaal deze
procedure totdat de ruit volledig gesloten is;
- houd de schakelaar na het sluiten nog
minimaal 1 seconde vast zodra de ruit
volledig is gesloten.
Wanneer tijdens het bedienen van de ruit
iets tussen de ruit en de sponning bekneld
raakt, moet de ruit weer worden geopend.
Druk daarvoor op de desbetreffende
schakelaar.
Wanneer de bestuurder de ruit aan
passagierszijde bedient, moet hij/zij
ervan verzekerd zijn dat niets het correcte
sluiten van de ruit hindert.
De bestuurder moet ervan verzekerd zijn
dat de passagiers op de juiste manier
gebruik maken van de elektrische
ruitbediening.
Wees extra alert op kinderen, zodat deze
zich tijdens het bedienen van de ruit niet
kunnen bezeren.
Let op inzittenden en/of personen in de
buurt van de auto tijdens het sluiten van
de ruiten met de elektronische sleutel of
het "Keyless entry and start"-systeem.
02
02
62
Toegang tot de auto
Panoramisch schuif-/
kanteldak
Het schuif-/kanteldak en het zonnescherm
kunnen met de schakelaars op de dakconsole
worden geopend en gesloten.
A. Schakelaar van het schuif-/kanteldak.
B. Schakelaar van het zonnescherm.
Controleer of de op de allesdragers
gemonteerde accessoires of vervoerde
lading de beweging van het dak niet kunnen
hinderen.
Leg geen zware voorwerpen op het vaste en
beweegbare deel van het schuif-/kanteldak.
Werkingsprincipes
Om het schuif-/kanteldak volledig te openen,
gaat het mobiele deel van het glas eerst iets
omhoog en schuift vervolgens over het vaste
deel.
Elke tussenstand is mogelijk.
Bij het openen van het schuif-/kanteldak wordt
automatisch ook het zonnescherm geopend.
Het is echter mogelijk om het zonnescherm
open te laten als het schuif-/kanteldak wordt
gesloten.
De bedieningsknoppen van het schuif-/
kanteldak en zonnescherm kunnen worden
gebruikt:
- bij aangezet contact, als de acculading
voldoende is;
- als de motor draait;
- in de STOP-modus van het Stop & Startsysteem;
- binnen 45 seconden nadat het contact uit is
gezet;
- tot 45 seconden na het vergrendelen van de
auto.
Voor het bedienen van de knoppen van het
schuif-/kanteldak en zonnescherm moet u
controleren of geen voorwerpen of personen
de verplaatsing kunnen belemmeren.
Schuif-/kanteldak openen en
sluiten
Openen
Als het dak volledig gesloten of gedeeltelijk
opengekanteld is:
F druk om het dak volledig open te kantelen
kort op het achterste deel van de schakelaar
A, zonder het zware punt te passeren.
Als het dak verder is geopend dan de
opengekantelde stand:
F druk om het dak volledig te openen kort op
het achterste deel van de schakelaar A,
zonder het zware punt te passeren.
Als het dak gedeeltelijk of volledig gesloten is:
F druk om het dak volledig te openen kort op
het achterste deel van de schakelaar A, tot
voorbij het zware punt.
Als u nogmaals op deze schakelaar drukt,
wordt de beweging onderbroken.
F Houd het achterste deel van de schakelaar
A ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren: het dak opent en stopt als u de
schakelaar loslaat.
63
Toegang tot de auto
Als het schuif-/kanteldak door regen of
het wassen van de auto nat is geworden,
wacht dan tot het volledig droog is
alvorens het dak te bedienen.
Open het schuif-/kanteldak niet als het
met sneeuw of ijs is bedekt – Kans op
beschadiging!
Gebruik alleen kunststof werktuigen om
het schuif-/kanteldak sneeuw- of ijsvrij te
maken.
Steek tijdens het rijden niet uw hoofd of
armen uit het geopende dak – Kans op
ernstig letsel!
F druk om het dak volledig te sluiten
nogmaals kort op het voorste deel van de
schakelaar A.
Als het dak gedeeltelijk of volledig is
opengekanteld:
F druk om het dak volledig te sluiten kort
op het voorste deel van de schakelaar A,
zonder het zware punt te passeren.
F Houd het voorste deel van de schakelaar
A ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren; het schuif-/kanteldak sluit en
stopt als u de schakelaar loslaat.
Laat de auto nooit achter met geopend
schuif-/kanteldak.
Sluiten
Antiklemvoorziening
Als het dak gedeeltelijk of volledig geopend is:
F druk om het dak volledig te sluiten kort op
het voorste deel van de schakelaar A, tot
voorbij het zware punt.
Als u nogmaals op deze schakelaar drukt,
wordt de beweging onderbroken.
Als het dak gedeeltelijk of volledig geopend is:
F druk om het dak te sluiten tot de volledig
opengekantelde stand kort op het voorste
deel van de schakelaar A, zonder het zware
punt te passeren.
Als het dak tijdens het sluiten op een obstakel
stuit, wordt de beweging automatisch
omgedraaid.
De antiklemvoorziening werkt doeltreffend tot
een snelheid van 120 km/h.
Resetten
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu, bij een storing van het schuif-/kanteldak
of bij het schokkerig bewegen ervan, moet het
schuif-/kanteldak worden gereset:
F druk op het achterste deel van de schakelaar
A tot het schuif-/kanteldak volledig is
geopend,
F houd het achterste deel van de schakelaar A
gedurende ten minste 3 seconden ingedrukt.
Controleer geregeld de staat van de rubbers
van het schuif-/kanteldak (aanwezigheid van
vuil, dode bladeren enz.).
Zorg er bij het wassen van de auto in een
wasstraat of met een hogedrukreiniger voor
dat het dak volledig is gesloten en houd het
uiteinde van de spuitlans altijd op meer dan
30 cm van de rubbers.
Openen en sluiten van het
zonnescherm
Het sluiten van het zonnescherm is afhankelijk
van de stand van het schuif-/kanteldak: het
scherm kan slechts tot het voorste gedeelte
van het beweegbare deel van het dak worden
gesloten.
Openen
F Druk op het achterste deel van de
schakelaar B, tot voorbij het zware punt; het
zonnescherm wordt volledig geopend.
Als u nogmaals op deze schakelaar drukt,
wordt de beweging onderbroken.
F Houd het achterste deel van de schakelaar
B ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren: het zonnescherm opent en stopt
als u de schakelaar loslaat.
02
02
64
Toegang tot de auto
Sluiten
F Druk op het voorste deel van de schakelaar
B, tot voorbij het zware punt; het
zonnescherm wordt volledig gesloten.
Als u nogmaals op deze schakelaar drukt,
wordt de beweging onderbroken.
F Houd het voorste deel van de schakelaar
B ingedrukt, zonder het zware punt te
passeren: het zonnescherm sluit en stopt
als u de schakelaar loslaat.
Antiklemvoorziening
Als het zonnescherm tijdens het sluiten op een
obstakel stuit, wordt de beweging automatisch
omgedraaid.
Resetten
Na het loskoppelen en weer aansluiten van de
accu, bij een storing van het zonnescherm of
bij het schokkerig bewegen ervan, moet het
scherm worden gereset:
F druk op het achterste deel van de
schakelaar B tot het scherm volledig is
geopend,
F houd het achterste deel van de schakelaar
B gedurende ten minste 3 seconden
ingedrukt.
Als tijdens het gelijktijdig sluiten van het
schuif-/kanteldak en het zonnescherm, het
zonnescherm het dak dreigt in te halen,
houdt het scherm op te bewegen tot het
schuif-/kanteldak volledig is gesloten.
Als u bij het vergrendelen van de auto
de vergrendelknop ingedrukt houdt,
worden de ruiten en het schuif-/kanteldak
gelijktijdig gesloten. Vervolgens wordt ook
het zonnescherm gesloten. Het sluiten
stopt als u de vergrendelknop loslaat.
Laat, zelfs als u de auto slechts voor een
korte tijd verlaat, de elektronische sleutel
nooit in de auto achter.
Als er iets klem komt te zitten tijdens de
bediening van het schuif-/kanteldak of het
zonnescherm, moet u de beweging ervan
omdraaien door op de desbetreffende
schakelaar te drukken.
De bestuurder moet zich ervan
vergewissen dat de passagiers het
schuif-/kanteldak en het zonnescherm
correct bedienen.
Let vooral op kinderen tijdens het
bedienen van het schuif-/kanteldak of het
zonnescherm.
03
ERGONOMIE EN COMFORT
03
66
Ergonomie en comfort
Zitpositie
Een goede zitpositie tijdens het rijden verbetert
uw comfort en uw veiligheid.
Ook het zicht rondom en de bereikbaarheid van
de bedieningsfuncties zijn erbij gebaat.
Comfortabel zitten
Bepaalde in deze rubriek beschreven
afstelmogelijkheden van de stoelen zijn
afhankelijk van het uitrustingsniveau en het
land van verkoop.
Bestuurdersstoel
De stoelhoogte moet zodanig worden in gesteld
dat uw ogen naar het midden van de voorruit
kijken.
De ruimte boven uw hoofd moet ten minste
10 cm bedragen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel in
lengterichting voor dat u de pedalen volledig
kunt intrappen zonder uw benen geheel te
strekken.
De knieruimte dient ten minste 10 cm
tot het dashboard te bedragen om de
bedieningselementen daarop te kunnen
bereiken.
Zet de rugleuning zo recht mogelijk; kantel
deze nooit verder dan 25°.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte
van de bovenzijde van het hoofd bevindt.
Stel de lengte van de zitting af zodat uw
bovenbenen goed worden ondersteund.
Stel de lendensteun af op de vorm van uw
wervelkolom.
Stel het stuur zodanig af dat dit ten minste
25 cm verwijderd is van uw borstbeen en dat
uw armen iets gebogen zijn.
Het stuur mag het instrumentenpaneel niet aan
het zicht onttrekken.
Stel de stoel uit veiligheidsoverwegingen
uitsluitend af als de auto staat geparkeerd.
Neem plaats op de stoel en zorg ervoor dat uw
bekken, uw rug en uw schouders goed tegen
de rugleuning steunen.
Zet als uw auto is uitgerust met elektrisch
verstelbare stoelen eerst het contact aan
om de stoelen te kunnen verstellen.
Passagiersstoel
Neem plaats op de stoel en zorg ervoor dat uw
bekken, uw rug en uw schouders goed tegen
de rugleuning steunen.
Zorg bij het verstellen van de stoel in
lengterichting voor een afstand van ten minste
25 cm tot het dashboard.
De juiste stand van de hoofdsteun is als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte
van de bovenzijde van het hoofd bevindt.
67
Ergonomie en comfort
Voordat u gaat rijden
Voorstoelen
Stel de buitenspiegels en de binnenspiegel af
om de dode hoeken te minimaliseren.
Hoofdsteunen vóór
Doe uw veiligheidsgordel om: plaats het
schoudergedeelte van de gordel in het midden
van uw schouder en trek het heupgedeelte
goed aan ter hoogte van uw bekken.
Controleer of alle passagiers hun gordel goed
hebben omgedaan.
In hoogte verstellen
Model met "vierwegverstelling"
De hoofdsteun staat in de juiste stand als de
bovenzijde van de hoofdsteun zich ter hoogte
van de bovenzijde van het hoofd bevindt.
Model met "tweewegverstelling"
Zet als uw auto is uitgerust met elektrisch
verstelbare buitenspiegels eerst het
contact aan om de buitenspiegels te
kunnen verstellen.
Omhoog:
F trek de hoofdsteun omhoog tot de
gewenste hoogte; een klik geeft aan dat de
hoofdsteun is vergrendeld.
Omlaag:
F houd knop B ingedrukt en duw de
hoofdsteun omlaag tot de gewenste hoogte.
Tijdens het rijden
Houd u aan de voorgeschreven zitpositie en
houd het stuurwiel met beide handen vast op
"kwart over negen", zodat u op elk moment alle
bedieningsfuncties binnen handbereik hebt.
Verstel de stoelen en het stuurwiel nooit
tijdens het rijden.
Houd uw voeten altijd op de vloer.
Hoek verstellen
Omhoog:
F trek de hoofdsteun omhoog tot de
gewenste hoogte; een klik geeft aan dat de
hoofdsteun is vergrendeld.
Omlaag:
F druk de pal A in en duw de hoofdsteun
omlaag tot de gewenste positie.
Model met "vierwegverstelling"
03
03
68
Ergonomie en comfort
Vooruit:
F beweeg het onderste deel van de
hoofdsteun vooruit.
Achteruit:
F houd knop B ingedrukt en duw het onderste
deel van de hoofdsteun achteruit.
Een hoofdsteun verwijderen
F Beweeg de hoofdsteun omhoog tot tegen de
aanslag.
F Druk vervolgens de pal A in om de
hoofdsteun te ontgrendelen en beweeg hem
helemaal omhoog.
F Berg de hoofdsteun veilig op.
Handmatig verstelbare stoelen
Hoogte
Deze handelingen mogen uit
veiligheidsoverwegingen uitsluitend
worden uitgevoerd als de auto stilstaat.
In lengterichting verstellen
F Beweeg de hendel zo vaak omhoog of
omlaag tot de gewenste stand is bereikt.
Een hoofdsteun aanbrengen
F Steek de pennen van de hoofdsteun in de
geleiders van de desbetreffende rugleuning.
F Duw de hoofdsteun omlaag tot tegen de
aanslag.
F Druk de blokkeerpal A in en duw de
hoofdsteun omlaag.
F Stel de hoogte van de hoofdsteun af.
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn
verwijderd. Deze moeten zijn aangebracht
en correct zijn afgesteld voor de
desbetreffende inzittende.
Hoek van de rugleuning
F Beweeg de stang omhoog en schuif de stoel
naar voren of naar achteren.
F Laat de stang los om de stoel in de
betreffende positie te vergrendelen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar
achteren voor dat het schuiven van de
stoel niet wordt verhinderd door personen
of voorwerpen.
Er is een risico op bekneld raken van de
achterpassagiers of op blokkeren van de
stoel als grote voorwerpen op de vloer
achter de stoel zijn geplaatst.
F Draai de knop naar voren of naar achteren.
69
Ergonomie en comfort
Elektrisch verstelbare stoelen
Hoek van de rugleuning
Extra instellingen
Elektrisch verstelbare lendensteun
Stoelverstellingen mogen om
veiligheidsredenen alleen worden
uitgevoerd als de auto stilstaat.
Voer deze elektrische verstellingen alleen bij draaiende
motor uit om te voorkomen dat de accu leegraakt.
Verstelling in lengterichting
F Duw de schakelaar naar voren of naar
achteren.
Hoogte en hoek van de zitting
F Houd het voorste of het
achterste gedeelte van de
schakelaar ingedrukt om
de mate van steun voor de
lendenen te vergroten of te
verkleinen.
F Duw de schakelaar naar voren of naar achteren
om de stoel in lengterichting te verplaatsen tot
de gewenste positie is verkregen.
Zorg er bij het verstellen van de stoel naar
achteren voor dat het schuiven van de
stoel niet wordt verhinderd door personen
of voorwerpen.
Er is een risico op bekneld raken van de
achterpassagiers of op blokkeren van de
stoel als grote voorwerpen op de vloer
achter de stoel zijn geplaatst.
Tweewegverstelling
Vierwegverstelling
F Duw de achterzijde van de schakelaar
omhoog of omlaag om de gewenste hoogte
te verkrijgen.
F Beweeg de voorzijde van de schakelaar
omhoog of omlaag om de gewenste hoek
van de zitting te verkrijgen.
Met deze schakelaar kan de lendensteun zowel
in diepte als in hoogte worden ingesteld.
03
03
70
Ergonomie en comfort
F Houd het voorste of het achterste
gedeelte van de schakelaar
ingedrukt om de mate van steun
voor de lendenen te vergroten of
te verkleinen.
F Houd het bovenste of onderste
gedeelte van de schakelaar
ingedrukt om de lendensteun te
verhogen of te verlagen.
Lengte van de zitting
F Houd het voorste of achterste gedeelte van
de schakelaar ingedrukt om het voorste
deel van de zitting omhoog of omlaag te
bewegen.
Comfortfuncties
Zitposities bestuurder in het
geheugen opslaan
F Trek de handgreep naar voren om de zitting
te ontgrendelen en beweeg vervolgens het
voorste deel van de zitting naar voren of
naar achteren.
Verstellen van het zitgedeelte
Deze elektrische afstelling is aanwezig op
AGR-gecertificeerde handmatig verstelbare
stoelen.
Deze functie, die is gekoppeld aan de
elektrisch verstelbare bestuurdersstoel,
biedt de mogelijkheid om twee standen van
de bestuurdersstoel in het geheugen op te
slaan. Dit vergemakkelijkt het instellen van de
stoel als de auto regelmatig door een andere
bestuurder wordt gebruikt.
Naast de stand van de elektrisch verstelbare
stoel wordt ook die van de buitenspiegels en
van het airconditoningssysteem opgeslagen.
Opslaan van een zitpositie
Met de toetsen M/1/2
F Neem plaats op de bestuurdersstoel.
F Zet het contact aan.
F Zet uw stoel en de buitenspiegels in de
gewenste stand.
F Druk op de knop M en vervolgens binnen
4 seconden op de knop 1 of 2.
Een geluidssignaal geeft aan dat de zitpositie is
opgeslagen.
Het opslaan van een andere stand annuleert
de vorige, in het geheugen opgeslagen stand.
Oproepen van een opgeslagen
zitpositie
Contact aan of draaiende motor
F Druk op de knop 1 of 2 om de
desbetreffende zitpositie op te roepen.
71
Ergonomie en comfort
Een geluidssignaal geeft aan dat de
opgeslagen zitpositie is ingenomen.
U kunt de huidige beweging onderbreken
door te drukken op knop M, 1 of 2 of door
een stoelschakelaar te gebruiken.
U kunt een zitpositie niet oproepen tijdens
het rijden.
Het opvragen van een opgeslagen
zitpositie is tot ongeveer 45 seconden na
het afzetten van het contact mogelijk.
In-/uitstapfunctie
Deze functie vergemakkelijkt het in- en
uitstappen.
Zo schuift de stoel automatisch naar achteren
bij het afzetten van het contact of bij het
openen van het bestuurdersportier; de stoel
blijft in deze stand staan tot u weer instapt.
Bij aanzetten van het contact schuift de stoel
weer naar voren in de geprogrammeerde
stand.
Zorg ervoor dat het verplaatsen van de stoel
niet gehinderd wordt door voorwerpen of
personen.
Stoelverwarming
De functie werkt alleen als de motor draait.
Gebruik de functie niet als de stoel niet
wordt gebruikt.
Zet de stoelverwarming zo snel mogelijk
in een lagere stand.
U kunt de functie uitschakelen zodra
de temperatuur van de stoelen en
in het interieur op een aangenaam
niveau is gekomen. Dit vermindert
het stroomverbruik waardoor ook het
brandstofverbruik lager wordt.
Langdurig gebruik wordt afgeraden voor
personen met een gevoelige huid.
Personen waarvan de warmtewaarneming
beperkt is (ziekte, medicijnen enz.)
kunnen brandwonden krijgen.
Het systeem kan oververhit raken als
materiaal met isolerende eigenschappen
zoals kussens of stoelhoezen wordt
gebruikt.
Gebruik het systeem niet:
- als vochtige kleding wordt gedragen,
- als kinderzitjes zijn aangebracht.
Om breken van het verwarmingselement
in de stoel te voorkomen:
- plaats geen zware voorwerpen op de
stoel,
- kniel of sta niet op de stoel,
- plaats geen scherpe voorwerpen op de
stoel,
- mors geen vloeistoffen op de stoel.
Voorkomen van de kans op kortsluiting:
- gebruik geen vloeibare producten om
de stoel te reinigen,
- gebruik de verwarmingsfunctie nooit
wanneer de stoel vochtig is.
De bediening en positie hangen af van de
configuratie van de auto.
03
03
72
Ergonomie en comfort
Stoelverwarming met DS Connect
Radio
Stoelverwarming met DS Connect Nav
F Druk op een van deze toetsen
om de pagina met instellingen
voor verwarming en ventilatie
weer te geven.
De status van het systeem wordt niet
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Meerkeuzemassagefunctie
De bedieningstoetsen zijn aan weerszijden van
het touchscreen aangebracht.
De draaiknoppen voor de bediening zijn in de
middenconsole aangebracht.
F Druk op de toets voor uw stoel.
F Elke keer dat u op de toets drukt, wijzigt
de sterkte van de verwarming; het
bijbehorende aantal lampjes gaat branden
(gemiddeld/zwak/sterk).
F Druk nogmaals op de toets tot alle lampjes
uit zijn.
De status van het systeem wordt niet
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
F Met de draaiknop kunt u de stoelverwarming
inschakelen en een verwarmingsstand
selecteren:
• 0: uit.
• 1: laag.
• 2: gemiddeld.
• 3: hoog.
Stoelverwarming en -ventilatie met
DS Connect Nav
Systeem waarbij kan worden gekozen uit
verschillende massagesoorten en waarbij de
intensiteit van de massage kan worden ingesteld.
Dit systeem werkt bij draaiende motor en in de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Via het touchscreen kunnen de instellingen van
de massagefunctie worden aangepast.
De functie kan rechtstreeks worden
ingeschakeld met de schakelaar van de
voorstoel of door een persoonlijke ambiance
van de functie DS Sensorial Drive te
activeren.
Met de schakelaar van de voorstoel:
F Druk op deze toets. Het lampje
gaat branden.
De bedieningstoetsen worden permanent
weergegeven in de bovenste balk van het
touchscreen:
Het systeem wordt onmiddellijk geactiveerd
waarbij de laatst opgeslagen instellingen
worden gebruikt. Bovendien wordt de pagina
voor het wijzigen van de instellingen geopend
op het touchscreen.
Als de instellingen naar uw zin zijn, hoeft u
niets te doen en zal deze pagina automatisch
weer sluiten.
73
Ergonomie en comfort
De meerkeuzemassagefunctie wordt
ook aangestuurd door de functie
DS Sensorial Drive.
Stuurwielverstelling
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de functie DS Sensorial
Drive.
Als u de instellingen wilt wijzigen:
F selecteer een andere soort massage; u hebt
de keuze uit vijf soorten,
F selecteer een massage-intensiteit uit de
drie verschillende niveaus: "1" (Zacht), "2"
(Normaal) of "3" (Hard).
De wijzigingen in de parameters worden direct
doorgevoerd.
Zodra het systeem is ingeschakeld, wordt
een één uur durende massagecyclus gestart,
bestaande uit sessies van 6 minuten massage
en 3 minuten pauze.
Het systeem wordt automatisch uitgeschakeld
aan het einde van de cyclus; het
verklikkerlampje van de schakelaar gaat uit.
Uitvoeringen met "elektrochromatische"
spiegels beschikken over een aan een
lichtsensor gekoppeld systeem dat de spiegel
verduistert, zodat de bestuurder minder hinder
ondervindt van bijvoorbeeld een laagstaande
zon of de koplampen van achteropkomend
verkeer.
Ontwasemen – ontdooien
F Trek bij stilstaande auto aan de hendel om
het stuurwiel te ontgrendelen.
F Verstel het stuurwiel in hoogte en diepte
voor een optimale zithouding.
F Duw tegen de hendel om het stuurwiel te
vergrendelen.
Deze afstellingen mogen om
veiligheidsredenen alleen worden
uitgevoerd als de auto stilstaat.
Spiegels
Buitenspiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor
het benodigde zicht naar achteren bij een
inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto.
De buitenspiegels kunnen ook worden
ingeklapt voor het parkeren in een smalle
straat.
Als uw auto voorzien is van
spiegelverwarming, kunt u deze
inschakelen door op de toets van de
achterruitverwarming te drukken.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het ontwasemen en
ontdooien van de achterruit.
Afstelling
03
03
74
Ergonomie en comfort
F Draai de knop A naar links of rechts om de
desbetreffende spiegel te selecteren.
F Duw de knop A in de vier richtingen om de
spiegel af te stellen.
F Zet de knop A weer in het midden.
De waargenomen objecten in de
buitenspiegels lijken verder af dan ze in
werkelijkheid zijn.
Hiermee moet rekening worden
gehouden om de afstand ten opzichte van
achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Inklappen
Automatisch: vergrendel de auto met behulp
van de elektronische sleutel.
Handmatig: draai bij aangezet
contact de schakelaar A naar
beneden.
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met
behulp van de schakelaar A, worden ze
niet automatisch uitgeklapt als de auto
wordt ontgrendeld.
Uitklappen
Automatisch: ontgrendel de auto met behulp
van de elektronische sleutel.
Handmatig: draai bij aangezet
contact de schakelaar A naar boven.
Indien nodig kunnen de buitenspiegels
handmatig worden ingeklapt.
Het in- en uitklappen van de buitenspiegels
bij het vergrendelen of ontgrendelen van
de auto kan worden uitgeschakeld via het
menu Auto/Rijden op het touchscreen.
Klap de buitenspiegels in als u uw auto
in een automatische autowasstraat laat
wassen.
Binnenspiegel
De binnenspiegel is voorzien van een
antiverblindingsstand waardoor de spiegel
donkerder wordt en de bestuurder minder hinder
ondervindt van bijvoorbeeld de zon en van de
koplampen van achteropkomend verkeer.
Handbediende binnenspiegel
Afstelling
F Stel de spiegel af als deze in de dagstand
staat.
Dag-/nachtstand
Automatisch kantelen
buitenspiegels bij het achteruitrijden
De buitenspiegels kunnen bij het achteruit
inparkeren automatisch naar de grond worden
gericht.
Zodra bij draaiende motor de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld,
worden de spiegels naar de grond gericht.
Ze keren terug naar de oorspronkelijke stand:
- enkele seconden nadat uit de
achteruitversnelling is geschakeld,
- zodra sneller wordt gereden dan 10 km/h,
- als de motor wordt afgezet.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd via het tabblad
Overige instellingen in het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
F Trek aan het hendeltje om de spiegel in de
nachtstand te zetten.
F Duw het hendeltje naar voren om de spiegel
terug te zetten in de dagstand.
75
Ergonomie en comfort
"Elektrochromatische"
binnenspiegel
Achterzitplaatsen
Achterbank met vaste zitting en een in twee
delen (2/3-1/3) neerklapbare rugleuning.
Hoofdsteunen achter
Ga nooit rijden met passagiers op de
achterbank als de hoofdsteunen zijn
verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn
geplaatst en in de hoge stand staan.
De hoofdsteun van de middelste zitplaats
en de hoofdsteunen van de buitenste
zitplaatsen zijn niet uitwisselbaar.
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die
vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en
automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Zodra de achteruitversnelling wordt
ingeschakeld, wordt de spiegel in de
dagstand gezet voor een maximaal zicht
naar achteren.
Terugplaatsen van een hoofdsteun:
F steek de pennen van de hoofdsteun in de
geleiders van de desbetreffende rugleuning,
F duw de hoofdsteun omlaag tot aan de
aanslag,
F druk de pal A in om de hoofdsteun te kunnen
aanbrengen en duw de hoofdsteun omlaag.
De hoofdsteunen hebben twee standen:
- de hoge stand (gebruiksstand), als de
zitplaats bezet is:
F beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan
de aanslag.
- de lage stand (opgeborgen stand), als de
zitplaatsen onbezet zijn:
F druk vervolgens pal A in om de
hoofdsteun te ontgrendelen en omlaag te
bewegen.
De hoofdsteunen achter kunnen worden
verwijderd.
Verwijderen van een hoofdsteun:
F beweeg de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag,
F druk vervolgens pal A in om de hoofdsteun
te ontgrendelen en te verwijderen,
F berg de hoofdsteun op.
Rugleuninghoek
F Om de rugleuning 3 omhoog of omlaag te
brengen, drukt u op de knop 2 of trekt u
deze in de gewenste stand.
03
03
76
Ergonomie en comfort
Wanneer u de rugleuning verstelt en de
bagageruimte geladen is, controleer dan
dat niets de beweging van de rugleuning
belemmert.
Hierdoor kan de rugleuning beschadigd raken.
F zet de armsteun achter omhoog,
F zorg ervoor dat de rugleuningen
ongehinderd kunnen worden neergeklapt
(verwijder kleding, bagage enz.),
F controleer of de veiligheidsgordels goed
tegen de rugleuning zijn geplaatst.
F Druk de handgreep 1 voor het ontgrendelen
van de rugleuning in.
Neerklappen van de rugleuningen
Bij het neerklappen van de rugleuning
gaat de desbetreffende zitting iets omlaag.
Om een vlakke laadvloer te verkrijgen is
het raadzaam de uitneembare laadvloer in
de hoogste stand te zetten.
Wanneer de rugleuning is ontgrendeld,
is de rode indicator zichtbaar in de
handgreep.
F Beweeg de rugleuning 3 naar voren tot hij
plat ligt.
Neerklappen vanuit de
bagageruimte
Beide delen van de rugleuning kunnen op twee
manieren worden ontgrendeld:
- met een hendel 1 aan de buitenzijde van de
rugleuning,
- met een hendel 2 op het zijpaneel van de
bagageruimte.
Het neerklappen en rechtop zetten van de rugleuningen
mag uitsluitend worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
Eerste handelingen:
F zet de hoofdsteunen omlaag,
F schuif indien nodig de voorstoelen naar voren,
Neerklappen vanuit het interieur
77
Ergonomie en comfort
DS Sensorial Drive-functie
Met deze functie kunt u twee ambiances voor
het rijden kiezen.
Beide ambiances worden gekenmerkt
door specifieke instellingen van de
uitrustingselementen.
Deze ambiances kunt u via het het touchscreen
aan uw persoonlijke smaak aanpassen.
Inhoud van een ambiance
F Trek hendel 2 naar u toe om de rugleuning
te ontgrendelen.
De rugleuning 3 wordt volledig op de zitting
neergeklapt.
Terugplaatsen van de
rugleuningen
Controleer eerst of de buitenste
veiligheidsgordels goed verticaal langs de
vergrendelingsogen van de rugleuningen
zijn geplaatst.
F Zet de rugleuning 3 rechtop en druk hem
stevig aan zodat hij wordt vergrendeld.
F Controleer of de rode indicator van de
handgreep 1 niet meer zichtbaar is.
F Controleer of de buitenste
veiligheidsgordels niet klem komen te zitten
bij het terugplaatsen van de rugleuning.
Let op: als de rugleuning niet goed is
vergrendeld, komt bij een noodstop of een
aanrijding de veiligheid van de passagiers
ernstig in het geding.
De inhoud van de bagageruimte kan naar
voren slingeren – Kans op ernstig letsel!
Een ambiance wordt bepaald door
de instellingen van de volgende
uitrustingselementen:
sfeerverlichting van het interieur,
(instellen van de lichtsterkte).
geluidssfeer,
(selecteren van een vooraf bepaalde
instelling van de equalizer van het
audiosysteem).
meerkeuzemassagefunctie,
(voor elke bestuurders- en
passagiersstoel: inschakelen/
uitschakelen, selecteren van het
soort massage en de intensiteit van
de massage).
Rijstand,
(standen ECO, Comfort, Sport of
Normal).
03
03
78
Ergonomie en comfort
Toegang tot de startpagina van de
functie DS Sensorial Drive
Rechtstreeks via deze toets
Via het menu Applicaties
F Selecteer "DS Sensorial
Drive".
F Druk op "Instellingen" om de pagina voor
het instellen van de ambiance te openen.
F Selecteer een uitrustingselement waarvan u
de instellingen wilt wijzigen.
F Druk, om terug te keren naar de pagina
voor het instellen van de ambiance, na het
wijzigen van de instellingen op een deel
van het scherm buiten het venster voor het
instellen van het uitrustingselement.
F Druk als u alle gewenste wijzigingen hebt
doorgevoerd op "Parameters opslaan".
De wijzigingen in de parameters worden direct
doorgevoerd.
Activeren van een ambiance
Vanaf de startpagina:
F Selecteer een ambiance: "Cashmere" of
"Titanium".
Afhankelijk van de gekozen instellingen
voor de ambiance worden de verschillende
uitrustingselementen direct geactiveerd.
Deactiveren van een ambiance
Vanaf de startpagina:
F Druk op "Ambiance uitschakelen".
of
F Selecteer de andere ambiance.
De ambiance wordt automatisch gedeactiveerd
bij het afzetten van het contact.
Personaliseren van een ambiance
Vanaf de startpagina:
F Selecteer de ambiance om deze te activeren.
U kunt op elk gewenst moment tijdelijk een
ambiance wijzigen door de instellingen
van een of meer uitrustingselementen
die bepalend zijn voor de ambiance te
wijzigen, buiten de functie DS Sensorial
Drive om.
U kunt bijvoorbeeld de massage
uitschakelen of de intensiteit ervan
aanpassen door te drukken op de
massageknop van uw stoel of de
sfeerverlichting in het interieur activeren/
deactiveren via het menu Auto/Rijden.
In dat geval worden de nieuwe instellingen
niet opgeslagen in de op dat moment
geactiveerde ambiance.
Verwarming en ventilatie
Luchttoevoer
De lucht in het interieur wordt gefilterd
en wordt van buitenaf toegevoerd via het
luchtrooster onder de voorruit, of in het interieur
gerecirculeerd.
Toetsen
De lucht kan afhankelijk van de instellingen
van de bestuurder, voorpassagier of
achterpassagiers (afhankelijk van het
uitrustingsniveau) via verschillende circuits
worden toegevoerd.
Stel de temperatuurregeling in: de lucht van de
verschillende circuits wordt gemengd om het
gewenste comfortniveau te bereiken.
Stel de luchtverdeling in met de desbetreffende
(combinatie van) toetsen: de lucht wordt via de
gewenste uitstroomopeningen verdeeld.
Stel de luchtopbrengst in: de aanjagersnelheid
wordt verhoogd of verlaagd.
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto kan
de verwarming en ventilatie worden bediend
via het menu "Airconditioning" van het
touchscreen of via het bedieningspaneel van
de middenconsole.
79
Ergonomie en comfort
Luchtverdeling
4.
5.
6.
7.
1.
2.
3.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de voorruit.
Uitstroomopeningen voor het ontdooien of
ontwasemen van de zijruiten.
Verstelbare en afsluitbare
zijventilatieroosters.
Verstelbare middelste ventilatieroosters.
Uitstroomopeningen voetenruimte
voorpassagiers.
Uitstroomopeningen voetenruimte
achterpassagiers.
Verstelbare ventilatieroosters met
aanjager, afhankelijk van de uitvoering.
03
03
80
Ergonomie en comfort
Gebruiksadviezen voor de verwarming,
ventilatie en airconditioning
Neem voor een optimale werking van de
verwarming, ventilatie en airconditioning de
volgende gebruiksadviezen in acht:
F Let erop dat voor een gelijkmatige
verdeling van de lucht naar het
interieur de uitstroomopening
onder de voorruit, de verschillende
luchtkanalen, ventilatieroosters en
overige uitstroomopeningen alsmede de
ventilatieopening in de bagageruimte vrij
blijven.
F Dek de zonnesensor op het dashboard
niet af; deze wordt gebruikt voor
het regelen van het automatische
airconditioningssysteem.
F Zet de airconditioning minstens één tot
twee keer per maand 5 tot 10 minuten
aan om het systeem in perfecte staat te
houden.
F Controleer regelmatig de staat van het
interieurfilter en laat de filterelementen
periodiek vervangen. Wij raden u een
gecombineerd interieurfilter aan. Dankzij
het toegevoegde speciale actieve middel
draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor
de inzittenden en een schoon interieur
(vermindering van allergische reacties,
stank en vetaanslag).
F Laat om de perfecte werking van de
airconditioning te garanderen het
systeem regelmatig controleren zoals
voorgeschreven in het garantie- en
onderhoudsboekje.
F Gebruik de airconditioning niet als deze
niet koelt en raadpleeg het dealernetwerk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een zware belasting van de motor
(trekken van een aanhanger op een steile
helling bij een hoge buitentemperatuur)
kan de airconditioning tijdelijk worden
uitgeschakeld voor een optimale trekkracht
van de motor.
Als de auto lange tijd in de zon heeft
gestaan en de temperatuur in het
interieur hoog is opgelopen, zet dan de
ruiten enige tijd open.
Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid
voldoende hoog is ingesteld, zodat de
lucht in het interieur goed ververst wordt.
Condensvorming door de airconditioning
kan ertoe leiden dat zich een klein plasje
water onder de auto vormt. Dit is een
normaal verschijnsel.
Stop & Start
De verwarmings- en airconditioningssystemen werken alleen als de motor
draait.
Schakel tijdelijk de Stop & Start-functie
uit om een comfortabele temperatuur in
het interieur te behouden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het Stop &
Start-systeem.
81
Ergonomie en comfort
Handbediende airconditioning
Temperatuurregeling
F Druk op een van deze toetsen
om de waarde te verlagen
(blauw) of te verhogen (rood).
Druk op de toets van het menu
Airconditioning om de pagina
met de bedieningstoetsen van het
systeem weer te geven.
Regeling luchtopbrengst
Druk op een van deze toetsen om
de aanjagersnelheid te verhogen (+)
of te verlagen (-).
Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt geleidelijk
opgevuld, afhankelijk van de
gewenste aanjagersnelheid.
Door de aanjagersnelheid in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Automatisch programma "zicht".
Regeling luchtopbrengst
Uitschakelen van het systeem.
Recirculatie van de interieurlucht.
Regeling van de temperatuur.
Regeling luchtverdeling
Airconditioning aan/uit.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager – Kans op beslaan van de ruiten
en vermindering van de luchtkwaliteit!
Regeling luchtverdeling
Met deze toetsen regelt u de verdeling van de
luchtstroom naar het interieur.
De airconditioning werkt uitsluitend bij
draaiende motor.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
De luchtstroom kan met meerdere toetsen
worden aangepast: als het verklikkerlampje
brandt, stroomt er lucht in de aangegeven
richting; als het verklikkerlampje uit is, stroomt
er geen lucht in de aangegeven richting.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
Automatisch programma
"Zicht"
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het ontdooien/
ontwasemen van de voorruit.
Uitschakelen van het systeem
F Druk op deze toets. Het lampje
van de toets gaat branden en
alle andere lampjes van het
systeem gaan uit.
Voorruit en zijruiten.
Hiermee worden alle functies van de
airconditioning uitgeschakeld.
03
03
82
Ergonomie en comfort
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel
een kleine luchtstroom gehandhaafd.
Rijd niet te lang met een uitgeschakelde
airconditioning – Kans op beslaan
van de ruiten en vermindering van de
luchtkwaliteit!
Door op een willekeurige toets te drukken
wordt het systeem weer ingeschakeld
waarbij de instellingen van vóór het
uitschakelen weer worden gebruikt.
Airconditioning AAN/UIT
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur ‘s zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
De airconditioning werkt niet als de
regeling voor de luchtopbrengst is
uitgeschakeld.
Om het interieur sneller te verkoelen kunt u
korte tijd de recirculatiestand inschakelen.
Schakel daarna de toevoer van buitenlucht
weer in.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets.
Het lampje gaat uit.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van
de ruiten).
Automatische airconditioning
met gescheiden regeling
Inschakelen
F Druk op deze toets. Het
verklikkerlampje gaat branden.
Druk op de toets van het menu
Airconditioning om de pagina
met de bedieningstoetsen van het
systeem weer te geven.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
Automatisch programma "zicht".
Uitschakelen van het systeem.
Recirculatie van de interieurlucht.
Regeling van de temperatuur.
Regeling van de luchtverdeling.
Regeling van de luchtopbrengst.
Toegang tot de secundaire pagina.
Airconditioning aan/uit.
Automatisch comfortprogramma AAN/UIT.
Centrale regeling/Gescheiden regeling.
83
Ergonomie en comfort
11. Selectie van de instellingen voor het
automatische comfortprogramma (Soft/
Normal/Fast).
12. "AQS"-functie (Air Quality System)
(afhankelijk van de uitvoering).
13. Voortemperatuurregeling interieur
(afhankelijk van de uitvoering).
14. Functie "REAR" (afhankelijk van de
uitvoering).
15. Vergrendelen van de afstandsbedieningsknoppen (afhankelijk van de uitvoering).
Het airconditioningssysteem werkt bij draaiende
motor, maar de aanjager en bedieningsfuncties
werken ook bij ingeschakeld contact.
Het inschakelen van de airconditioning, de
temperatuur, de luchtopbrengst en de luchtverdeling
in het interieur worden automatisch geregeld.
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens
instellen.
De weergegeven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet op een
exacte temperatuur.
F Druk op een van deze toetsen
om de waarde te verhogen.
F Druk op een van deze toetsen
om de waarde te verlagen.
Automatisch
comfortprogramma
F Druk op deze toets om het
automatische programma van
de airconditioning in of uit te
schakelen.
Als het lampje van de toets brandt, werkt
het airconditioningssysteem automatisch:
afhankelijk van het comfortniveau dat u hebt
geselecteerd, zorgt het systeem voor een
optimale temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur.
De intensiteit van het automatische
comfortprogramma kan worden ingesteld
door op de secundaire pagina een van de
instellingen te selecteren. Deze pagina kan
worden geopend via de toets "OPTIES".
Druk om de door het desbetreffende lampje
aangegeven instelling te wijzigen meerdere
keren op deze toets tot de gewenste instelling
wordt weergegeven:
62)7
$872
"Langzaam": voor een
aangenaam comfort en een zo
laag mogelijk geluidsniveau,
aangezien de aanjagersnelheid
beperkt wordt.
1250$/
$872
)$67
"Normaal": voor het
beste compromis tussen
thermisch comfort en
een laag geluidsniveau
(standaardinstelling).
"Snel": voor een doeltreffende
en dynamische luchttoevoer.
$872
Gebruik de instelling "Normaal" of "Snel" om
het comfort te waarborgen van de passagiers
op de achterstoelen.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Als de
stand AUTO echter wordt uitgeschakeld, blijft
het lampje van de geselecteerde instelling
branden.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO
hierdoor niet ingeschakeld.
03
03
84
Ergonomie en comfort
Om bij koud weer en koude motor de
toevoer van koude lucht in het interieur
te beperken, wordt de luchtopbrengst
geleidelijk vergroot tot de gewenste
comfortwaarde is bereikt.
Als de temperatuur in de auto bij het
instappen veel lager of hoger is dan
de ingestelde waarde, heeft het geen
zin om voor een optimale temperatuur
de ingestelde waarde te wijzigen. Het
systeem compenseert automatisch en zo
snel mogelijk het temperatuurverschil.
Deze functie is niet in staat om vervelende
geurtjes te detecteren.
De recirculatie wordt automatisch ingeschakeld
als de ruitensproeiers vóór worden gebruikt of
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie werkt niet als de buitentemperatuur
lager is dan 5°C, om te voorkomen dat de
voorruit en zijruiten gaan beslaan.
U kunt deze functie in- en uitschakelen op de
secundaire pagina die u kunt openen met de
toets "OPTIES".
Handmatig instellen
Automatisch programma
"Zicht"
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over het ontdooien/
ontwasemen van de voorruit.
Functie "Air Quality System"
(AQS)
Met behulp van een luchtkwaliteitssensor
schakelt deze functie automatisch de
recirculatie van de interieurlucht in als een
bepaalde grenswaarde voor de vervuiling van
de buitenlucht wordt bereikt.
Als de luchtkwaliteit weer voldoende is,
wordt de recirculatie van de interieurlucht
automatisch uitgeschakeld.
Het is mogelijk één of meer functies van de
airconditioning handmatig in te stellen, terwijl
de overige functies door het systeem geregeld
blijven:
- luchtopbrengstregeling,
- luchtverdeling.
Zodra u een instelling wijzigt, gaat het lampje
van de toets "AUTO" uit.
Luchtopbrengstregeling
F Druk op een van deze toetsen
om de aanjagersnelheid te
verhogen of te verlagen.
Het symbool van de luchtopbrengst
(ventilator) wordt afhankelijk van de ingestelde
aanjagersnelheid geleidelijk opgevuld.
Door de aanjagersnelheid in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Naast de ventilator wordt "OFF" weergegeven.
Rijd niet te lang met uitgeschakelde
aanjager – Kans op beslaan van de ruiten
en vermindering van de luchtkwaliteit!
Regeling luchtverdeling
Met deze drie toetsen kunt u de luchtverdeling
in het interieur regelen.
Voorruit en zijruiten.
F Druk nogmaals op deze
toets om het automatische
comfortprogramma weer in te
schakelen.
Centrale ventilatieroosters en
zijventilatieroosters.
Voetenruimte.
85
Ergonomie en comfort
Bij het indrukken van een toets wordt de
desbetreffende functie in- of uitgeschakeld. Het
lampje brandt als de functie is ingeschakeld.
Voor een gelijkmatige verdeling van de lucht
over het interieur kunnen de drie toetsen
gelijktijdig zijn geactiveerd.
In de stand AUTO zijn de lampjes van deze drie
toetsen gedoofd.
Airconditioning AAN/UIT
De airconditioning werkt doeltreffend in elk
jaargetijde, mits de ruiten zijn gesloten.
Het systeem stelt u in staat:
- de temperatuur in het interieur ‘s zomers te
verlagen,
- in de winter bij temperaturen boven 3°C
beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Inschakelen
F Druk op deze toets. Het
verklikkerlampje gaat branden.
De airconditioning werkt niet als de
aanjager is uitgeschakeld.
Uitschakelen
F Druk nogmaals op deze toets.
Het verklikkerlampje gaat uit.
Het uitschakelen van de airconditioning kan
negatieve effecten hebben (vocht, beslaan van
de ruiten).
Centrale regeling/gescheiden
regeling
De temperatuurinstelling aan voorpassagierszijde
kan worden afgestemd op de instelling aan
bestuurderszijde (functie centrale regeling).
U kunt deze functie inschakelen op de secundaire
pagina die u kunt openen via de toets "OPTIES".
Afstandsbediening
Wanneer deze functie wordt geactiveerd
(functie "REAR" geactiveerd en
afstandsbedieningen ontgrendeld), kunnen
de achterpassagiers de hoofdinstellingen
van het airconditioningssysteem regelen via
het bedieningspaneel aan de achterzijde
van de middenconsole. De weergave van
de instellingen op het touchscreen wordt
overeenkomstig aangepast.
F Druk op deze toets om de functie
"MONO" (centrale regeling) in
te schakelen; de functie krijgt de
status "ON".
De functie wordt automatisch uitgeschakeld
als de passagier de toetsen voor de
temperatuurregeling aan zijn zijde bedient
(functie gescheiden regeling).
De functie "REAR"
Wanneer deze functie wordt geactiveerd, wordt
de aanjager van de achterste ventilatieroosters
ingeschakeld.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina te openen.
F Druk op deze toets om de
functie "REAR" te activeren; de
functie krijgt de status "ON".
1.
2.
3.
Regeling luchtopbrengst.
Automatisch comfortprogramma.
Regeling temperatuur.
Afstandsbediening blokkeren
Het is mogelijk de toegang tot deze instellingen
voor achterpassagiers te blokkeren.
F Druk op de toets "OPTIES" om naar de
secundaire pagina te gaan.
03
03
86
Ergonomie en comfort
F Druk op deze toets om
de afstandsbediening te
vergrendelen; de functie krijgt de
status "ON".
Op het display van de
airconditioning achter verschijnt
een hangslot.
Vermijd het te lang rijden met een
uitgeschakelde aanjager of een uitgeschakeld
systeem om te voorkomen dat de ruiten
beslaan of de luchtkwaliteit vermindert.
Door op een willekeurige toets te drukken
wordt het systeem weer ingeschakeld waarbij
de instellingen van vóór het uitschakelen
weer worden gebruikt.
Ventilatie bij aangezet contact
Bij ingeschakeld contact kunt u het
ventilatiesysteem gebruiken om de luchtopbrengst
en de luchtverdeling in het interieur te regelen
afhankelijk van de laadtoestand van de accu.
Bij deze functie wordt de airconditioning niet
ingeschakeld.
Uitschakelen van het systeem
F Druk op deze toets.
Het verklikkerlampje van de toets
gaat branden en alle andere
verklikkerlampjes van het systeem
gaan uit.
Hiermee worden alle functies van de
airconditioning uitgeschakeld.
Door de aanjagersnelheid in de laagst
mogelijke stand te zetten wordt de aanjager
volledig uitgeschakeld.
Het thermische comfort wordt niet meer
geregeld. Tijdens het rijden blijft er een kleine
luchtstroom gehandhaafd.
Recirculatie van de
interieurlucht
De toevoer van buitenlucht voorkomt het
beslaan van de voorruit en de zijruiten.
De luchtrecirculatie dient om de toevoer van
buitenlucht bij stank en stofoverlast af te sluiten.
Deze functie kan ook worden gebruikt om
sneller de gewenste temperatuur in het interieur
te bereiken.
F Druk op deze toets om de
functie in te schakelen; het
oranje verklikkerlampje van de
toets gaat branden.
F Druk nogmaals op deze toets om de functie
uit te schakelen; het verklikkerlampje van de
toets gaat uit.
Schakel zo snel mogelijk de toevoer van
buitenlucht weer in om te voorkomen
dat de luchtkwaliteit in het interieur
achteruitgaat en de ruiten beslaan.
De recirculatie wordt automatisch
ingeschakeld als de ruitensproeiers vóór
worden gebruikt of de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld.
Ontwasemen – ontdooien
voorruit
Automatisch programma
"zicht"
F Druk op deze toets om de
voorruit en de zijruiten sneller
te ontwasemen of te ontdooien.
Het oranje lampje van de toets
gaat branden.
Het systeem regelt automatisch de
airconditioning (afhankelijk van de uitvoering),
de luchtopbrengst en de luchttoevoer en stelt
de luchtverdeling zodanig in dat de voorruit en
de zijruiten zo snel mogelijk schoon worden.
F Druk nogmaals op deze toets om het
programma uit te schakelen. Het lampje van
de toets gaat uit.
De luchtopbrengst kan handmatig worden
gewijzigd zonder dat het automatische
programma "zicht" wordt uitgeschakeld.
87
Ergonomie en comfort
Bij auto's met een Stop & Start-systeem
geldt dat zolang de voorruitontwaseming
in werking is, de STOP-functie niet
beschikbaar is.
Verwijder in winterse omstandigheden
alle sneeuw of ijs van de camera op de
voorruit voordat u wegrijdt.
Anders kan de werking van de apparatuur
van het camerasysteem worden
aangetast.
Zonder dat u daarvoor de instellingen van de
airconditioning hoeft te wijzigen, zorgt deze
functie ervoor dat de ruitenwisserbladen sneller
loskomen van de voorruit als ze zijn vastgevroren
en helpt een opeenhoping van sneeuw door de
werking van de ruitenwissers te voorkomen.
Ontwasemen – ontdooien
achterruit
Inschakelen/uitschakelen
Inschakelen
Voorruitverwarming
F Druk bij draaiende motor op deze toets; het
oranje lampje van de toets gaat branden.
Deze functie is actief zodra de
buitentemperatuur lager is dan 0°C.
F Druk nogmaals op deze toets om de functie
weer uit te schakelen; het lampje van de
toets gaat uit.
De functie wordt automatisch uitgeschakeld als
de motor wordt afgezet.
F Druk op deze toets om de achterruit en
de buitenspiegels (afhankelijk van de
uitvoering) te ontwasemen/ontdooien.
Het oranje lampje van de toets gaat branden.
Uitschakelen
De verwarming wordt automatisch
uitgeschakeld om overmatig stroomverbruik te
voorkomen.
F U kunt de achterruitverwarming ook eerder
uitschakelen door nogmaals op de toets te
drukken.
Bij koud weer verwarmt deze functie de
onderzijde van de voorruit en het gedeelte
langs de voorruitstijlen.
Het lampje van de toets gaat uit.
03
03
88
Ergonomie en comfort
Schakel, zodra de omstandigheden
het toelaten, de achterruit- en
buitenspiegelverwarming uit, omdat een
geringer stroomverbruik leidt tot een
verlaging van het brandstofverbruik.
De achterruitverwarming werkt uitsluitend
bij draaiende motor.
Dit verklikkerlampje brandt
permanent als het systeem is
geprogrammeerd om te verwarmen.
Dit lampje blijft knipperen zolang de
verwarming in werking is.
Het lampje gaat uit als de
verwarmingscyclus is beëindigd
of als de verwarming met
de afstandsbediening wordt
uitgeschakeld.
Ventilatie
Extra verwarming/
ventilatie
Dit is een aanvullend en afzonderlijk systeem
dat het interieur voorverwarmt en de ruiten
sneller ontdooit.
F Houd deze toets ingedrukt
om de verwarming direct in te
schakelen.
Dit systeem ventileert het interieur
met buitenlucht, zodat onder zomerse
omstandigheden bij het instappen een
aangenamere temperatuur in het interieur
heerst.
Het lampje van de afstandsbediening licht
gedurende ongeveer 2 seconden groen op om
te bevestigen dat het signaal door de auto is
ontvangen.
Instellen
Uitschakelen
U kunt de verwarming of ventilatie
programmeren om te worden ingeschakeld
op de secundaire pagina van het menu
"Airconditioning" op het touchscreen.
Verwarming
Inschakelen
Afstandsbediening met groot
bereik
Op deze manier kunt u de verwarming in het
interieur op afstand in- of uitschakelen.
Het bereik van de afstandsbediening is
ongeveer 1 km, in een onbeschutte omgeving.
F Houd deze toets ingedrukt om
de verwarming direct uit te
schakelen.
Het lampje van de afstandsbediening licht
gedurende ongeveer 2 seconden rood op om
te bevestigen dat het signaal door de auto is
ontvangen.
Het lampje van de afstandsbediening
knippert gedurende ongeveer 2 seconden
als de auto het signaal niet heeft ontvangen.
Probeer het in dat geval vanaf een andere
plaats opnieuw.
89
Ergonomie en comfort
Vervangen van de batterij
Als het lampje van de afstandsbediening oranje
gaat branden, is de batterij bijna leeg.
Als het lampje niet meer brandt, is de batterij
leeg.
F Draai de knop met een muntstuk los en
vervang de batterij.
Gooi de lege batterijen van de
afstandsbediening niet weg: ze bevatten
metalen die schadelijk zijn voor het
milieu. Lever lege batterijen in bij een
speciaal verzamelpunt.
De maximale werkingsduur van de
verwarming bedraagt ongeveer 45 min,
afhankelijk van de weersomstandigheden.
Het extra verwarmingssysteem werkt op
brandstof uit de brandstoftank van de
auto.
Verzeker u er vóór gebruik voor dat er
voldoende brandstof in de tank zit.
Als de brandstoftank bijna leeg is, is
het raadzaam om het systeem niet te
gebruiken.
De ventilatie wordt alleen geactiveerd als
de laadtoestand van de accu dat toelaat.
De verwarming wordt geactiveerd als:
- de laadtoestand van de accu dat
toelaat,
- het brandstofniveau dat toelaat,
- de motor na het vorige gebruik van de
programmeerbare verwarming een
keer is gestart.
Zorg ervoor dat de extra verwarming
altijd is uitgeschakeld tijdens het bijvullen
van brandstof; kans op brand- en
explosiegevaar!
Om het risico van vergiftiging of
verstikking te vermijden, mag de
programmeerbare verwarming niet
worden gebruikt, ook niet voor korte
perioden, in afgesloten ruimten, zoals
een garage of een werkplaats zonder een
uitlaatgasafvoersysteem.
Parkeer de auto niet op een brandbare
ondergrond (dor gras, dode bladeren,
papier enz.) – Brandgevaar!
Glazen oppervlakken zoals de achterruit
en voorruit kunnen plaatselijk zeer warm
worden.
Plaats nooit voorwerpen op deze
oppervlakken; raak deze oppervlakken
nooit aan; kans op brandwonden!
03
03
90
Ergonomie en comfort
Voorzieningen voorin
5.
6.
7.
Portiervakken
USB-aansluitingen
Opbergruimte of draadloze oplader
12 V-aansluiting (120 W)
9. Bekerhouders
10. Armleuning vóór met opbergruimte
11. Opbergruimte of aanjager achter
Afhankelijk van de uitvoering, bevat het ook
een verstelbare ventilatieopening. Via deze
opening wordt dezelfde gekoelde lucht als die
voor het interieur aangevoerd.
Zonneklep
F Open als het contact aan is het afdekkapje.
De verlichting van de make-upspiegel gaat
automatisch branden.
De zonneklep bevat tevens een mogelijkheid
voor het opbergen van pasjes.
1.
2.
3.
4.
Handgreep
Zonneklep
Opbergruimte onder het stuurwiel
Dashboardkastje met verlichting
Dashboardkastje
F Trek de handgreep omhoog om het
dashboardkastje te openen.
De verlichting van het dashboardkastje treedt
in werking zodra het wordt geopend.
De schakelaar voor het uitschakelen van de
airbag vóór aan passagierszijde bevindt zich in
het dashboardkastje.
Rijd nooit met een geopend dashboardkastje
als er iemand op de voorpassagiersstoel
zit – bij een noodstop of een aanrijding kan
dit leiden tot ernstig letsel!
91
Ergonomie en comfort
Aansteker/12 V-aansluiting(en)
F Om de aansteker te gebruiken deze
indrukken en enkele seconden wachten tot
de aansteker uit zichzelf naar buiten springt.
F Verwijder de aansteker en sluit een
geschikte adapter aan als u een
12 V-accessoire (maximaal vermogen:
120 W) wilt gebruiken.
U kunt bijvoorbeeld een telefoonlader of een
flessenwarmer op deze aansluiting aansluiten.
Plaats na het gebruik de aansteker direct terug.
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet is goedgekeurd, zoals een lader
met USB-aansluitingen, kan leiden tot
storingen in de werking van de elektrische
componenten van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in de
weergave van de displays.
USB-aansluiting
Op de USB-aansluiting kunt u draagbare
apparatuur, zoals een digitale audiospeler
(iPod ®) of een USB-stick aansluiten.
Via de USB-lezer kunt u de audiobestanden
op uw draagbare apparatuur beluisteren via de
luidsprekers van het audiosysteem.
Deze bestanden worden beheerd via de
bedieningsfuncties op het stuur of vanaf het
audiosysteem.
Het draagbare apparaat kan tijdens
het gebruik via de USB-aansluiting
automatisch worden opgeladen.
Tijdens het laden wordt een melding
weergegeven als het stroomverbruik van
de draagbare apparatuur hoger is dan de
door de auto geleverde stroomsterkte.
Raadpleeg de betreffende audiorubriek
voor meer informatie over Audio en
datacommunicatie en met name de USBaansluiting.
De USB-aansluiting kan ook worden gebruikt
om een smartphone via MirrorLinkTM, Android
Auto ® of CarPlay ® te verbinden, zodat u
bepaalde apps van uw smartphone via het
touchscreen kunt gebruiken.
FOCAL ELECTRA® Premium
hi-fi-systeem
Uw auto is uitgerust met een hifigeluidsinstallatie van de al meer dan 35 jaar
bestaande Franse luidsprekerfabrikant
FOCAL® die wereldwijd befaamd is om
zijn gepatenteerde innovaties en unieke
geluidskwaliteit.
Dankzij de 14 luidsprekers met exclusieve
technologieën van FOCAL® kunt u genieten van
een puur en verfijnd geluid in de auto:
- Centrale luidspreker/satellietluidsprekers:
Polyglass-technologie voor een optimale
omhulling en verdeling van het geluid.
- Hifi-woofers/middentonenluidsprekers:
Polyglass-technologie voor een optimale
balans en precisie van het geluid.
03
03
92
Ergonomie en comfort
-
-
-
TNF-tweeters: technologie met omgekeerde
aluminium conussen voor een optimale
spreiding van het geluid en uiterst verfijnde
hoge tonen.
Subwoofer: technologie met drievoudige
spoel Power FlowerTM 200 mm voor een
nauwkeurige, dynamische weergave van de
lage tonen.
Actieve 12-kanaalsversterker – 515 W:
hybridetechnologie klasse AB/klasse D voor
volle en verfijnde hoge tonen en krachtige
bassen.
Werking
De lader werkt als de motor draait en in de
STOP-stand van het Stop & Start-systeem.
Het opladen wordt aangestuurd door de
smartphone.
Zorg dat er geen metalen voorwerpen
(munten, sleutels, afstandsbediening van
de auto enz.) in het laadgedeelte liggen
tijdens het opladen van een apparaat –
kans op oververhitting of onderbreking
van het opladen!
Bij uitvoeringen met Keyless entry and start
kan de werking van de lader tijdelijk worden
gestoord bij het openen van een portier of bij
het afzetten van het contact.
Laden
Draadloze lader
Met dit systeem kan externe apparatuur, zoals
een smartphone, door middel van magnetische
inductie draadloos worden opgeladen. Het
systeem voldoet aan de norm Qi 1.1.
Het op te laden apparaat moet zelf compatibel
zijn met de Qi-norm of moet zijn voorzien van
een compatibele hoes of houder.
Het laadgedeelte is te herkennen aan het
symbool Qi.
F Zorg ervoor dat het laadgedeelte vrij is.
F Plaats een apparaat in het midden van het
laadgedeelte.
F Zodra het apparaat wordt gedetecteerd,
gaat het lampje van de lader groen branden.
F De batterij van het apparaat wordt dan
opgeladen.
F Zodra de batterij volledig opgeladen is, gaat
het lampje van de lader uit.
Het systeem kan niet meerdere apparaten
tegelijkertijd opladen.
Controle van de werking
De status van het lampje geeft de werking van
de lader aan.
Status van
het lampje
Betekenis
Uit
Motor afgezet.
Geen compatibel apparaat
gedetecteerd.
Opladen voltooid.
Permanent,
groen
Detectie van een compatibel
apparaat.
Opladen bezig.
Knipperend,
oranje
Detectie van een vreemd
voorwerp op het laadgedeelte.
Apparaat niet goed
gecentreerd op het
laadgedeelte.
93
Ergonomie en comfort
Permanent,
oranje
Storing van de laadindicator
van het apparaat.
Temperatuur van de batterij
van het apparaat te hoog.
Storing van de lader.
Als het lampje oranje brandt:
- verwijder het apparaat en plaats het opnieuw
in het midden van het laadgedeelte.
of
- verwijder het apparaat en probeer het een
kwartier later nog eens.
Als het probleem zich blijft voordoen, laat het
systeem dan controleren door het netwerk van het
merk of door een gekwalificeerde werkplaats.
F Til de hendel onder het deksel op.
Het deksel opent in twee delen.
Matten
Aanbrengen
Opbergvak
Sluiten
Armleuning vóór
De armleuning bevat een opbergvak.
Wanneer u een nieuwe mat bevestigt aan
bestuurderszijde, gebruik dan uitsluitend de
bevestigingen uit het bijgeleverde zakje.
De overige matten worden gewoon op de
vloerbedekking gelegd.
Openen
Verwijderen
F Klap de twee delen van het deksel terug.
Verwijderen van de mat aan de
bestuurderszijde:
F zet de stoel in de achterste stand,
F maak de bevestigingen los,
F verwijder vervolgens de mat.
03
03
94
Ergonomie en comfort
Monteren
Plafonniers
Terugplaatsen van de mat aan
bestuurderszijde:
F leg de mat goed op zijn plaats,
F druk de bevestigingen vast,
F controleer of de mat goed vastzit.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- gebruik uitsluitend matten die op de
bevestigingen van de auto passen;
het gebruik van deze bevestigingen is
verplicht,
- gebruik nooit meer dan één mat per
plaats.
Bij gebruik van niet goedgekeurde matten
kunnen de bediening van de pedalen en
de werking van de snelheidsregelaar/begrenzer worden gehinderd.
De goedgekeurde matten zijn voorzien
van twee bevestigingen onder de stoel.
Plafonnier vóór
De plafonnier gaat geleidelijk aan:
- als de auto wordt ontgrendeld,
- als het contact wordt afgezet,
- bij het openen van een portier,
- als op de vergrendelingsknop van de
afstandsbediening wordt gedrukt om de
auto te lokaliseren.
1.
2.
Plafonnier vóór
Kaartleeslampjes vóór
De interieurverlichting gaat geleidelijk uit:
- als de auto wordt vergrendeld,
- als het contact wordt aangezet,
- 30 seconden na het sluiten van het laatste
portier.
Duw lang op de plafonnier om deze volledig
uit te schakelen. Er wordt een symbool
weergegeven.
Kaartleeslampjes
F Druk bij aangezet contact op het
betreffende kaartleeslampje.
3.
Kaartleeslampjes achter
95
Ergonomie en comfort
Sfeerverlichting interieur
Voorzieningen achterin
Skiluik
De gedempte interieurverlichting verbetert het
zicht in de auto als deze zich in een donkere
omgeving bevindt.
USB-aansluitingen
Het skiluik kan worden gebruikt voor het
vervoeren van lange voorwerpen.
Openen
Als het buiten donker is, gaat de
sfeerverlichting automatisch branden als de
parkeerlichten worden ingeschakeld.
F Klap de middenarmsteun achter omlaag.
F Trek de handgreep van het skiluik omlaag.
De sfeerverlichting gaat automatisch uit als de
parkeerlichten worden uitgeschakeld.
De sfeerverlichting van het
interieur kan worden geactiveerd of
gedeactiveerd, de helderheid kan
worden afgesteld en de kleur kan
worden geselecteerd (afhankelijk
van de uitvoering) in het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
Elke USB-aansluiting is uitsluitend bestemd
voor de voeding en het opladen van de
aangesloten draagbare apparatuur.
Armleuning achter
De sfeerverlichting van het interieur
wordt ook aangestuurd door de
functie DS Sensorial Drive.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over de
functie DS Sensorial Drive.
F Laat het skiluik zakken.
F Steek voorwerpen vanuit de bagageruimte
door het skiluik.
F Klap de armleuning achter omlaag voor een
optimaal zitcomfort.
De armsteun bevat twee bekerhouders.
03
03
96
Ergonomie en comfort
Voorzieningen in de bagageruimte
Bagageafdekking
12 V-aansluiting
De bagageafdekking bestaat uit twee delen:
- een vast gedeelte met een open opbergvak,
- een bewegend gedeelte met een open
opbergvak dat bij het openen van de
achterklep mee omhoog gaat.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Bagageafdekking
12 V-aansluiting (120 W)
Verlichting bagageruimte
Schakelaars voor neerklappen
zitplaatsen achter
Haken
Sjorogen
Verplaatsbare vloer bagageruimte
(2 standen)
Opbergvak/Gereedschapskist onder
de vloer
Aan de sjorogen kunt u verschillende
soorten bagagenetten bevestigen om
bagage op zijn plaats te houden.
Deze netten zijn als accessoire leverbaar.
Neem voor meer informatie contact op
met een erkende dealer.
F Open, wanneer u een 12 V-accessoire
(maximaal vermogen: 120 W) wilt
aansluiten, het kapje en sluit een geschikte
adapter aan.
F Zet het contact aan.
Verwijderen van de bagageafdekking:
F maak de twee koorden los,
F verwijder voorzichtig het bewegende
gedeelte en maak vervolgens de klem aan
beide zijden los,
F neem het vaste gedeelte aan beide
zijden uit de klemmen en verwijder de
bagageafdekking.
Let op: bij hard remmen kunnen op het
bagageafdekscherm geplaatste voorwerpen
veranderen in gevaarlijke projectielen.
Het aansluiten van elektrische apparatuur
die niet is goedgekeurd, zoals een lader
met USB-aansluitingen, kan leiden tot
storingen in de werking van de elektrische
componenten van de auto, zoals een
slechte radio-ontvangst of storingen in de
weergave van de displays.
Vloer bagageruimte (2 standen)
De vloerplaat kan met behulp van de steunen
aan de zijkant in twee standen worden gezet,
waarmee u de bagageruimte naar wens kunt
indelen:
- Hoogste stand (maximaal 100 kg): met de
achterbank neergeklapt ontstaat zo een
vlakke laadvloer tot aan de voorstoelen.
97
Ergonomie en comfort
-
Laagste stand (maximaal 150 kg):
maximale inhoud van de bagageruimte.
Opbergruimte
Verlichting bagageruimte
F Til de vloerplaat van de bagageruimte zover
mogelijk op voor toegang tot de opbergbak.
De verlichting van de bagageruimte gaat
automatisch branden zodra de bagageruimte
wordt geopend en dooft zodra deze wordt
gesloten.
Bij bepaalde uitvoeringen kan de
verplaatsbare vloerplaat niet in de laagste
stand worden gezet.
Hoogteverstelling:
F Trek de vloerplaat met behulp van de
middelste handgreep omhoog en naar u toe
en gebruik vervolgens de steunen aan de
zijkant om de vloerplaat te verplaatsen.
F Duw de vloerplaat zo ver mogelijk naar voren
om deze in de gewenste stand te zetten.
Afhankelijk van de uitvoering bestaat het
opbergvak uit:
- een noodreparatieset voor een lekke band,
met het boordgereedschap,
- een reservewiel met het boordgereedschap.
Vastzetten in de schuine stand:
F Til de vloerplaat vanuit de hoge stand op tot
de bagage-afdekplaat.
F Haal de vloerplaat langs de uittrekbare
steunen en laat de vloerplaat hierop rusten.
De brandduur van de bagageruimteverlichting hangt af van de situatie:
- bij afgezet contact: ongeveer
10 minuten,
- in de eco-mode: ongeveer 30 seconden,
- bij draaiende motor: onbeperkt.
03
04
VERLICHTING EN ZICHT
99
Verlichting en zicht
Lichtschakelaar
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
Als één of meer lampen defect zijn,
ontvangt u een melding dat u de
betreffende lampen moet controleren.
Reizen naar het buitenland
De dimlichten van uw auto zijn zo
ontworpen dat de afstelling niet gewijzigd
hoeft te worden als u de auto gaat
gebruiken in een land waarin het verkeer
aan de andere kant van de weg rijdt.
Bij uitvoeringen met "Full led"-koplampen
mag de functie Adaptive Front Light
System dan echter niet ingeschakeld zijn,
om te voorkomen dat tegemoetkomend
verkeer wordt verblind.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtstraal van
de "Full led"-koplampen. U kunt daarbij
ernstig oogletsel oplopen.
Hoofdverlichting
Overschakelen tussen dim- en grootlicht
Selecteren van de stand van de
hoofdverlichting
Trek de hendel naar u toe om over te schakelen
van dim- naar grootlicht en terug.
Draai aan de ring om het symbool van de
gewenste stand tegenover het merkteken te zetten.
Automatische verlichting/
dagrijverlichting.
In de stand "AUTO" en wanneer de
parkeerlichten zijn ingeschakeld, kan de
bestuurder een grootlichtsignaal geven door
aan de hendel te trekken.
Alleen parkeerlichten.
Weergave
Dimlicht of grootlicht.
Secundaire verlichtingsgroep achter
Wanneer u bij ingeschakelde verlichting
de achterklep opent, gaan automatisch
de remlichten, parkeerlichten en
richtingaanwijzers in de achterbumper
branden om te zorgen dat de auto van
achteren zichtbaar blijft om de veiligheid
te vergroten.
Een verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel geeft aan dat de
geselecteerde verlichting is ingeschakeld.
Mistverlichting
Mistachterlichten
04
04
100
Verlichting en zicht
De mistachterlichten werken in
combinatie met dimlicht of grootlicht.
F Draai de ring naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen.
Wanneer de verlichting automatisch wordt
uitgeschakeld (stand "AUTO"), blijven de
mistachterlichten en het dimlicht branden.
F Draai de ring naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen.
Mistlichten vóór en mistachterlichten
De mistverlichting werkt als de
parkeerlichten of dimlichten zijn
ingeschakeld (handmatig of in de
stand AUTO).
Verdraai de ring:
F eenmaal naar voren om de mistlampen vóór
in te schakelen,
F een tweede maal naar voren om de
mistachterlichten in te schakelen.
F eenmaal naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen,
F nogmaals naar achteren om de mistlampen
vóór uit te schakelen.
Als de verlichting automatisch (stand "AUTO")
wordt uitgeschakeld of als het dimlicht
handmatig wordt uitgeschakeld, blijven de
mistachterlichten en de parkeerlichten branden.
F Draai de ring naar achteren om de
mistachterlichten uit te schakelen;
de parkeerlichten worden dan ook
uitgeschakeld.
Bij helder of regenachtig weer, zowel
overdag als ‘s nachts, is het gebruik
van de mistlampen vóór en de
mistachterlichten niet toegestaan. Ze zijn
onder deze omstandigheden namelijk
verblindend voor medeweggebruikers.
Gebruik de mistlampen vóór en de
mistachterlichten uitsluitend bij mist of
sneeuwval.
Onder deze weersomstandigheden dient u
de mistlampen en het dimlicht handmatig
in te schakelen, omdat de lichtsensor
voldoende licht kan waarnemen.
Vergeet niet de mistlampen vóór en de
mistachterlichten uit te zetten zodra ze
niet meer nodig zijn.
Uitschakelen van de verlichting bij het
afzetten van het contact
Als u het contact afzet, worden alle
lichten automatisch uitgeschakeld,
behalve als de automatische "follow me
home"-verlichting is geactiveerd.
Inschakelen van de verlichting na het
afzetten van het contact
Draai de ring van de hoofdverlichting
vanuit de stand AUTO in de gewenste
stand of vanuit een andere stand in de
stand AUTO en volgens in een andere
stand.
Als het bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een geluidssignaal om aan te
geven dat de verlichting nog brandt.
De verlichting gaat vanzelf na enige tijd
uit; hoe lang dit duurt is afhankelijk van de
laadtoestand van de accu (overgang naar
eco-mode).
101
Verlichting en zicht
Richtingaanwijzers
(verklikkerlampjes)
F Links: duw de hendel omlaag, voorbij het
zware punt.
F Rechts: duw de hendel omhoog, voorbij het
zware punt.
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog
of omlaag, zonder deze door de
weerstand te drukken. De desbetreffende
richtingaanwijzers zullen drie keer
knipperen.
Bij uitvoeringen met richtingaanwijzers
met LED-verlichting knipperen de LED's
sequentieel.
De sterkte van de dagrijverlichting wordt
minder tijdens het knipperen van de
richtingaanwijzers.
Dagrijverlichting/
Parkeerlicht
De verlichting voor en achter wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
De verlichting doet dienst als:
- Dagrijverlichting (lichtschakelaar in de
stand "AUTO" als er voldoende licht in de
omgeving is).
- Parkeerlicht (lichtschakelaar in de stand
"AUTO" bij weinig omgevingslicht of in de
stand "Parkeerlichten" of in de stand "Dim-/
grootlicht").
Bij de dagrijverlichting hebben de leds een
grotere lichtsterkte.
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door
het inschakelen van de parkeerlichten aan de
kant van het verkeer.
F Afhankelijk van de uitvoering: duw de
lichtschakelaar binnen één minuut na het
afzetten van het contact omhoog of omlaag
om de parkeerlichten aan de kant van het
verkeer in te schakelen (voorbeeld: rechts
van de weg parkeren: lichtschakelaar
omlaag duwen; parkeerlichten links gaan
branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door een
geluidssignaal en het branden van het
verklikkerlampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand.
04
04
102
Verlichting en zicht
Automatische verlichting
Met behulp van een lichtsensor worden de
kentekenplaatverlichting, de parkeerlichten
en het dimlicht automatisch ingeschakeld
wanneer de ring in de stand "AUTO" staat en
de lichtsterkte van de omgeving onvoldoende
is. De verlichting kan ook, in geval van
neerslag, gelijktijdig met het automatisch
inschakelen van de ruitenwissers vóór
worden ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende
is of nadat het wissen is gestopt.
Storing
Bij een storing in de lichtsensor gaat
de verlichting branden en wordt
dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie met
een geluidssignaal en/of een melding.
Neem contact op met het netwerk
van het merk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor, die zich in het
midden aan de bovenzijde van de voorruit
achter de binnenspiegel bevindt, niet af.
De aan de sensor gekoppelde functies
worden dan niet meer bediend.
Bij mist of sneeuw kan de lichtsensor ten
onrechte voldoende licht waarnemen; de
verlichting wordt dan niet automatisch
ingeschakeld.
Follow me homeverlichting
Automatisch
Als de functie "automatische verlichting" is
ingeschakeld (lichtschakelaar in de stand
"AUTO"), schakelt bij gering omgevingslicht
het dimlicht automatisch in zodra u het contact
uitschakelt.
U kunt de functie in- en uitschakelen en de
tijdsduur van de follow me home-verlichting
instellen via het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
Handmatig
Inschakelen
F Geef bij afgezet contact eenmaal een
"lichtsignaal" met de lichtschakelaar.
F Geef nogmaals een "lichtsignaal" om de
functie uit te schakelen.
Uitschakelen
De handbediende follow me home-verlichting
wordt na een bepaalde tijd automatisch
uitgeschakeld.
Automatische instapverlichting
buitenzijde
Als de functie "automatische verlichting" is
geactiveerd, gaan bij een geringe lichtsterkte
van de omgeving na het vergrendelen van
de auto de parkeerlichten, het dimlicht en de
instapverlichting in de buitenspiegels branden.
U kunt de functie in- en uitschakelen en de
tijdsduur van de instapverlichting instellen via
het menu Auto/Rijden van het touchscreen.
Instapverlichting
De beschikbaarheid van deze functie is
afhankelijk van de uitvoering.
F Druk kort op deze toets van de
afstandsbediening.
De parkeerlichten, het dimlicht, de
kentekenplaatverlichting en de instapverlichting
in de buitenspiegels gaan gedurende
30 seconden branden.
103
Verlichting en zicht
Door de toets nogmaals in te drukken terwijl
de verlichting nog brandt, wordt de verlichting
onmiddellijk uitgeschakeld.
-
als er een portier geopend wordt,
als een verzoek wordt ontvangen van de
afstandsbediening voor het lokaliseren van
de auto.
Instapverlichting
buitenspiegels
De instapverlichting in de buitenspiegels
wordt ook ingeschakeld in combinatie met de
instapverlichting buitenzijde en de follow me
home-verlichting.
Selecteer de weergavemodus "Night Vision"
door de knop links van het stuur te draaien,
zodat het beeld van de infraroodcamera
constant op het instrumentenpaneel wordt
weergegeven. Er wordt een waarschuwing
gegeven bij een kans op een aanrijding.
Als de nachtzichtfunctie niet is geselecteerd,
verschijnt de waarschuwing in het
instrumentenpaneel.
Uitschakelen
De verlichting dooft na 30 seconden automatisch.
DS Night Vision
Om de toegang tot de auto te vergemakkelijken,
worden de volgende delen verlicht:
- het oppervlak naast het bestuurders- en het
passagiersportier,
- het oppervlak voor de spiegel en achter de
voorportieren.
Inschakelen
De instapverlichting wordt automatisch
ingeschakeld:
-
bij het ontgrendelen,
Door gebruik te maken van een
infraroodcamera aan de voorzijde van de auto
kan het systeem bij gering omgevingslicht de
aanwezigheid van voetgangers en dieren in
het zichtveld van de bestuurder vaststellen en
signaleren.
DS Night Vision is een rijhulpsysteem
voor de bestuurder die echter te allen tijde
zijn aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Onder sommige omstandigheden zijn
de temperatuurcontrasten onvoldoende
en kan het systeem niet alle gevaren
detecteren of, omgekeerd, onjuiste
waarschuwingen geven (bijv. voor
langs de weg geparkeerde auto's of
vrachtwagens).
Voorwaarden voor de werking
De functie is beschikbaar als de motor draait en
in de Stop-stand van het Stop & Start-systeem.
Het omgevingslicht moet gering zijn. Het
dimlicht moet zijn ingeschakeld en in goede
staat verkeren.
Het temperatuurbereik van de detectie ligt
tussen -30°C en +30°C.
04
04
104
Verlichting en zicht
De snelheid van de auto moet lager zijn dan
160 km/h.
Het detectiebereik van de camera ligt tussen
15 m (voor voetgangers) en 150 m, afhankelijk
van het zicht.
Dieren kleiner dan 0,50 m worden niet
gedetecteerd.
De functie Night Vision van het instrumentenpaneel
moet geactiveerd zijn om het beeld van de
infraroodcamera voortdurend te kunnen weergeven.
Werking
Deze functie kan geactiveerd/gedeactiveerd
worden via het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
Als aan alle werkingsvoorwaarden
is voldaan, gaat dit lampje groen
branden: de weergave op het
instrumentenpaneel (indien de
functie "Night View" is geselecteerd)
en de waarschuwingsfunctie zijn
beschikbaar.
Als aan bepaalde
werkingsvoorwaarden (snelheid of
temperatuur) niet wordt voldaan,
gaat het lampje oranje branden:
alleen de weergave op het
instrumentenpaneel is beschikbaar
(functie "Night View" actief).
Zolang het omgevingslicht te
sterk is of de dimlichten niet zijn
ingeschakeld, is de functie niet
beschikbaar.
Het camerabeeld wordt in grijstinten op het
instrumentenpaneel weergegeven, waarbij
warme objecten lichter zijn dan koude objecten.
Wanneer voetgangers of dieren worden
waargenomen, verschijnen deze in gele
kaders.
Wanneer het systeem de kans op
een aanrijding met een voetganger
of een dier waarneemt, geeft het
een waarschuwing: midden in
het weergavevenster verschijnt
een symbool. Het silhouet van de
voetganger of het dier wordt rood
omkaderd.
Als de functie "Night View" niet is geselecteerd,
verschijnt de waarschuwing in een tijdelijk
venster.
In het geval van een waarschuwing moet
de bestuurder direct ingrijpen via een
uitwijkmanoeuvre of door te remmen.
Werkingslimieten
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- als het zicht slecht is (bij sneeuwval, zware
regenval of dichte mist),
- als de camera is bedekt met sneeuw,
modder of stof,
- als de camera bekrast is door het
herhaaldelijk wassen van de auto in een
wasstraat met roterende borstels,
- bij een zeer hoge buitentemperatuur,
105
Verlichting en zicht
-
-
aan de top of de voet van een steile helling.
op zeer bochtige wegen,
in een bocht,
na een aanrijding, waardoor de instellingen
van de camera verstoord zijn of de camera
beschadigd is.
als de grille opnieuw gespoten is, maar niet
door het netwerk van het merk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Onderhoudstips
De infraroodcamera beschikt over een sproeierkop
die is aangesloten op het ruitensproeiersysteem
aan de voorzijde van de auto.
Deze sproeierkop werkt bij elk 5e gebruik van
de ruitensproeiers.
Controleer regelmatig of de camera schoon is.
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
camera niet bedekt raakt met modder, ijs of
sneeuw.
Storing
Als terwijl aan alle
werkingsvoorwaarden is voldaan
het lampje oranje gaat branden in
combinatie met een melding, is er
een storing in het systeem.
Raadpleeg een erkende dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Grootlichtassistent
Dit systeem schakelt automatisch tussen
dim- en grootlicht, afhankelijk van het
omgevingslicht en de rijcondities met behulp
van een camera aan de bovenzijde van de
voorruit.
Dit systeem is een hulpsysteem bij het rijden.
De bestuurder blijft zelf verantwoordelijk
voor de verlichting van zijn auto, voor de
aanpassing van de verlichting aan de
lichtsterkte van de omgeving, het zicht,
het verkeer en voor het naleven van de
verkeersregels.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf
25 km/h.
Als de snelheid lager dan 15 km/h wordt,
wordt de functie uitgeschakeld.
04
04
106
Verlichting en zicht
-
de dimlichten blijven
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
-
Inschakelen/uitschakelen
F Zet de ring van de lichtschakelaar in de
stand "AUTO".
F Selecteer in het menu Rijden/
Auto het tabblad "Rijfuncties"
en dan "Automat. aan/uit
grootlicht".
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Werking
Als de omgeving voldoende is verlicht en/
of als de verkeerssituatie het gebruik van het
grootlicht niet toelaat:
het grootlicht wordt automatisch
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als
het dichte mist signaleert.
Zodra de auto de mistbank uit rijdt, wordt de
functie automatisch weer ingeschakeld.
Dit lampje gaat uit als de functie
wordt uitgeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
F Geef een lichtsignaal om de werking
van de functie te onderbreken; het
verlichtingssysteem wordt overgeschakeld
op de stand "automatische verlichting":
- als de lampjes "AUTO" en "Dimlicht"
brandden, zal het systeem overschakelen
op het grootlicht,
- als de lampjes "AUTO" en "Grootlicht"
blauw brandden, zal het systeem
overschakelen op het dimlicht.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
weer te activeren.
Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden:
- bij slecht zicht (sneeuw, zware
regenval enz.),
- als het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of bedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
- als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of
reflecterende panelen (bijvoorbeeld
verkeersborden).
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit
als het dichte mist detecteert.
Het systeem detecteert geen:
- weggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
- voertuigen waarvan de verlichting
wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door
een vangrail op de snelweg),
- voertuigen die zich aan de top of de
voet van een steile helling, in een
bocht of op een zijweg bevinden.
107
Verlichting en zicht
Adaptive Front Light
System (AFS)
Stand "Stad"
Deze verlichting geeft een verbeterde
lichtbundel, grotere lichtsterkte van de
koplampen en kleinere lichtsterkte van de
modules.
Het bereik van deze verlichting is ongeveer
330 m.
Deze stand wordt ingeschakeld wanneer meer
dan 2 seconden met een snelheid hoger dan
50 km/h en lager dan 110 km/h wordt gereden.
De koplampen geven een lichtsterkte van
gemiddelde intensiteit, aangevuld door de naar
buiten gerichte modules.
De breedte van de lichtbundel wordt vergroot
zodat de bestuurder beter gevaarlijke situaties
op de weg kan waarnemen (voetgangers,
kruispunten).
Het bereik van deze verlichting is ongeveer
280 m.
Deze stand wordt ingeschakeld wanneer meer
dan 3 seconden met een snelheid lager dan
50 km/h wordt gereden.
Stand "Autosnelweg"
Alleen leverbaar op uitvoeringen met Full ledkoplampen.
De AFS-functie schakelt de verschillende
verlichtingsmodi in of uit die bij bepaalde
rijomstandigheden horen.
De lichtsterkte en de richting van de koplampen
en modules worden aangepast om het bereik
van de verlichting te vergroten of te verkleinen.
De modules scharnieren en kantelen om de
lichtbundel te verbreden en te richten en zo
de zijkanten van de weg meer of minder te
verlichten.
Deze functie is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen. De bestuurder moet de verlichting
van zijn auto aanpassen aan de lichtsterkte
van de omgeving, het zicht en het verkeer.
Inschakelen/uitschakelen
F Zet de lichtschakelaar in de stand "AUTO".
F Selecteer "Adaptieve verlichting" in
het menu Auto/Rijden menu van het
touchscreen.
Stand "Weg"
De koplampen en modules geven een
lichtkegel met een verhoogde bundel, geschikt
voor snelwegen.
Het bereik van deze verlichting is ongeveer
370 m.
Deze stand wordt ingeschakeld wanneer meer
dan 5 seconden met een snelheid hoger dan
110 km/h wordt gereden.
04
04
108
Verlichting en zicht
Stand "Regen"
Koplampen verstellen
Handmatige verstelling
van de halogeen- of
xenonkoplampen
Deze stand wordt ingeschakeld wanneer de
ruitenwissers worden ingeschakeld.
De lichtbundel wordt verbreed. De lichtsterkte
van de modules wordt vergroot zodat de
bestuurder beter de wegmarkeringen kan
waarnemen, terwijl de lichtsterkte van de
koplampen wordt verminderd ter verbetering
van het zicht van de bestuurder (daarbij
rekening houdend met de weerspiegeling van
een nat wegdek).
Het bereik van deze verlichting is ongeveer
330 m.
Verstel de koplampen met halogeenlampen
afhankelijk van de belading van uw auto
om verblinding van medeweggebruikers te
voorkomen.
0
1
2
3
4
5
6
Alleen bestuurder of bestuurder +
voorpassagier.
5 personen.
5 personen + belading in de
bagageruimte.
Bestuurder + belading in de bagageruimte.
Niet gebruikt.
Niet gebruikt.
Niet gebruikt.
Stand 0: basisinstelling.
Automatische verstelling van
de koplampen met "Full led"technologie
Om verblinding van andere weggebruikers te
voorkomen, corrigeert dit systeem automatisch
de hoogte van de lichtbundel van dit type
koplampen overeenkomstig de belading van
de auto.
In het geval van een storing gaat
dit verklikkerlampje branden
op het instrumentenpaneel, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Het systeem zet in dat geval de koplampen in
de laagste stand.
Laat het systeem controleren door het
netwerk van het merk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raak de "Full led"-lampen niet aan.
Elektrocutiegevaar!
109
Verlichting en zicht
Uitschakelen
Statische bochtverlichting
De verlichting werkt in de volgende gevallen
niet:
- bij een geringe stuuruitslag,
- bij snelheden boven 40 km/h,
- als de achteruit is ingeschakeld.
Ruitenwisserschakelaar
Met statische bochtverlichting
Deze functie (indien aanwezig) zorgt ervoor
dat tijdens het rijden met dim- of grootlicht
de mistlamp vóór wordt ingeschakeld om de
binnenkant van de bocht extra te verlichten bij
snelheden tot 40 km/h (handig in de stad, op
bochtige wegen, kruispunten, parkeergarages
enz.).
Inschakelen/uitschakelen
De statische bochtverlichting kan
worden in- en uitgeschakeld via
het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
Inschakelen
De bochtverlichting wordt in de volgende
gevallen ingeschakeld:
- bij het inschakelen van een
richtingaanwijzer,
of
- als het stuurwiel ver genoeg wordt
verdraaid.
Zonder statische bochtverlichting
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto zijn
verschillende instellingen mogelijk:
- automatische werking van de ruitenwissers
vóór,
- automatisch inschakelen van de
ruitenwisser achter bij het inschakelen van
de achteruitversnelling.
Verwijder onder winterse omstandigheden
sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het
gebied rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen en van de voorruitrand alvorens
de ruitenwissers in te schakelen.
04
04
110
Verlichting en zicht
Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag).
Schakel de ruitenwissers niet in
als de voorruit droog is. Controleer
voordat u bij extreem koud of warm
weer de ruitenwissers inschakelt of de
ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de
voorruit.
Wissen op normale snelheid (matige
regen).
Sproeien en wissen.
Uit.
Eén keer wissen (de hendel omlaag
duwen of kort naar u toe trekken en
vervolgens loslaten).
Draai de ring tot deze niet verder kan; de
ruitensproeier achter werkt en vervolgens zal
de wisser gedurende enige tijd wissen.
Achteruitversnelling
of
Automatisch wissen (omlaag
duwen en vervolgens loslaten).
Eén keer wissen (de hendel
even naar u toe trekken).
Ruitenwisser achter
Ruitenwissers voorruit
Selecteren van de wissnelheid: zet de hendel
omhoog of omlaag in de gewenste stand.
Interval.
Intervalwissen (wissnelheid
afhankelijk van de rijsnelheid).
Met handbediende
ruitenwissers
Met automatische
ruitenwissers
Uit.
Draai voor selectie van de ruitenwisser achter
de ring tot het gewenste symbool tegenover de
markering staat.
Als de ruitenwissers vóór zijn geactiveerd
op het moment dat u de achteruitversnelling
inschakelt, treedt ook de ruitenwisser achter in
werking.
Deze functie kan worden in- en uitgeschakeld
via het configuratiemenu op het scherm van
de auto.
Deze functie is standaard geactiveerd.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwisser achter uit bij sneeuwval,
strenge vorst of als een fietsendrager op
de trekhaak is bevestigd. Dit kan worden
uitgevoerd via het configuratiemenu van
de auto.
111
Verlichting en zicht
Ruitensproeiers voorruit
F Trek de hendel van de
ruitenwisserschakelaar naar u toe.
De ruitensproeiers en ruitenwissers werken
zolang er aan de hendel wordt getrokken.
Wanneer de ruitensproeiers stoppen, wissen
de ruitenwissers nog één keer.
Bij dit ruitensproeiersysteem voor de voorruit
zijn de sproeierkoppen geïntegreerd in de
ruitenwisserarmen.
De ruitensproeiervloeistof wordt over de
gehele lengte van het ruitenwisserblad op de
voorruit gesproeid. Dit zorgt voor beter zicht en
een lager verbruik van ruitensproeiervloeistof.
In sommige gevallen, afhankelijk van de
samenstelling of kleur van de vloeistof en het
omgevingslicht is het sproeien van de vloeistof
nauwelijks merkbaar.
Bedien de ruitensproeiers niet zolang
het ruitensproeiervloeistofreservoir
leeg is; kans op beschadiging van de
ruitenwisserbladen.
Bedien de ruitensproeiers alleen als
er geen risico is van bevriezing van de
vloeistof op de voorruit; hierdoor zou het
zicht namelijk kunnen afnemen. Gebruik
‘s winters altijd een ruitensproeiervloeistof
die voldoende tegen vorst beschermd is.
Speciale stand van de
ruitenwissers vóór
In deze onderhoudsstand kunnen de
ruitenwisserbladen worden gereinigd of
vervangen. De stand kan tevens ‘s winters
worden gebruikt om de ruitenwissers los te
zetten van de voorruit.
F Als de ruitenwisserschakelaar binnen een
minuut nadat het contact is afgezet wordt
bediend, worden de ruitenwissers in de
verticale stand gezet.
F Zet de ruitenwisserarm voorzichtig terug
op de voorruit, zet het contact aan en
bedien de ruitenwisserschakelaar om de
ruitenwissers weer in de ruststand te zetten.
Om een goede werking van de
ruitenwissers te behouden adviseren wij u:
- voorzichtig met de ruitenwissers om te
gaan,
- de wisserbladen regelmatig te reinigen
met zeepsop,
- de ruitenwissers niet te gebruiken om
een stuk karton tegen de voorruit te
houden,
- de ruitenwissers te vervangen zodra ze
tekenen van slijtage vertonen.
Automatische
ruitenwissers vóór
De ruitenwissers worden automatisch
ingeschakeld als regen wordt gedetecteerd. De
snelheid van de ruitenwissers wordt aangepast
aan de hoeveelheid neerslag.
De regen wordt gedetecteerd door een
regensensor die zich in het midden aan de
bovenzijde van de voorruit bevindt, achter de
binnenspiegel.
Inschakelen
04
04
112
Verlichting en zicht
F Geef de bedieningshendel een korte duw
naar beneden.
De ruitenwissers maken één slag om het
inschakelen te bevestigen.
Dit lampje op het instrumentenpaneel
gaat branden en er verschijnt een
melding.
Uitschakelen
F Duw de hendel nog een keer kort omlaag of
zet de hendel in een andere stand (Int., 1
of 2).
Dit lampje op het instrumentenpaneel
gaat uit en er verschijnt een melding.
Elke keer als het contact meer
dan 1 minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren door de
hendel één keer omlaag te duwen.
Storing
In het geval van een storing in de automatische
werking van de ruitenwissers werken deze in
de intervalstand.
Laat het systeem controleren door het netwerk
van het merk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor in het
midden van de voorruit bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht ‘s winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot de
voorruit ontdooid is.
05
VEILIGHEID
05
114
Veiligheid
Algemene aanbevelingen
met betrekking tot de
veiligheid
Op verschillende plaatsen in uw auto
zijn labels aangebracht. Ze bevatten
veiligheidswaarschuwingen en informatie
over de identificatie van uw auto.
Verwijder ze niet: ze horen namelijk bij de
auto.
Belangrijke informatie:
- Het monteren van elektrische
uitrustingen of accessoires die niet
zijn goedgekeurd door de fabrikant,
kan tot een hoger verbruik leiden en
storingen in het elektronische systeem
van uw auto veroorzaken. Ga naar het
dealernetwerk voor meer informatie
over het aanbod aan accessoires met
een artikelnummer.
- Uit veiligheidsoverwegingen is
toegang tot de diagnose-aansluiting,
die is gekoppeld aan de elektronische
systemen in de auto, uitsluitend
voorbehouden aan het dealernetwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
waar de beschikking is over geschikt
gereedschap (kans op storingen
in de elektronische systemen die
kunnen leiden tot pech of ernstige
ongevallen). De fabrikant kan niet
aansprakelijk worden gesteld als deze
aanwijzing niet wordt opgevolgd.
- Wijzigingen of aanpassingen die
niet door de fabrikant zijn voorzien
of toegestaan, of die niet volgens
de technische voorschriften van de
fabrikant zijn uitgevoerd, leiden tot
het vervallen van de wettelijke en
contractuele garanties.
Monteren van als accessoire geleverde
radiocommunicatiezenders
Voordat u een radiocommunicatiezender
met buitenantenne monteert, moet u
bij het dealernetwerk de technische
gegevens (frequentieband, maximaal
uitgangsvermogen, positie antenne,
specifieke installatievoorschriften) van
de voor montage geschikte zenders
opvragen, conform de Richtlijn
Elektromagnetische Compatibiliteit
(2004/104/EG).
Afhankelijk van de landelijke wetgeving
kan de aanwezigheid van bepaalde
veiligheidsuitrusting verplicht zijn:
veiligheidsvesten, gevarendriehoeken,
alcoholtests, een set reservelampen,
reservezekeringen, een brandblusser,
een verbandtrommel, spatlappen aan de
achterzijde van de auto, enz.
115
Veiligheid
Alarmknipperlichten
F Wanneer u deze rode knop indrukt,
knipperen alle vier de richtingaanwijzers
tegelijkertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de
alarmknipperlichten, afhankelijk van de
remvertraging die optreedt, automatisch
ingeschakeld. De alarmknipperlichten blijven
knipperen totdat er opnieuw gas wordt gegeven.
U kunt de alarmknipperlichten echter
ook uitschakelen door de knop op het
instrumentenpaneel in te drukken.
Claxon
Geluidssignaal om medeweggebruikers te
waarschuwen voor direct gevaar.
F Druk op het middelste gedeelte van het
stuurwiel met bedieningstoetsen.
Urgence-noodoproep of
Assistance-pechhulpoproep
Type 1
Urgence-noodoproep met lokalisering
Druk in geval van nood langer dan
2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene ledlampje en een
geluidssignaal bevestigen dat de oproep naar
de alarmcentrale "Urgence-noodoproep met
lokalisering"*.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de oproep geannuleerd.
Het groene ledlampje dooft.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is
gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
De alarmcentrale van de Urgence-noodoproep
met lokalisering lokaliseert onmiddellijk uw auto,
spreekt u toe in uw landstaal** en roept indien
nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten.
In landen waar de alarmcentrale niet operationeel
is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is
geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd
naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.
* In overeenstemming met de algemene
gebruiksvoorwaarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de technische
beperkingen van het systeem.
** Afhankelijk van de geografische dekking
van Urgence-noodoproep met lokalisering,
Assistance-pechhulpoproep met lokalisering
en van de officiële landstaal die door de
eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op de internetsite voor uw land
bekijken.
05
05
116
Veiligheid
Als onafhankelijk van de activering van
de airbags een aanrijding is gedetecteerd
door de elektronische eenheid airbags,
wordt automatisch een noodoproep
verzonden.
Indien u gebruikmaakt van de dienst DS
Connect BOX met SOS-pakket, beschikt
u over aanvullende diensten via uw
persoonlijke pagina op de internetsite
voor uw land.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het contact gaat het
groene lampje drie seconden branden. Dit duidt
op een goede werking van het systeem.
Het rode lampje knippert en dooft vervolgens:
er is een storing in het systeem.
Het rode lampje blijft branden: vervang de
noodbatterij.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
noodoproep of pechhulpoproep niet meer
werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in het systeem kan er wel
met de auto worden gereden.
Assistance-oproep met lokalisering
Druk langer dan 2 seconden op
deze toets voor het aanvragen van
hulp bij het stranden van de auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep
is verstuurd**.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
** Afhankelijk van de geografische dekking
van "Urgence-oproep met lokalisering",
"Assistance-oproep met lokalisering" en van
de officiële landstaal die door de eigenaar
van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op de internetsite voor uw land
bekijken.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "Noodoproep met
lokalisering" en "Pechhulpoproep met lokalisering"
te drukken en vervolgens op "Pechhulpoproep met
lokalisering" te drukken om te bevestigen.
Wanneer u uw auto buiten het
dealernetwerk hebt gekocht, raden wij u
aan de aanwezigheid van deze diensten
bij het netwerk te laten controleren en
eventueel configureren.
In een meertalig land kunt u het systeem
laten configureren in de gewenste officiële
landstaal.
Om technische redenen en met name ter
verbetering van de telematicadiensten
behoudt de fabrikant zich het recht
voor om op elk willekeurig moment het
telematicasysteem in de auto te wijzigen.
Type 2
Urgence-noodoproep met
lokalisering
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen Urgence-noodoproep
met lokalisering en Assistance-pechhulpoproep
met lokalisering te drukken en vervolgens
op de toets Assistance-pechhulpoproep met
lokalisering te drukken om te bevestigen.
Druk in geval van nood langer dan
2 seconden op deze toets.
Het knipperen van het groene
ledlampje en een geluidssignaal
bevestigen dat de oproep naar
de Urgence-noodoproep met
lokalisering* is verstuurd.
117
Veiligheid
Door nogmaals op deze knop te drukken wordt de
opdracht geannuleerd en gaat de groene LED uit.
Het groene ledlampje blijft branden (zonder te
knipperen) wanneer de verbinding tot stand is
gebracht.
Aan het einde van het gesprek gaat het lampje uit.
De alarmcentrale van de Urgence-noodoproep
met lokalisering lokaliseert onmiddellijk uw auto,
spreekt u toe in uw landstaal** en roept indien
nodig de hulp in van de bevoegde hulpdiensten.
In landen waar de alarmcentrale niet operationeel
is of wanneer de lokalisatie uitdrukkelijk is
geweigerd, wordt de oproep meteen doorgestuurd
naar de hulpdiensten (112), zonder lokalisatie.
* In overeenstemming met de algemene
gebruiksvoorwaarden, die u bij uw
verkooppunt kunt opvragen, en de
technische beperkingen van het systeem
** Afhankelijk van de geografische dekking
van Urgence-noodoproep met lokalisering,
Assistance-pechhulpoproep met lokalisering
en van de officiële landstaal die door de
eigenaar van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op de internetsite voor uw land
bekijken.
Als onafhankelijk van de activering van
de airbags een aanrijding is gedetecteerd
door de elektronische eenheid airbags,
wordt automatisch een noodoproep
verzonden.
Indien u gebruikmaakt van de dienst DS
Connect BOX met SOS-pakket, beschikt
u over aanvullende diensten via uw
persoonlijke pagina op de internetsite voor
uw land.
Assistance-oproep met lokalisering
Druk langer dan 2 seconden op
deze toets voor het aanvragen van
hulp bij het stranden van de auto.
Een gesproken bericht bevestigt dat de oproep
is verstuurd**.
Werking van het systeem
Bij het aanzetten van het contact gaat het
groene lampje drie seconden branden. Dit duidt
op een goede werking van het systeem.
Voor alle landen uitgezonderd Rusland,
Wit-Rusland en Kazachstan.
Het rode lampje knippert en dooft vervolgens:
er is een storing in het systeem.
Het rode lampje blijft branden: de noodbatterij
moet worden vervangen.
Voor Rusland, Wit-Rusland en Kazachstan.
Het rode lampje blijft branden: er is een storing
in het systeem.
Het rode lampje knippert: de noodbatterij moet
worden vervangen.
In beide gevallen is het mogelijk dat de
noodoproep of pechhulpoproep niet meer
werkt.
Neem zo snel mogelijk contact op met een
gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in het systeem kan er wel
met de auto worden gereden.
Door deze toets meteen opnieuw in te drukken,
wordt de aanvraag geannuleerd.
Dit wordt bevestigd door een gesproken bericht.
** Afhankelijk van de geografische dekking van
"Oproep naar Urgence met lokalisering",
"Assistance-oproep met lokalisering" en van
de officiële landstaal die door de eigenaar
van de auto is gekozen.
De lijst van de landen waar het systeem
werkzaam is en de lijst van beschikbare
telematicadiensten kunt u bij uw verkooppunt
opvragen of op de internetsite voor uw land
bekijken.
Geolokalisatie
U kunt de geolokalisatie uitschakelen door
gelijktijdig op de toetsen "Urgence-oproep
met lokalisering" en "Assistance-oproep
met lokalisering" te drukken en vervolgens
op "Assistance-oproep met lokalisering" te
drukken om te bevestigen.
05
05
118
Veiligheid
Druk om de geolokalisatie weer in te schakelen
nogmaals gelijktijdig op de toetsen "Urgenceoproep met lokalisering" en "Assistance-oproep
met lokalisering" en vervolgens op "Assistanceoproep met lokalisering" om te bevestigen.
-
de antispinregeling (ASR),
de dynamische stabiliteitscontrole (DSC),
de aanhangerstabiliteitscontrole (TSA).
Begrippen
Wanneer u uw auto buiten het netwerk van
het merk hebt gekocht, raden wij u aan de
aanwezigheid van deze diensten bij het
netwerk te laten controleren en eventueel
configureren. In een meertalig land kunt
u het systeem laten configureren in de
officiële landstaal van uw voorkeur.
Om technische redenen en met name ter
verbetering van de telematicadiensten
behoudt de fabrikant zich het recht
voor om op elk willekeurig moment het
telematicasysteem in de auto te wijzigen.
Elektronisch
stabiliteitsprogramma
(ESP)
Elektronisch stabiliteitsprogramma dat de
volgende systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en de
elektronische remdrukregelaar (EBD),
- de noodremassistentie (BAS),
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antispinregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(DSC)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Aanhangerstabiliteitscontrole (TSA)
Dit systeem helpt de auto onder controle te
houden bij het trekken van een aanhanger, om
de kans op slingeren te verkleinen.
119
Veiligheid
Antiblokkeersysteem
(ABS) en elektronische
remdrukregelaar (EBD)
Zorg er bij vervanging van de wielen
(banden en velgen) voor dat wielen
worden gemonteerd die voor uw auto zijn
gehomologeerd.
Antispinregeling
(ASR)/Dynamische
stabiliteitscontrole (DSC)
Werking
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS.
De normale remwerking van uw auto blijft
behouden. Rijd wel voorzichtig en matig uw
snelheid.
Neem zo snel mogelijk contact op met het
netwerk van het merk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als dit lampje en de lampjes
STOP en ABS gaan branden in
combinatie met een melding en
een geluidssignaal, duidt dit op
een storing in de elektronische
remdrukregelaar (EBD).
Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Neem contact op met het netwerk van het merk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Als het antiblokkeersysteem ingrijpt, kunt
u trillingen in het rempedaal voelen; dit is
normaal.
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig in en laat het niet los.
Laat deze systemen na een aanrijding
controleren door het netwerk van het merk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Intelligent Traction Control
Afhankelijk van de uitvoering is uw auto
uitgerust met een systeem dat zorgt voor extra
tractie op besneeuwde wegen: Intelligent
Traction Control.
Deze functie signaleert situaties met weinig
grip, zoals wegrijden en voortbewegen van
de auto in verse en diepe sneeuw of over
platgereden sneeuw.
In dergelijke omstandigheden regelt de
Intelligent Traction Control het doorslippen
van de voorwielen om voor een optimale
grip te zorgen. Zo wordt de aandrijving en de
bestuurbaarheid verbeterd.
Onder gladde omstandigheden is het
raadzaam te rijden op winterbanden.
Deze systemen worden automatisch
geactiveerd zodra de motor wordt gestart.
Deze systemen treden in werking zodra de
wielen te weinig grip of tractie hebben.
In dat geval gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel knipperen.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond
enz.) kan het nuttig zijn het ASR-systeem uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Schakel het systeem weer in zodra de
gripomstandigheden dit toelaten.
Het systeem kan worden
uitgeschakeld via het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
Dit wordt bevestigd door de weergave van een
melding.
05
05
120
Veiligheid
Opnieuw inschakelen
Het ASR-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of als een snelheid van 50 km/h
wordt bereikt.
Bij snelheden tot 50 km/h kunt u het systeem
handmatig weer inschakelen.
Het opnieuw inschakelen wordt uit
gevoerd via het menu Auto/Rijden
van het touchscreen.
Dit wordt bevestigd door de weergave van een
melding.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met een
melding en een geluidssignaal, duidt
dit op een storing in de systemen.
Raadpleeg het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
ASR/DSC
Deze systemen zorgen voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
In situaties die tot gladheid kunnen
leiden (regen, sneeuw, ijzel) wordt de
kans dat de wielen hun grip verliezen
groter. Het is voor uw veiligheid dus van
het grootste belang dat de systemen
altijd ingeschakeld zijn, zeker als de
omstandigheden gevaarlijker worden.
De goede werking van deze systemen
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de fabrikant, niet
alleen met betrekking tot de wielen
(banden en velgen), onderdelen van
het remsysteem en elektronische
onderdelen, maar ook wat betreft
de montageprocedures die door het
netwerk van het merk worden toegepast.
Voor een maximale effectiviteit
van deze systemen onder winterse
omstandigheden adviseren wij u
winterbanden te gebruiken.
Zorg er dan voor dat alle vier de
wielen zijn voorzien van hetzelfde
type winterband dat voor uw auto is
gehomologeerd.
Aanhangerstabiliteitscontrole
Bij het trekken van een aanhanger vermindert
dit systeem de kans op slingeren van de auto
en de aanhanger.
Werking
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
als het contact wordt aangezet.
Het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
moet storingsvrij zijn.
Dit systeem, dat werkt tussen 60 km/h en
160 km/h, grijpt zodra het signaleert dat de
aanhanger begint te slingeren in op de remmen
om de aanhanger te stabiliseren, waarbij het
systeem indien nodig het motorvermogen
vermindert om de auto te vertragen.
De ingreep wordt gesignaleerd
door het knipperen van dit
verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel en het branden
van de remlichten.
Raadpleeg voor de gewichten en
aanhangergewichten de rubriek "Technische
gegevens" of het kentekenbewijs van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over veilig gebruik van de
trekhaak.
121
Veiligheid
Storing
In het geval van een systeemstoring
gaat dit verklikkerlampje branden op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Wanneer u in dat geval verder rijdt met de
aanhanger, verminder dan u snelheid en rijd
voorzichtig!
Neem contact op met het netwerk van het
merk of een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
De aanhangerstabiliteitscontrole
vergroot de veiligheid onder normale
rijomstandigheden en wanneer de
adviezen met betrekking tot het rijden
met een aanhanger in acht worden
genomen. Het systeem mag de
bestuurder niet verleiden tot het nemen
van extra risico's bij het trekken van
een aanhanger (overbelading, onjuiste
kogeldruk, versleten banden of een te lage
bandenspanning, versleten remmen enz.)
of het rijden met een te hoge snelheid
(in Nederland max. 90 km/h).
In bepaalde gevallen kan het slingeren
van de aanhanger niet worden verminderd
door het ESP-systeem, met name bij het
trekken van een lichte aanhanger.
Bij het rijden op een glad of slecht wegdek
kan het systeem niet voorkomen dat de
aanhanger slingert of uitbreekt.
Advanced Traction
Control
Specifieke en gepatenteerde antispinregeling
voor betere tractie (grip) op ondergronden met
sneeuw, modder en zand.
Sneeuw
In deze stand past het systeem bij het
wegrijden de regeling aan op de hoeveelheid
grip die elk voorwiel op dat moment heeft.
(regeling actief tot 80 km/h)
Activeren
Modder
U kunt een van de drie standen selecteren met
de toets DRIVE MODE.
In deze stand wordt bij het wegrijden veel
wielslip toegestaan bij het wiel met de minste
grip, zodat de modder van de band wordt
verwijderd en het wiel vervolgens weer grip
krijgt. Er wordt zo veel mogelijk koppel naar het
wiel met de meeste grip overgebracht.
Tijdens het optrekken verdeelt het systeem de
wielslip zodanig dat de handelingen van de
bestuurder zo veel mogelijk effect hebben.
(regeling actief tot 50 km/h)
Zand
Wanneer deze toets wordt ingedrukt, worden
de verschillende rijstanden weergegeven op
het instrumentenpaneel.
F Selecteer afhankelijk van de
omstandigheden "Sneeuw", "Modder" of
"Zand".
De gekozen stand wordt weergegeven op het
instrumentenpaneel.
In deze stand is het gelijktijdig licht doorslippen
van de aangedreven wielen toegestaan, zodat
de auto vooruit komt en het risico van ingraven
wordt beperkt.
(regeling actief tot 120 km/h)
Activeer op zand geen andere standen, omdat
anders de kans bestaat dat de auto vast komt
te zitten.
05
05
122
Veiligheid
Uitschakelen
Het systeem wordt automatisch gedeactiveerd
bij het afzetten van het contact.
Het kan op elk moment gedeactiveerd worden
door de stand "Normaal" of een andere
rijstand te selecteren.
Rijadviezen
Uw auto is hoofdzakelijk ontworpen voor
het gebruik op verharde wegen, maar u
kunt er ook mee uit de voeten op minder
goed begaanbare wegen.
Uw auto is echter geen terreinauto,
en is niet ontworpen voor de volgende
omstandigheden:
- het rijden in terreinen die de
onderzijde van de auto zouden kunnen
beschadigen of waarin onderdelen
(brandstofleiding, brandstofkoeler, ...)
geraakt zouden kunnen worden door
stenen of andere objecten,
- het rijden in terrein met steile hellingen
en weinig grip,
- het doorwaden van beekjes en
stroompjes, enz.
Veiligheidsgordels
Losmaken
Veiligheidsgordels vóór
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra bescherming
van de bestuurder en passagier bij frontale en
zijdelingse aanrijdingen. Bij een krachtige aanrijding
zorgen de pyrotechnische gordelspanners ervoor
dat de veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief zodra
het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van de
inzittenden getrokken wordt en bevordert daarmee
de veiligheid.
Vastmaken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
In hoogte verstellen
F Knijp de knop A in en schuif deze in de
gewenste stand om het bevestigingspunt in
hoogte te verstellen.
Veiligheidsgordels achter
123
Veiligheid
Iedere zitplaats achter heeft een veiligheidsgordel
met drie bevestigingspunten en een
oprolautomaat.
De buitenste zitplaatsen zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
De gordelsluiting van de middelste zitplaats wordt
door een elastische riem horizontaal gehouden als
de middelste veiligheidsgordel niet wordt gebruikt.
Verklikkerlampje veiligheidsgordel(s)
losgemaakt/niet vastgemaakt
Dit rode lampje gaat branden op
zowel het instrumentenpaneel als
op het pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels en de airbag vóór
aan passagierszijde als het systeem
heeft gedetecteerd dat een van de
veiligheidsgordels is losgemaakt of
niet is vastgemaakt.
Vastmaken
Positie-indicator losgemaakte/niet
vastgemaakte veiligheidsgordel(s)
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de
gordelsluiting.
F Controleer de vergrendeling door aan de
gordel te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F Houd de gordel vast terwijl deze zich oprolt.
Waarschuwingen losgemaakte/
niet vastgemaakte
veiligheidsgordel(s)
Het rode lampje gaat branden
op het pictogrammendisplay:
het geeft aan van welke
zitplaats de veiligheidsgordel
is losgemaakt of niet is
vastgemaakt.
Waarschuwing veiligheidsgordels
vóór niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet, gaan het
lampje op het instrumentenpaneel en de
desbetreffende positie-indicator(en) branden
als de bestuurder en/of de voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h
knipperen deze lampjes gedurende 2 minuten
in combinatie met een geluidssignaal.
Daarna blijven de lampjes branden tot de
veiligheidsgordels zijn vastgemaakt.
Waarschuwing veiligheidsgordels
achter niet vastgemaakt
Als het contact wordt aangezet, bij draaiende
motor of bij een wagensnelheid hoger dan
20 km/h gaan het waarschuwingslampje en
de positie-indicatoren gedurende ongeveer
30 seconden branden als één of meer
veiligheidsgordels achter niet zijn vastgemaakt.
Waarschuwing veiligheidsgordels
losgemaakt
Nadat het contact is aangezet gaan het lampje
en de desbetreffende positie-indicatoren
branden als de bestuurder en/of één of meer
passagiers hun veiligheidsgordels losmaken.
Bij een wagensnelheid hoger dan 20 km/h
knipperen deze lampjes gedurende 2 minuten
in combinatie met een geluidssignaal.
Daarna blijven de lampjes branden tot de
veiligheidsgordels weer zijn vastgemaakt.
05
05
124
Veiligheid
Veiligheidsadviezen
Alvorens te gaan rijden dient de
bestuurder te controleren of alle
passagiers hun veiligheidsgordel goed
hebben omgedaan en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Wissel de gespen van de
veiligheidsgordels onderling niet om; de
gordels zijn dan niet voldoende effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van
een oprolautomaat die ervoor zorgt dat de
lengte van de gordel automatisch wordt
aangepast aan de lichaamsbouw van de
gebruiker. De gordel wordt automatisch
opgerold als deze niet wordt gebruikt.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat
de riem weer een stukje wordt opgerold.
Controleer zowel voor en na het gebruik
van de gordel of deze goed is opgerold.
Controleer na het neerklappen of
verstellen van een stoel of de achterbank
of de gordel zich op de juiste plaats
bevindt en goed is opgerold.
Omdoen
De heupgordel moet zo laag mogelijk op
het bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het
holle gedeelte van de schouder worden
geplaatst.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
- dient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
- moet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
- mag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
- mag deze geen beschadigingen of
rafels vertonen,
- mag er om te voorkomen dat de gordel
niet goed werkt, niets aan worden
gewijzigd.
Onderhoud
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd door
een dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om te garanderen dat de
werkzaamheden volgens de voorschriften
worden uitgevoerd.
Laat de veiligheidsgordels van uw
auto regelmatig controleren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, vooral als de gordels
beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het dealernetwerk.
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m gebruik van een geschikt
kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer
dan één kind gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten
tijdens het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes.
125
Veiligheid
Bij een aanrijding
De gordelspanners kunnen, afhankelijk
van de aard en de kracht van de
aanrijding, vóór en onafhankelijk van
de airbags afgaan. Het activeren van de
gordelspanners gaat gepaard met wat
onschadelijke rook en een knal, als gevolg
van de activering van de pyrotechnische
lading die in het systeem is geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het
waarschuwingslampje van de airbag
branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door
het dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Airbags
Algemeen
De airbags zijn speciaal ontworpen om de
inzittenden (uitgezonderd de passagier op
de middelste zitplaats achterin) zo goed
mogelijk te beschermen tegen de gevolgen
van een ernstige aanrijding. De airbags
vormen een aanvulling op de werking van de
veiligheidsgordels met spankrachtbegrenzers
(uitgezonderd de veiligheidsgordel van de
middelste zitplaats achterin).
Bij een aanrijding registreren en analyseren de
elektronische schoksensoren de frontale en
zijdelingse krachten waaraan de detectiezones
voor een aanrijding worden blootgesteld:
- bij een ernstige aanrijding gaan de airbags
onmiddellijk af om de inzittenden van de
auto (uitgezonderd de middelste passagier
achter) te helpen beschermen. Direct
na de aanrijding ontsnapt het gas snel
uit de airbags, zodat het zicht niet wordt
belemmerd en de inzittenden de auto
eventueel kunnen verlaten,
- bij een minder ernstige aanrijding of een
aanrijding van achteren en in bepaalde
gevallen waarbij de auto over de kop slaat,
treden de airbags niet in werking. De
veiligheidsgordels helpen u in deze situaties
voldoende te beschermen.
De airbags werken alleen als het
contact is ingeschakeld.
De airbags werken slechts één keer.
Als er een tweede aanrijding plaatsvindt
(tijdens hetzelfde of een volgend ongeval),
worden de airbags niet meer opgeblazen.
Detectiezones voor een aanrijding
A. Impactzone vóór.
B. Impactzone opzij.
Het activeren van een airbag gaat gepaard
met wat rook en geluid, als gevolg van de
activering van de pyrotechnische lading
die in het systeem is geïntegreerd.
Deze rook is niet schadelijk, maar kan
irriterend zijn voor personen die hier
gevoelig voor zijn.
De knal die bij het afgaan van een airbag
wordt geproduceerd, kan het gehoor
gedurende een korte periode enigszins
verminderen.
05
05
126
Veiligheid
Airbags vóór
* Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie
overuitschakelen van de airbag vóór
aan passagierszijde.
Zijairbags
De airbags vóór beschermen de bestuurder
en voorpassagier bij een ernstige frontale
aanrijding, om de kans op hoofd- en borstletsel
te verkleinen.
De bestuurdersairbag is geïntegreerd in
het stuurwiel en de passagiersairbag in het
dashboard boven het dashboardkastje.
Activering
De airbags worden opgeblazen, behalve de
airbag vóór aan passagierszijde wanneer
deze is uitgeschakeld*, bij een ernstige
frontale aanrijding binnen (een gedeelte van)
de impactzone vóór (A), in de lengterichting
van de auto en vanaf de voorzijde richting
de achterzijde van de auto, die zich op een
horizontale ondergrond moet bevinden.
De airbag vóór wordt opgeblazen tussen de
bestuurder en het stuur of tussen de passagier
voorin en het dashboard om te verhinderen dat
deze naar voren wordt geslingerd.
De zijairbag wordt opgeblazen tussen de
inzittende voorin en het desbetreffende
portierpaneel.
Window-airbags
Het systeem helpt de bestuurder en passagiers
(uitgezonderd de middelste passagier achter)
te beschermen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding, om de kans op letsel aan de zijkant
van het hoofd te verkleinen.
De window-airbags zijn aangebracht in de
stijlen en in de hemelbekleding.
Activering
De zijairbags beschermen de bestuurder en
de voorpassagier bij een ernstige zijdelingse
aanrijding en verkleinen de kans op letsel.
De zijairbags zijn aangebracht in het frame van
de rugleuning, aan de portierzijde.
Activering
De zijairbags worden aan de desbetreffende
zijde opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij, loodrecht op de lengteas
van de auto en vanaf de buitenzijde richting de
binnenzijde van de auto.
De window-airbag wordt gelijktijdig met
de zijairbag aan de desbetreffende zijde
opgeblazen bij een ernstige zijdelingse
aanrijding binnen (een gedeelte van) de
impactzone opzij (B), waarbij de krachten
loodrecht op de lengterichting van de auto en
vanaf de buitenzijde richting de binnenzijde van
de auto worden uitgeoefend.
De window-airbag wordt opgeblazen tussen de
inzittenden voor en achter en de ruiten.
Storing
Als dit waarschuwingslampje
gaat branden, raadpleeg dan
altijd het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
127
Veiligheid
De kans bestaat dat de airbags bij een ernstige
aanrijding niet worden geactiveerd.
Bij een lichte zijdelingse aanrijding of
bij over de kop slaan kan het zijn dat de
airbags niet worden geactiveerd.
Bij een aanrijding van achteren of een
frontale aanrijding worden de zij- en
window-airbags niet geactiveerd.
Veiligheidsadviezen
Houd u aan de onderstaande
veiligheidsvoorschriften voor een
maximale effectiviteit van de airbags.
Ga normaal en rechtop zitten.
Doe uw veiligheidsgordel om en zorg dat
deze correct is geplaatst.
Zorg dat er zich niets bevindt tussen
de airbag en de inzittenden (kinderen,
huisdieren, objecten...) en bevestig
niets in de buurt van de airbags of in het
gebied waar de airbags afgaan. Dit kan
de inzittende bij het afgaan van de airbag
verwonden.
Verander niets aan de oorspronkelijke
uitvoering van uw auto, voer met name
geen wijzigingen door aan de onderdelen
in de directe nabijheid van de airbags.
Laat na een aanrijding of diefstal van uw
auto de airbagsystemen controleren.
Werkzaamheden aan airbagsystemen
mogen alleen door het dealernetwerk of
een gekwalificeerde werkplaats worden
uitgevoerd.
Zelfs als alle bovenstaande voorschriften
worden nageleefd, blijft de kans bestaan
op letsel of lichte brandwonden aan het
hoofd, de borst of de armen als de airbag
wordt geactiveerd. De airbag wordt
namelijk zeer snel opgeblazen (binnen
enkele milliseconden) en loopt vervolgens
even snel leeg, waarbij de warme gassen
via de daarvoor bestemde openingen naar
buiten stromen.
Airbags vóór
Houd het stuurwiel niet aan de spaken
vast en laat uw handen niet op het
stuurwielkussen rusten.
Laat aan passagierszijde uw voeten niet
op het dashboard rusten.
Rook niet in de auto. Als de airbag afgaat,
kunnen brandende sigaretten of een pijp
brandwonden of ander letsel veroorzaken.
Verwijder het stuurwiel nooit, maak geen
gaten in de stuurwielbekleding en sla er
niet op.
Bevestig geen voorwerpen of stickers op
het stuurwiel of op het dashboard. Deze
kunnen bij het afgaan van de airbags
letsel veroorzaken.
05
05
128
Veiligheid
Zij-airbags
Bedek de stoelen uitsluitend met
daarvoor goedgekeurde stoelhoezen,
die in combinatie met actieve zij-airbags
gebruikt kunnen worden. Voor informatie
over de stoelhoezen die geschikt zijn
voor uw auto kunt u zich wenden tot het
dealernetwerk.
Bevestig nooit iets aan de rugleuning
van de stoelen (kleding...): dit zou bij het
afgaan van de zijairbags kunnen leiden tot
verwondingen aan armen of borstkas.
Ga niet onnodig dicht tegen het
portierpaneel zitten.
De portierpanelen van de voorportieren
bevatten de zijdelingse schoksensoren
van de auto.
Schade aan het portier of het uitvoeren
van werkzaamheden (wijzigingen of
reparaties) die niet aan de voorschriften
voldoen, kan ertoe leiden dat deze
sensoren niet meer goed werken – In dat
geval werken de zij-airbags mogelijk niet!
Laat werkzaamheden aan de
voorportieren uitsluitend uitvoeren
door het dealernetwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
Window-airbags
Bevestig nooit iets op de hemelbekleding;
dit zou bij het afgaan van de windowairbags kunnen leiden tot hoofdletsel.
Demonteer nooit de handgrepen in het
plafond (indien aanwezig); deze maken
deel uit van de bevestiging van de
window-airbags.
Algemene informatie met
betrekking tot kinderzitjes
De regelgeving met betrekking tot het
vervoer van kinderen zijn per land
verschillend. Raadpleeg de in uw land
geldende regels.
Volg voor een optimale veiligheid de volgende
adviezen op:
- Conform de Europese wetgeving dienen
kinderen jonger dan 12 jaar of kleiner
dan 1,50 m in gehomologeerde, aan
het lichaamsgewicht aangepaste
kinderzitjes op met veiligheidsgordels of
ISOFIX-bevestigingen uitgeruste plaatsen
te worden vervoerd.
- de veiligste plaats voor het vervoeren
van een kind is volgens de statistieken
een plaats op de achterbank van uw
auto.
-
kinderen tot 9 kg moeten zowel voor- als
achterin met de "rug in de rijrichting"
worden vervoerd.
Het is raadzaam om kinderen op de
achterzitplaatsen van uw auto te
vervoeren:
- tot 3 jaar "met de rug in de rijrichting",
- vanaf 3 jaar "met het gezicht in de
rijrichting".
Controleer of de veiligheidsgordel goed
gepositioneerd is en strak staat.
Controleer bij kinderzitjes met een steun
of deze steun stevig en stabiel op de
vloer staat.
Voorin: verstel indien nodig de
passagiersstoel.
Achterin: verstel indien nodig de
betreffende voorstoel.
Verwijder de hoofdsteun en berg hem
op alvorens een kinderzitje met een
rugleuning te bevestigen op een zitplaats.
Plaats de hoofdsteun terug zodra het
kinderzitje is verwijderd.
129
Veiligheid
Kinderzitje op de
voorpassagiersstoel
"Met het gezicht in de rijrichting"
Uitschakelen airbag aan
passagierszijde
"Met de rug in de rijrichting"
Plaats nooit een kind in een kinderzitje
"met de rug in de rijrichting" op de
voorpassagiersstoel als de airbag vóór
aan passagierszijde is ingeschakeld. Het
kind kan in dat geval bij een aanrijding
ernstig en zelfs dodelijk gewond raken.
Zet als een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel is
geplaatst, de stoel in de achterste stand van
de verstelling in lengterichting en in de hoogste
stand van de hoogteverstelling en zet de
rugleuning rechtop.
De airbag vóór aan passagierszijde
moet hierbij altijd worden uitgeschakeld.
Als u dit niet doet, kan het kind
levensgevaarlijk letsel oplopen als de
airbag wordt geactiveerd.
Zet als een kinderzitje "met het gezicht in de
rijrichting" op de voorpassagiersstoel is
geplaatst, de stoel in de achterste stand van
de verstelling in lengterichting en in de hoogste
stand van de hoogteverstelling en zet de
rugleuning rechtop. Schakel de airbag vóór aan
passagierszijde niet uit.
Passagiersstoel in de hoogste stand of met
de rugleuning rechtop.
Dit voorschrift wordt tevens vermeld op de
waarschuwingssticker aan beide zijden van de
zonneklep aan passagierszijde.
Conform de wettelijke voorschriften vindt u op
de volgende tabellen deze waarschuwing in
alle benodigde talen.
05
05
130
Veiligheid
Airbag passagierszijde UIT
Uitschakelen van de airbag
vóór aan passagierszijde
Schakel voor de veiligheid van uw kind de
airbag aan passagierszijde altijd uit als u
een kinderzitje met de rug in de rijrichting
op de voorstoel plaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Opnieuw inschakelen airbag
vóór aan passagierszijde
Als u het kinderzitje hebt verwijderd, zet dan
met afgezet contact de schakelaar weer op
ON om de airbag vóór aan passagierszijde
opnieuw in te schakelen en zo de veiligheid van
uw voorpassagier te garanderen.
F Zet het contact af, open het
dashboardkastje en steek de sleutel in de
schakelaar voor het uitschakelen van de
airbag vóór aan passagierszijde.
F Draai deze in de stand OFF.
F Verwijder de sleutel zonder de stand van de
schakelaar te veranderen.
Bij het aanzetten van het contact
brandt dit waarschuwingslampje in
het pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels. Het blijft branden
zolang de airbag is uitgeschakeld.
Bij het aanzetten van het
contact gaat dit lampje in het
pictogrammendisplay voor de
veiligheidsgordels gedurende
ongeveer één minuut branden
om aan te geven dat de airbag
vóór aan passagierszijde weer is
ingeschakeld.
131
Veiligheid
AR
BG
НИКОГА НЕ инсталирайте детско столче на седалка с АКТИВИРАНА предна ВЪЗДУШНА ВЪЗГЛАВНИЦА. Това може да причини
СМЪРТ или СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на детето.
CS
NIKDY neumisťujte dětské zádržné zařízení orientované směrem dozadu na sedadlo chráněné AKTIVOVANÝM čelním AIRBAGEM. Hrozí
nebezpečí SMRTI DÍTĚTE nebo VÁŽNÉHO ZRANĚNÍ.
DA
Brug ALDRIG en bagudvendt barnestol på et sæde, der er beskyttet af en AKTIV AIRBAG. BARNET risikerer at blive ALVORLIGT
KVÆSTET eller DRÆBT.
DE
Montieren Sie auf einem Sitz mit AKTIVIERTEM Front-Airbag NIEMALS einen Kindersitz oder eine Babyschale entgegen der Fahrtrichtung,
das Kind könnte schwere oder sogar tödliche Verletzungen erleiden.
EL
Μη χρησιμοποιείτε ΠΟΤΕ παιδικό κάθισμα με την πλάτη του προς το εμπρός μέρος του αυτοκινήτου, σε μια θέση που προστατεύεται από
ΜΕΤΩΠΙΚΟ αερόσακο που είναι ΕΝΕΡΓΟΣ. Αυτό μπορεί να έχει σαν συνέπεια το ΘΑΝΑΤΟ ή το ΣΟΒΑΡΟ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ του ΠΑΙΔΙΟΥ
EN
NEVER use a rearward facing child restraint on a seat protected by an ACTIVE AIRBAG in front of it, DEATH or SERIOUS INJURY to the
CHILD can occur
ES
NO INSTALAR NUNCA un sistema de retención para niños de espaldas al sentido de la marcha en un asiento protegido mediante un
AIRBAG frontal ACTIVADO, ya que podría causar lesiones GRAVES o incluso la MUERTE del niño.
ET
Ärge MITTE KUNAGI paigaldage "seljaga sõidusuunas" lapseistet juhi kõrvalistmele, mille ESITURVAPADI on AKTIVEERITUD. Turvapadja
avanemine võib last TÕSISELT või ELUOHTLIKULT vigastada.
FI
ÄLÄ KOSKAAN aseta lapsen turvaistuinta selkä ajosuuntaan istuimelle, jonka edessä suojana on käyttöön aktivoitu TURVATYYNY. Sen
laukeaminen voi aiheuttaa LAPSEN KUOLEMAN tai VAKAVAN LOUKKAANTUMISEN.
FR
NE JAMAIS installer de système de retenue pour enfants faisant face vers l'arrière sur un siège protégé par un COUSSIN GONFLABLE
frontal ACTIVÉ. Cela peut provoquer la MORT de l'ENFANT ou le BLESSER GRAVEMENT.
HR
NIKADA ne postavljati dječju sjedalicu leđima u smjeru vožnje na sjedalo zaštićeno UKLJUČENIM prednjim ZRAČNIM JASTUKOM. To bi
moglo uzrokovati SMRT ili TEŠKU OZLJEDU djeteta.
HU
SOHA ne használjon menetiránynak háttal beszerelt gyermekülést AKTIVÁLT (BEKAPCSOLT) FRONTLÉGZSÁKKAL védett ülésen. Ez a
gyermek HALÁLÁT vagy SÚLYOS SÉRÜLÉSÉT okozhatja.
IT
NON installare MAI seggiolini per bambini posizionati in senso contrario a quello di marcia su un sedile protetto da un AIRBAG frontale
ATTIVATO. Ciò potrebbe provocare la MORTE o FERITE GRAVI al bambino.
LT
NIEKADA neįrenkite vaiko prilaikymo priemonės su atgal atgręžtu vaiku ant sėdynės, kuri saugoma VEIKIANČIOS priekinės ORO
PAGALVĖS. Išsiskleidus oro pagalvei vaikas gali būti MIRTINAI arba SUNKIAI TRAUMUOTAS.
05
05
132
Veiligheid
LV
NEKAD NEuzstādiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēdeklīti priekšējā pasažiera sēdvietā, kurā ir AKTIVIZĒTS priekšējais DROŠĪBAS GAISA
SPILVENS. Tas var izraisīt BĒRNA NĀVI vai radīt NOPIETNUS IEVAINOJUMUS.
MT
Qatt m'ghandek thalli tifel/tifla marbut f'siggu dahru lejn l-Airbag attiva, ghaliex tista' tikkawza korriment serju jew anke mewt lit-tifel/tifla
NL
Plaats NOOIT een kinderzitje met de rug in de rijrichting op een zitplaats waarvan de AIRBAG is INGESCHAKELD. Bij het afgaan van de
airbag kan het KIND LEVENSGEVAARLIJK GEWOND RAKEN
NO
Installer ALDRI et barnesete med ryggen mot kjøreretningen i et sete som er beskyttet med en frontal AKTIVERT KOLLISJONSPUTE,
BARNET risikerer å bli DREPT eller HARDT SKADET.
PL
NIGDY nie instalować fotelika dziecięcego w pozycji "tyłem do kierunku jazdy" na siedzeniu wyposażonym w CZOŁOWĄ PODUSZKĘ
POWIETRZNĄ w stanie AKTYWNYM. Może to doprowadzić do ŚMIERCI DZIECKA lub spowodować u niego POWAŻNE OBRAŻENIA
CIAŁA.
PT
NUNCA instale um sistema de retenção para crianças de costas para a estrada num banco protegido por um AIRBAG frontal ACTIVADO.
Esta instalação poderá provocar FERIMENTOS GRAVES ou a MORTE da CRIANÇA.
RO
Nu instalati NICIODATA un sistem de retinere pentru copii, dispus cu spatele in directia de mers, pe un loc din vehicul protejat cu AIRBAG
frontal ACTIVAT. Aceasta ar putea provoca MOARTEA COPILULUI sau RANIREA lui GRAVA.
RU
ВО ВСЕХ СЛУЧАЯХ ЗАПРЕЩАЕТСЯ использовать обращенное назад детское удерживающее устройство на сиденье,
защищенном ФУНКЦИОНИРУЮЩЕЙ ПОДУШКОЙ БЕЗОПАСНОСТИ, установленной перед этим сиденьем. Это может привести к
ГИБЕЛИ РЕБЕНКА или НАНЕСЕНИЮ ЕМУ СЕРЬЕЗНЫХ ТЕЛЕСНЫХ ПОВРЕЖДЕНИЙ
SK
NIKDY neinštalujte detské zádržné zariadenie orientované smerom dozadu na sedadlo chránené AKTIVOVANÝM čelným AIRBAGOM.
Mohlo by dôjsť k SMRTEĽNÉMU alebo VÁŽNEMU PORANENIU DIEŤAŤA.
SL
NIKOLI ne nameščajte otroškega sedeža s hrbtom v smeri vožnje, če je VARNOSTNA BLAZINA pred sprednjim sopotnikovim sedežem
AKTIVIRANA. Takšna namestitev lahko povzroči SMRT OTROKA ali HUDE POŠKODBE.
SR
NIKADA ne koristite dečje sedište koje se okreće unazad na sedištu zaštićenim AKTIVNIM VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred njega, jer mogu
nastupiti SMRT ili OZBILJNA POVREDA DETETA.
SV
Passagerarkrockkudden fram MÅSTE vara avaktiverad om en bakåtvänd bilbarnstol installeras på denna plats. Annars riskerar barnet att
DÖDAS eller SKADAS ALLVARLIGT.
TR
KESİNLKLE HAVA YASTIĞI AKTİF olan ön koltuğa yüzü arkaya dönük bir çocuk koltuğu yerleştirmeyiniz. Bu ÇOCUĞUN ÖLMESİNE veya
ÇOK AĞIR YARALANMASINA sebep olabilir.
133
Veiligheid
Kinderzitje achterin
Middelste zitplaats achter
"Met de rug in de rijrichting"
Een kinderzitje met steun mag nooit op de
middelste zitplaats achter worden bevestigd.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje is
de bescherming van het kind bij een
aanrijding niet meer gewaarborgd.
Schuif als u een kinderzitje "met de rug in de
rijrichting" achterin plaatst de voorstoel naar
voren en zet de rugleuning van de voorstoel
rechtop, zodat het kinderzitje de voorstoel niet
raakt.
Aanbevolen kinderzitjes
Deze aanbevolen kinderzitjes kunnen met
een driepunts veiligheidsgordel worden
vastgemaakt.
Groep 2 en 3: 15-36 kg
L5
"RÖMER KIDFIX XP"
Kan aan de ISOFIX-verankeringen van de
auto worden bevestigd.
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
Wordt alleen geplaatst op de buitenste
zitplaatsen achter.
De hoofdsteun van de stoel moet worden
verwijderd.
"Met het gezicht in de rijrichting"
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
Groep 2 en 3: 15-36 kg
Schuif als u een kinderzitje "met het gezicht in
de rijrichting" op een zitplaats achter plaatst
de voorstoel naar voren en zet de rugleuning
van de voorstoel rechtop, zodat de benen van
het kind de voorstoel niet raken.
L1
"RÖMER Baby-Safe Plus"
Wordt met de rug in de rijrichting geplaatst.
L6
"GRACO Booster"
Het kind wordt beschermd door de
veiligheidsgordel.
Wordt alleen geplaatst op de passagiersstoel
vóór of op de buitenste zitplaatsen achter.
05
05
134
Veiligheid
Bevestiging kinderzitjes met een veiligheidsgordel
Overeenkomstig de Europese wetgeving toont dit overzicht de mogelijkheden voor het bevestigen met de veiligheidsgordel van een universeel
gehomologeerd kinderzitje (a) in uw auto, gerangschikt naar het gewicht van het kind en de plaats in de auto.
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Zitplaats
Zitrij 1 (c)
Passagiersstoel
met
hoogteverstelling*
zonder
hoogteverstelling**
Airbag vóór aan
passagierszijde
< 13 kg
(groep 0 (b) en 0+)
Tot ca. 1 jaar
9-18 kg
(groep 1)
Van 1 tot ± 3 jaar
15-25 kg
(groep 2)
Van 3 tot ± 6 jaar
22-36 kg
(groep 3)
Van 6 tot ongeveer
10 jaar
Uitgeschakeld
"OFF"
U
U
U
U
Ingeschakeld
"ON"
X
UF
UF
UF
U
U
U
U
Buitenste
zitplaatsen achter
Middelste
Zitrij 2 (d)
zitplaats achter
(e)
* Hoogste stand.
** Rugleuning rechtop.
U:
zitplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd kinderzitje
met een veiligheidsgordel, zowel met de "rug
in de rijrichting" als met het "gezicht in de
rijrichting".
UF: zitplaats geschikt voor de bevestiging van
een universeel gehomologeerd kinderzitje
met een veiligheidsgordel, met het "gezicht in
de rijrichting".
X:
(a)
(b)
zitplaats niet geschikt voor het plaatsen
van een kinderzitje uit de aangegeven
gewichtsgroep.
Universeel kinderzitje: kinderzitje dat in alle
auto's met de veiligheidsgordel kan worden
bevestigd.
Groep 0: vanaf de geboorte tot 10 kg.
Reiswiegen en autobedjes mogen niet op de
voorpassagiersstoel worden bevestigd.
(c)
(d)
(e)
Raadpleeg de wettelijke bepalingen van uw
land alvorens een kinderzitje op deze plaats
te bevestigen.
Als u een kinderzitje met de rug of het
gezicht in de rijrichting op een achterzitplaats
bevestigt, moet u de voorstoel naar voren
schuiven en de rugleuning ervan rechtop
zetten zodat er voldoende ruimte is voor het
kinderzitje en de benen van het kind.
Een kinderzitje met steun mag nooit op deze
zitplaats worden geplaatst.
135
Veiligheid
ISOFIX-bevestigingen
Elke zitplaats is voorzien van drie bevestigingsringen:
De hieronder aangegeven zitplaatsen zijn
uitgerust met de voorgeschreven ISOFIXbevestigingen:
-
* De elektrisch verstelbare voorpassagiersstoel
beschikt niet over ISOFIX-bevestigingen.
twee ringen A tussen de rugleuning en de
zitting van de stoel, te herkennen aan een
markering,
-
één met een markering aangegeven
bevestigingsring B achter de zitplaats, TOP
TETHER genoemd, voor de bevestiging van
de bovenste riem.
Dit systeem beperkt bij een frontale aanrijding
het naar voren kantelen van het kinderzitje.
Met de ISOFIX-bevestigingen kan een
kinderzitje veilig, degelijk en snel in uw auto
worden gemonteerd.
De ISOFIX-kinderzitjes zijn voorzien van twee
sloten die aan de twee bevestigingsringen A
kunnen worden verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien voorzien
van een bovenste riem die kan worden
vastgemaakt aan bevestigingsring B.
Kinderzitje vastmaken aan de TOP TETHER:
F verwijder de hoofdsteun van de zitplaats
waarop u het kinderzitje wilt plaatsen
en berg de hoofdsteun op (plaats de
hoofdsteun terug zodra het kinderzitje is
verwijderd),
F voer de bovenste riem van het kinderzitje
achter de rugleuning van de zitplaats langs,
in het midden tussen de openingen voor de
pennen van de hoofdsteun door,
F bevestig de aansluiting van de bovenste
riem aan het bevestigingsoog B,
F trek de bovenste riem strak.
05
05
136
Veiligheid
Voor u een ISOFIX-kinderzitje op de linker
achterstoel kunt plaatsen, moet u eerst de
middelste veiligheidsgordel achter naar
het midden van de auto duwen op een
zodanige manier dat de gordel normaal
blijft werken.
"RÖMER Baby-Safe Plus met ISOFIXbasis"
(lengtecategorie: E)
Groep 0+: vanaf de geboorte tot 13 kg
De onjuiste bevestiging van een
kinderzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar in geval van een botsing.
Houd u nauwkeurig aan de
montagevoorschriften die zijn vermeld in
de gebruiksaanwijzing van het kinderzitje.
Raadpleeg het overzicht voor de
bevestiging van ISOFIX-kinderzitjes in
uw auto, waarin staat vermeld welke
kinderzitjes geschikt zijn.
Aanbevolen ISOFIXkinderzitjes
Raadpleeg voor het aanbrengen en
verwijderen van het kinderzitje de
montage-instructies van de fabrikant.
Dit kinderzitje wordt met de rug in de
rijrichting geplaatst met behulp van een
ISOFIX-basis die aan de ogen A wordt
bevestigd.
Wordt alleen geplaatst op de passagiersstoel
vóór of op de buitenste zitplaatsen achter.
De basis is voorzien van een in hoogte
verstelbare steun die op de vloer van de auto
rust.
Dit kinderzitje kan ook worden bevestigd met
een veiligheidsgordel. In dat geval wordt het
zitje zonder basis met de driepuntsgordel op
de zitplaats van de auto bevestigd.
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(lengtecategorie: B1)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit zitje wordt uitsluitend met het gezicht in
de rijrichting geplaatst.
Het wordt verankerd aan de ringen A en, met
de bovenste riem, aan de ring B, de TOP
TETHER.
Wordt alleen geplaatst op de passagiersstoel
vóór of op de buitenste zitplaatsen achter. De
hoofdsteun van de zitplaats moet omhoog
worden gezet.
3 kantelstanden: rechtop, ruststand en
ligstand.
Dit kinderzitje kan ook worden gebruikt op
zitplaatsen die niet zijn voorzien van ISOFIXbevestigingspunten. In dat geval moet het
zitje met de driepuntsveiligheidsgordel op de
stoel van de auto worden bevestigd. Stel de
voorstoel zo af dat de voeten van het kind de
rugleuning niet kunnen raken.
137
Veiligheid
Overzicht van zitplaatsen geschikt voor ISOFIX-kinderzitjes
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kinderzitje op een plaats in de
auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het i-Size logo aangegeven met een letter (A t/m G).
Gewicht van het kind/leeftijdsindicatie
Type ISOFIX-kinderzitje
ISOFIX-lengtecategorie
Zitplaats
Passagiersstoel
met handmatige
verstelling (b)
Zitrij 1 (a)
Passagiersstoel
met elektrische
verstelling
Zitrij 2
Airbag vóór aan
passagierszijde
Uitgeschakeld
"OFF"
Ingeschakeld
"ON"
Uitgeschakeld
"OFF"
Ingeschakeld
"ON"
< 10 kg
(groep 0)
Tot ca.
6 maanden
< 10 kg
< 13 kg
(groep 0)
(groep 0+)
Tot ca. 1 jaar
Reiswieg
"Rug in de rijrichting"
F
G
C
D
9-18 kg
(groep 1)
Van ca. 1 tot 3 jaar
E
"Rug in de rijrichting"
C
D
"Gezicht in de rijrichting"
A
B
X
IL
IL
IUF/IL
X
X
X
IUF/IL
Geen ISOFIX
Zitplaats achter
bestuurder
X
IL
IL
IUF/IL
Zitplaats achter
voorpassagier
X
IL
IL
IUF/IL
Middelste
zitplaats achter
Geen ISOFIX
B1
05
05
138
Veiligheid
IUF:
IL:
zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een universeel gehomologeerd
ISOFIX- kinderzitje met het "gezicht in
de rijrichting" (IUF) en een bovenste
riem.
zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een semi-universeel ISOFIXkinderzitje (ISU):
"rug in de rijrichting" voorzien van
een bovenste riem of een steun,
"gezicht in de rijrichting" voorzien
van een steun, of
reiswieg voorzien van een bovenste
riem of een steun.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de bevestiging van de
bovenste riem met de ISOFIX-bevestigingen.
X:
zitplaats die niet geschikt is voor het
plaatsen van een ISOFIX-kinderzitje uit
de aangegeven gewichtscategorie.
(a) Raadpleeg de wettelijke bepalingen van
uw land alvorens een kinderzitje op deze
plaats te bevestigen.
(b) Zet de rugleuning in een stand van 45° en
installeer het kinderzitje.
Zet de rugleuning rechtop totdat deze
contact met de rugleuning van het
kinderzitje maakt.
Overzicht van de
zitplaatsen geschikt voor
i-Size-kinderzitjes
i-Size-kinderzitjes zijn voorzien van
twee vergrendelingen die aan de twee
bevestigingsringen A kunnen worden
vastgemaakt.
i-Size-kinderzitjes zijn ook uitgerust met:
- een bovenste bevestigingsriem die kan
worden vastgemaakt aan bevestigingsring B
- of een steun die op de vloer rust vóór de
voor i-Size-kinderzitjes geschikte zitplaats
van de auto.
Deze steun voorkomt dat het zitje bij een
ongeval kantelt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de ISOFIXbevestigingen.
Overeenkomstig de nieuwe Europese
wetgeving geeft dit overzicht de mogelijkheden
aan voor het bevestigen van een i-Sizekinderzitje op een plaats in de auto voorzien
van ISOFIX-bevestigingen die voor i-Sizekinderzitjes zijn goedgekeurd.
139
Veiligheid
Airbag
voorpassagier
i-Sizebevestigingssysteem
Handmatig verstelbare
passagiersstoel (b)
Uitgeschakeld "OFF"
i-U
Ingeschakeld "ON"
i-UF
Elektrisch verstelbare
passagiersstoel
Uitgeschakeld "OFF"
Geen i-Size
Ingeschakeld "ON"
Geen i-Size
Zitplaats
Zitrij 1
(a)
Buitenste zitplaatsen
achter
i-U
Middelste zitplaats
achter
Geen i-Size
Zitrij 2
i-U:
zitplaats geschikt voor de bevestiging
van een universeel gehomologeerd
i-Size-kinderzitje met het gezicht in de
rijrichting of met de rug in de rijrichting.
i-UF: zitplaats uitsluitend geschikt voor
de bevestiging van een universeel
gehomologeerd i-Size-kinderzitje met
het gezicht in de rijrichting.
X:
zitplaats niet geschikt voor de
bevestiging van een universeel
gehomologeerd i-Size-kinderzitje.
(a)
Raadpleeg de wettelijke bepalingen
van uw land alvorens een kinderzitje op
deze plaats te bevestigen.
(b)
Zet de rugleuning in een stand van 45°
en installeer het kinderzitje.
Zet de rugleuning rechtop totdat deze
contact met de rugleuning van het
kinderzitje maakt.
Veiligheidsadviezen
De onjuiste bevestiging van een
kinderzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar in geval van een botsing.
Controleer of er geen veiligheidsgordel of
gesp van de veiligheidsgordel onder het
kinderzitje zit; dat zou de stabiliteit van het
zitje in gevaar kunnen brengen.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs bij
korte ritten, worden vastgemaakt waarbij
de speling ten opzichte van het lichaam
van het kind zoveel mogelijk moet worden
beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het
kinderzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen het
kinderzitje is gespannen en dat de gordel
het kinderzitje stevig op zijn plaats houdt.
Schuif de passagiersstoel, wanneer deze
versteld kan worden, indien nodig naar
voren.
Verwijder de hoofdsteun alvorens
een kinderzitje met een rugleuning te
plaatsen op een passagiersstoel.
Berg de hoofdsteun zorgvuldig op om te
voorkomen dat de hoofdsteun door de
auto vliegt bij krachtig afremmen. Plaats
de hoofdsteun terug zodra het kinderzitje
is verwijderd.
05
05
140
Veiligheid
Kinderzitje achterin
Laat bij de achterzitplaatsen altijd
voldoende ruimte tussen de voorstoel en:
- een kinderzitje dat met de rug in de
rijrichting wordt geplaatst,
- de voeten van het kind wanneer
het kinderzitje in de rijrichting wordt
geplaatst.
Schuif daartoe de voorstoel naar voren
en zet de rugleuning ervan, indien nodig,
rechter op.
Voor een optimale bevestiging van
het kinderzitje met "het gezicht in de
rijrichting" is het noodzakelijk dat de
afstand tussen de rugleuning van het
kinderzitje en de rugleuning van de stoel
van de auto zo klein mogelijk is.
Kinderen voorin
De regelgeving met betrekking tot
het vervoer van kinderen op de
voorpassagiersstoel verschilt per land.
Houd u aan de regels die gelden in het
land waar u zich bevindt.
Schakel de airbag vóór aan
passagierszijde uit zodra een kinderzitje
met de rug in de rijrichting op de
voorpassagiersstoelen wordt geplaatst.
Anders kan een kind bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken.
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de
veiligheidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te
raken.
Controleer of de heupgordel goed over de
bovenbenen van het kind ligt.
Er wordt aanbevolen een stoelverhoger
met rugleuning te gebruiken voorzien
van een gordelgeleider ter hoogte van de
schouder.
Extra beveiliging
Gebruik de kinderbeveiliging om te
voorkomen dat de portieren en de
portierruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg ervoor dat de achterzijruiten niet
verder dan voor 1/3 deel worden geopend.
Plaats zonneschermen op de achterste
zijruiten om jonge kinderen tegen de zon
te beschermen.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht achter
in een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van de
kinderen achter in de auto.
Mechanisch kinderslot
Beide achterportieren zijn voorzien van een
kinderbeveiliging om het openen van binnenuit
te verhinderen.
De rode knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren.
De knop wordt aangegeven door een op de
carrosserie aangebrachte sticker.
Vastmaken
F Draai met de geïntegreerde sleutel de rode
knop tot de aanslag:
- naar rechts bij het linker achterportier,
- naar links het rechter achterportier.
141
Veiligheid
Ontgrendelen
F Draai de rode knop met de contactsleutel of
de geïntegreerde sleutel (afhankelijk van de
uitvoering) tot de aanslag:
- naar links bij het linker achterportier,
- naar rechts bij het rechter achterportier.
Elektrische
kinderbeveiliging
(Afhankelijk van de uitvoering.)
De elektrische kinderbeveiliging voorkomt dat
beide achterportieren van binnenuit kunnen
worden geopend en blokkeert de bediening van
de achterportierruiten.
Inschakelen
Verwar de rode knop van de
kinderbeveiliging niet met de zwarte knop
van de noodvergrendeling.
F Druk op deze toets.
Het rode lampje van de toets gaat branden en
er verschijnt een melding ter bevestiging dat de
functie is ingeschakeld.
Zolang de kinderbeveiliging actief is, blijft dit
rode lampje branden.
Deactiveren
F Druk opnieuw op deze toets.
Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
dooft en er wordt een deactiveringsmelding
weergegeven.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal
geeft, wijst dit op een storing in de
kinderbeveiliging.
Controleer bij het aanzetten van het contact
altijd de stand van de kinderbeveiliging.
Neem bij het verlaten van de auto, zelfs
voor een korte periode, altijd de sleutel
mee.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging automatisch
uitgeschakeld, zodat de achterpassagiers
de auto kunnen verlaten.
05
06
RIJDEN
143
Rijden
Rijadviezen
Houd u aan de verkeersregels en let onder alle
omstandigheden goed op.
Richt uw aandacht op het verkeer en houd
uw handen op het stuurwiel, zodat u snel kunt
reageren op onverwachte situaties.
Uit veiligheidsoverwegingen moet de
bestuurder handelingen die veel aandacht
vergen altijd bij stilstaande auto uitvoeren.
Las tijdens een lange rit om de twee uur een
pauze in.
Rijd bij slecht weer defensief, rem eerder af en
houd meer afstand tot uw voorligger.
Laat de motor nooit stationair draaien
in een slecht geventileerde, afgesloten
ruimte: verbrandingsmotoren stoten giftige
uitlaatgassen uit, zoals koolmonoxide.
Dit kan leiden tot een vergiftiging met
dodelijke afloop!
Laat onder extreem koude
omstandigheden (temperaturen lager dan
-23°C) de motor gedurende 4 minuten
stationair draaien alvorens weg te rijden.
Deze handelswijze komt de goede werking
en de duurzaamheid van de mechanische
onderdelen van de auto, motor en
versnellingsbak ten goede.
Belangrijk!
Rijd nooit met aangetrokken parkeerrem
– Kans op oververhitting en beschadiging
van het remsysteem!
Het uitlaatsysteem van uw auto wordt
erg warm en blijft ook na het afzetten
van de motor nog enige tijd warm. Zet uw
auto daarom niet stil (om te parkeren of
met draaiende motor) op een plaats met
brandbaar materiaal (gras, afgevallen
bladeren enz.). Brandgevaar!
Laat de auto nooit onbewaakt met
draaiende motor achter. Als u uw auto
met draaiende motor moet verlaten,
trek dan de parkeerrem aan en zet de
versnellingsbak in de neutraalstand of in
de stand N of P, afhankelijk van het type
versnellingsbak.
Rijden op een overstroomde
weg
Probeer het rijden over overstroomde wegen zo
veel mogelijk te vermijden, want het water kan
de motor, versnellingsbak en het elektrische
systeem van uw auto ernstig beschadigen.
Bent u genoodzaakt over een overstroomd
weggedeelte te rijden, doe dan het volgende:
- controleer dat de diepte van het water
nergens meer is dan 15 cm en houd daarbij
rekening met de golven die kunnen worden
veroorzaakt door andere gebruikers,
- schakel de functie Stop & Start uit,
- rijd zo langzaam mogelijk zonder de motor
te laten afslaan. Rijd in elk geval niet sneller
dan 10 km/h,
- zet de auto niet stil en zet de motor niet af.
Als u het overstroomde weggedeelte
achter u hebt gelaten, rem dan, zodra de
verkeerssituatie dat toelaat, meerdere keren
licht af om de remschijven en remblokken te
drogen.
Als u twijfels hebt over de staat van uw auto,
neem dan contact op met het dealernetwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
06
06
144
Rijden
Bij het trekken van een aanhanger
Het rijden met een aanhanger heeft veel
invloed op het rijgedrag van de auto en
vergt daarom extra aandacht van de
bestuurder.
Gewichtsverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
probeer de maximaal toegestane kogeldruk
zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze
te overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt. Trek
daarbij voor elke 1000 m hoogte 10% van het
maximale aanhangergewicht af.
Houd u aan de maximale
aanhangergewichten.
De koelventilator wordt elektrisch bediend en is
niet afhankelijk van het motortoerental.
F Pas uw snelheid aan om het motortoerental
te beperken.
Het maximale aanhangergewicht op een helling
is afhankelijk van het hellingspercentage en de
buitentemperatuur.
Houd in elk geval de koelvloeistoftemperatuur
in de gaten.
F
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met het
verklikkerlampje STOP, stop dan
zo snel mogelijk en zet de motor af.
Nieuwe auto
Gebruik uw auto de eerste 1000 km niet
voor het trekken van een aanhanger.
Remmen
F Houd er rekening mee dat de
windgevoeligheid van de auto groter is.
Het trekken van een aanhanger verlengt de
remweg.
Vermijd langdurig gebruik van de remmen om
te voorkomen dat de remmen oververhit raken.
In dat geval is het raadzaam om op de motor af
te remmen.
Koeling
Banden
Het trekken van een aanhanger op
een helling veroorzaakt een hogere
koelvloeistoftemperatuur.
F Controleer de bandenspanning van de auto
en de aanhanger en breng deze indien
nodig op de juiste waarde.
Zijwind
Verlichting
F Controleer de verlichting van de aanhanger
en de hoogteverstelling van de koplampen
van uw auto.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de handmatige
hoogteverstelling van de koplampen.
Sommige rijhulp- of besturingshulpfuncties
worden automatisch uitgeschakeld
wanneer een goedgekeurde trekhaak
wordt gebruikt.
Diefstalbeveiliging
Elektronische startblokkering
In de sleutels is een chip aangebracht die
over een geheime code beschikt. Om te
kunnen starten, moet bij het aanzetten van het
contact deze code worden herkend door de
startblokkering.
Enkele seconden na het uitschakelen van
het contact vergrendelt dit systeem de
motorregelmodule om te voorkomen dat de
motor na een eventuele inbraak in de auto
gestart kan worden.
Bij een storing in het systeem verschijnt er een
waarschuwing en zal de motor niet starten.
Neem contact op met het netwerk van het merk.
145
Rijden
Starten/afzetten van de
motor
Starten van de motor
F Zet bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in
de neutraalstand.
F Houd, als de elektronische sleutel zich in de
auto bevindt, het koppelingspedaal volledig
ingetrapt.
of
F Zet bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de stand
P of N.
F Houd, als de elektronische sleutel zich
in de auto bevindt, het rempedaal stevig
ingetrapt.
De elektronische sleutel van het Keyless
entry and start-systeem moet zich binnen
de detectiezone bevinden.
Als de elektronische sleutel niet in deze
zone wordt gedetecteerd, wordt er een
melding weergegeven.
Verplaats de elektronische sleutel naar
deze zone zodat de motor kan worden
gestart.
Als dit niet lukt, raadpleeg dan de
rubriek "Sleutel niet gedetecteerd –
Noodprocedure voor het starten".
Aan de hand van de verlichtingsanimaties
van de knop "START/STOP" kan de
aanwezigheid of afwezigheid van de
elektronische sleutel in het interieur
worden aangeduid.
F Druk op de knop
"START/STOP"; houd
daarbij het pedaal
ingetrapt tot de motor is
aangeslagen.
Het stuurslot wordt ontgrendeld en de motor
wordt gestart.
Bij bepaalde uitvoeringen met de automatische
transmissie (EAT6/EAT8) kan het stuurslot niet
worden vergrendeld.
Bij auto's met een dieselmotor wordt de motor
bij temperaturen beneden het vriespunt en/of
bij koude motor pas gestart als het lampje voor
het voorgloeien is gedoofd.
Als dit lampje gaat branden nadat
u op de knop "START/STOP" hebt
gedrukt:
F Moet u bij een auto met een
handgeschakelde versnellingsbak het
koppelingspedaal volledig ingetrapt houden
tot het lampje uitgaat en niet nogmaals op
de knop "START/STOP" drukken voordat
de motor is aangeslagen.
F Moet u bij een een auto met een
automatische transmissie het rempedaal
ingetrapt houden tot het lampje uitgaat en
niet nogmaals op de knop "START/STOP"
drukken voordat de motor is aangeslagen.
Als aan een van de voorwaarden voor
het starten niet wordt voldaan, wordt
ter herinnering een melding op het
instrumentenpaneel weergegeven.
In sommige gevallen moet het stuurwiel
heen en weer worden bewogen terwijl de
knop "START/STOP" wordt ingedrukt om het
stuurslot te ontgrendelen; u wordt hiervan via
een melding op de hoogte gebracht.
Bij benzinemotoren kan na een
koude start bij stilstaande auto en
draaiende motor het voorverwarmen
van de katalysator gedurende 2 minuten
waarneembare motortrillingen
(verhoogd stationair toerental) met zich
meebrengen.
Verlaat om veiligheidsredenen nooit de
auto terwijl de motor nog draait.
06
06
146
Rijden
Afzetten van de motor
Contact aanzetten
F Zet de auto stil en laat de motor stationair
draaien.
F Zet bij een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel in
de neutraalstand.
of
F Zet bij een auto met een automatische
transmissie de selectiehendel in de stand
P of N.
F Druk terwijl de elektronische sleutel zich in
de auto bevindt op de knop "START/STOP".
De motor wordt afgezet en het stuurslot wordt
vergrendeld.
In sommige gevallen is het nodig om aan
het stuurwiel te draaien om het stuurslot te
vergrendelen.
Bij bepaalde uitvoeringen met de automatische
transmissie EAT8, wordt het stuurslot niet
vergrendeld.
Het contact kan worden aangezet door, terwijl
de elektronische sleutel van het Keyless entry
and start-systeem zich in de auto bevindt,
zonder pedalen in te trappen op de knop
"START/STOP" te drukken.
F Druk op de knop "START/STOP":
de verlichting en lampjes van het
instrumentenpaneel gaan branden zonder
dat de motor wordt gestart.
F Druk nogmaals op deze knop om het
contact af te zetten en de auto te kunnen
vergrendelen.
Als het contact aanstaat, gaat het systeem
na een bepaalde tijd automatisch over op
de eco-stand om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Als de auto niet stilstaat, wordt de motor
niet afgezet.
Sleutel niet herkend
Laat nooit de elektronische sleutel in de
auto achter als u de auto verlaat.
Op de stuurkolom bevindt zich een
noodsleutellezer waarmee de motor kan
worden gestart als het systeem de sleutel niet
waarneemt in de detectiezone of als de batterij
van de elektronische sleutel is gebruikt.
Bij het afzetten van de motor is de
rembekrachtiging niet meer actief.
Noodstart
F Houd de afstandsbediening tegen de lezer.
F Zet bij een auto met een handgeschakelde
versnellingsbak de versnellingshendel
in de neutraalstand en trap het
koppelingspedaal volledig in.
F Selecteer bij een auto met een
automatische transmissie de stand P en
trap vervolgens het rempedaal stevig in.
F Druk op de toets "START/STOP".
De motor wordt gestart.
Noodprocedure voor het afzetten
van de motor
Als de elektronische sleutel niet wordt herkend
of zich niet meer in het detectiegebied
bevindt, verschijnt een melding op het
instrumentenpaneel als een portier wordt
gesloten of bij een poging om de motor af te
zetten.
147
Rijden
F Houd om het afzetten van de
motor te bevestigen de knop
"START/STOP" ongeveer drie
seconden ingedrukt.
Als de elektronische sleutel niet werkt, neem
dan contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Noodprocedure voor het
uitschakelen van de motor
Uitsluitend in noodgevallen kan de motor
geforceerd worden afgezet (zelfs tijdens het
rijden).
Houd de knop "START/STOP" ongeveer drie
seconden ingedrukt.
In dat geval wordt het stuurslot ingeschakeld
zodra de auto stilstaat.
De bestuurder kan op elk moment zelf de
parkeerrem aantrekken of vrijzetten met de
hendel:
F door kort aan de hendel te trekken om de
parkeerrem aan te trekken,
F door de hendel kort in te drukken terwijl
het rempedaal ingetrapt wordt gehouden
om de parkeerrem vrij te zetten.
Standaard is de automatische werking
geactiveerd.
Verklikkerlampje
Elektrische parkeerrem
Wanneer de automatische werking is
geactiveerd, zorgt dit systeem ervoor dat de
parkeerrem automatisch wordt aangetrokken
bij het afzetten van de motor en automatisch
wordt vrijgezet bij het wegrijden.
Dit verklikkerlampje gaat zowel op
het instrumentenpaneel als op de
hendel branden om te bevestigen
dat de parkeerrem is aangetrokken.
Als de parkeerrem wordt vrijgezet, gaat dit
verklikkerlampje uit om dit te bevestigen.
Dit verklikkerlampje knippert op de hendel
wanneer handbediende remblokkering of
-vrijgave wordt uitgevoerd.
In het geval van een lege accu werkt de
bediening van de elektrische parkeerrem
niet.
Beveilig als de parkeerrem niet is
aangetrokken de auto tegen wegrollen
door een versnelling in te schakelen
Beveilig bij een automatische transmissie
als de parkeerrem niet is aangetrokken
de auto tegen wegrollen door de
meegeleverde wielblokken tegen een van
de wielen te plaatsen.
Neem contact op met het netwerk van het
merk of een gekwalificeerde werkplaats.
Sticker op het portierpaneel
06
06
148
Rijden
Controleer voordat u de auto verlaat
of de parkeerrem is aangetrokken: de
verklikkerlampjes van de parkeerrem op
het instrumentenpaneel en op de hendel
moeten allebei permanent branden.
Als de parkeerrem niet is aangetrokken,
klinkt een geluidssignaal en wordt
een melding weergegeven als het
bestuurdersportier wordt geopend.
Laat kinderen nooit alleen in de auto
wanneer het contact is aangezet: ze
zouden de parkeerrem kunnen vrijzetten.
Uitvoeringen met handgeschakelde
versnellingsbak: als een aanhangwagen
achter uw auto is gekoppeld, uw auto op een
steile helling wordt geparkeerd of uw auto
zwaar is beladen, dient u bij het parkeren de
voorwielen naar het trottoir te sturen en een
versnelling in te schakelen.
Uitvoeringen met automatische transmissie:
als een aanhangwagen achter uw auto is
gekoppeld, uw auto op een steile helling wordt
geparkeerd of uw auto zwaar is beladen, dient
u bij het parkeren de voorwielen naar het
trottoir te sturen en de stand P te selecteren.
Als een aanhangwagen achter uw auto
is gekoppeld, moet bij het parkeren het
hellingspercentage lager zijn dan 12%.
Handbediende werking
Automatische werking
Handmatig vrijzetten
Automatisch vrijzetten
Contact aan of draaiende motor:
F trap het rempedaal in,
F houd het rempedaal ingetrapt en druk de
hendel kort in.
Controleer eerst of de motor is gestart en het
bestuurdersportier goed is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet,
wordt dit bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje remsysteem en het lampje P
op de hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet".
Als u de hendel indrukt zonder het
rempedaal in te trappen, wordt de
parkeerrem niet vrijgezet en wordt een
melding weergegeven.
Met een handgeschakelde versnellingsbak
F Trap het koppelingspedaal volledig
in en schakel de 1e versnelling of de
achteruitversnelling in.
F Geef gas en laat het koppelingspedaal
opkomen.
Bij een automatische transmissie
F Houd het rempedaal ingetrapt.
F Selecteer de stand D, M or R.
F Laat het rempedaal los en geef gas.
Handmatig aantrekken
Stilstaande auto:
F trek kort aan de hendel.
Als de parkeerrem wordt aangetrokken, wordt
dit bevestigd door het knipperen van het lampje
van de hendel.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het
verklikkerlampje remsysteem en het
lampje P op de hendel in combinatie
met de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Als bij een auto met een automatische
transmissie de parkeerrem niet
automatisch wordt vrijgezet, controleer
dan of de voorportieren correct zijn
gesloten.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet, wordt
dit bevestigd door het doven van het lampje
remsysteem en het lampje P op de hendel
in combinatie met de melding "Parkeerrem
vrijgezet".
149
Rijden
Trap bij stilstaande auto niet onnodig het
gaspedaal in, omdat hierbij de parkeerrem
kan worden vrijgezet.
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken als
u de motor afzet.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het
verklikkerlampje remsysteem en het
lampje P op de hendel in combinatie
met de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Als de motor is afgeslagen of is afgezet
door de STOP-stand van het Stop &
Start-systeem, wordt de parkeerrem niet
automatisch aangetrokken.
Als de automatische werking is
geactiveerd, kunt u op elk moment zelf de
parkeerrem aantrekken of vrijzetten met
de hendel.
Bijzonderheden
Onder bepaalde omstandigheden kan het
nodig zijn om de parkeerrem handmatig aan te
trekken.
Stilzetten van de auto, bij draaiende
motor
F Zet de parkeerrem handmatig vrij door
op de hendel te drukken terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
Trek om de auto stil te zetten bij draaiende
motor kort aan de hendel.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het
verklikkerlampje remsysteem en het
lampje P op de hendel in combinatie
met de melding "Parkeerrem
aangetrokken".
Parkeren van de auto met
vrijgezette parkeerrem
Onder zeer koude weersomstandigheden
(vorst) is het raadzaam de parkeerrem niet
te gebruiken.
Schakel om te voorkomen dat de auto
wegrolt een versnelling in of plaats de
wielblokken tegen een van de wielen.
Stilzetten van de auto, met de parkeerrem
vrijgezet.
F Zet de motor af.
Het branden van het lampje op het
instrumentenpaneel en op de hendel
bevestigt dat de parkeerrem is
aangetrokken,
F Zet het contact weer aan, zonder de motor
te starten.
Als de parkeerrem volledig is
vrijgezet, wordt dit bevestigd
door het doven van het lampje
remsysteem en het lampje P op de
hendel in combinatie met de melding
"Parkeerrem vrijgezet".
F Zet het contact af.
Bij een auto met een automatische
transmissie wordt de stand P automatisch
ingeschakeld als het contact wordt
afgezet. De wielen zijn dan geblokkeerd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de automatische
transmissie, in het bijzonder met
betrekking tot het in de vrijloop zetten van
de auto.
Bij uitvoeringen met een automatische
transmissie klinkt een geluidssignaal
als de stand N wordt geselecteerd.
Het geluidssignaal stopt zodra u het
bestuurdersportier weer sluit.
06
06
150
Rijden
Uitschakelen van de
automatische werking
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen.
Herhaal deze procedure om de automatische
werking weer in te schakelen.
Het inschakelen van de automatische werking
wordt bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.
F Start de motor.
F Trek met de hendel de parkeerrem aan als
deze is vrijgezet.
F Laat het rempedaal volledig los.
F Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
F Laat de hendel los.
F Trap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
F Houd de hendel gedurende 2 seconden in
de stand voor het aantrekken.
F Laat de hendel en het rempedaal los.
Afhankelijk van de uitvoering kan de
automatische werking uitgeschakeld
worden via het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
Het uitschakelen van de
automatische werking wordt
bevestigd door het branden
van dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Noodremfunctie
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto worden
afgeremd door aan de hendel te trekken en
deze vast te houden. De auto wordt afgeremd
zolang aan de hendel wordt getrokken en het
remmen stopt als de hendel wordt losgelaten.
De systemen ABS en DSC zorgen ervoor
dat de auto stabiel blijft wanneer de
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt de
melding "Storing parkeerrem" op het
instrumentenpaneel.
Bij een storing aan de systemen ABS en DSC,
aangegeven door het branden van een van de twee
verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel, kan de
stabiliteit van de auto niet meer worden gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen dat
de auto stabiel blijft door afwisselend aan de hendel te
trekken en deze weer los te laten tot de auto stilstaat.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de trekknop onder de pookknop
omhoog en beweeg de versnellingshendel
eerst naar links en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.
151
Rijden
Voor uw veiligheid en om het starten van
de motor te vergemakkelijken: zorg dat de
versnellingshendel altijd in de vrijstand
staat en trap het koppelingspedaal in.
Standen van de transmissie
Impulsselectiehendel
P.
A. Toets P.
Om de parkeerstand in te schakelen.
B. Toets Unlock.
Om de transmissie te deblokkeren en
vanuit de stand P, met ingetrapt rempedaal,
een andere stand in te schakelen, of de
stand R in te schakelen.
Druk eerst op deze toets voordat u de
selectiehendel bedient.
C. Toets M.
Om vanuit de automatische stand D over te
schakelen op de handbediende stand.
(Afhankelijk van de uitvoering: met DS Park
Pilot, kan toegang tot deze stand worden
verkregen via de toets DRIVE MODE).
D. Verklikkerlampjes voor transmissiestand
(P, R, N, D).
Inschakelen van de 5e of de
6e versnelling
F Beweeg de versnellingshendel zo ver
mogelijk naar rechts om de 5e of de
6e versnelling in te schakelen.
Als u dit niet doet, kan de versnellingsbak
onherstelbaar beschadigd raken (door
per ongeluk inschakelen van de 3e of 4e
versnelling).
Automatische transmissie
Automatische transmissie met zes of acht
versnellingen en een impulsselectiehendel.
De transmissie biedt ook de mogelijkheid
handmatig te schakelen met de schakelflippers
aan de stuurkolom.
R.
N.
D.
M.
Parkeerstand.
Parkeren van de auto: de voorwielen
worden geblokkeerd.
Achteruitversnelling.
Neutraalstand.
Verplaatsen van de auto met afgezet
contact: in bepaalde wasstraten, bij het
slepen van de auto enz.
Automatische stand.
De transmissie schakelt zelf de juiste
versnelling in, afhankelijk van uw rijstijl,
het wegprofiel en de belading van de auto.
Handbediende stand.
De bestuurder schakelt met de
schakelflippers aan de stuurkolom.
06
06
152
Rijden
Beweeg de impulsselectiehendel één of twee
keer naar voren (N of R) of naar achteren (N of
D), indien nodig tot voorbij het weerstandspunt.
Zodra u de impulsselectiehendel loslaat, keert
hij terug naar zijn oorspronkelijke positie.
U kunt bijvoorbeeld op twee manieren vanuit
de stand P de stand R te selecteren: door de
impulsselectiehendel twee keer naar voren te
bewegen tot aan het weerstandspunt of één
keer naar voren te bewegen tot voorbij het
weerstandspunt.
- In het eerste geval wordt de transmissie
vanuit de stand P in de stand N en
vervolgens vanuit de stand N in de stand R
gezet.
- In het tweede geval wordt de transmissie
vanuit de stand P direct in de stand R gezet.
Schakelflippers aan de stuurkolom
Weergave op het instrumentenpaneel
In de stand M of D kan de bestuurder met de
schakelflippers handmatig schakelen.
Als het contact aan staat, wordt de stand
van de transmissie weergegeven op het
instrumentenpaneel:
P: parkeerstand.
R: achteruitversnelling.
N: neutraalstand.
D1 tot D6 of D8: automatische stand.
M1 tot M6 of M8: handbediende stand (tijdelijk
of permanent).
-: schakelcommando van de bestuurder in de
handbediende stand niet opgevolgd.
F Beweeg de rechter flipper "+" kort naar u toe
om een hogere versnelling in te schakelen.
F Beweeg de linker flipper "-" kort naar u toe
om een lagere versnelling in te schakelen.
Als het contact aan staat, wordt bij het openen
van het bestuurdersportier een melding
weergegeven waarin u wordt gevraagd de
transmissie in de stand P te zetten.
Bij het afzetten van het contact blijft de stand
van de transmissie nog enkele seconden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Werking
Met de flippers is het niet mogelijk de
neutraalstand of de achteruitversnelling in
te schakelen of uit de achteruitversnelling
te schakelen.
Als bij draaiende motor het rempedaal
moet worden ingetrapt en/of de toets
Unlock moet worden ingedrukt om van
stand te veranderen, wordt dit aangegeven
met een waarschuwingsmelding op het
instrumentenpaneel.
Alleen de verzoeken voor het veranderen van
de stand die correct uitvoerbaar zijn, worden
uitgevoerd.
153
Rijden
Als bij draaiende motor en vrijgezette
parkeerrem de stand R, D of M wordt
geselecteerd, zet de auto zich in beweging
zonder dat u het gaspedaal hoeft in te
trappen.
Laat bij draaiende motor daarom geen
kinderen alleen in de auto achter.
Trap nooit tegelijkertijd op het gas- en het
rempedaal – Kans op beschadiging van
de transmissie!
Plaats bij een lege accu altijd de met
het boordgereedschap meegeleverde
wielblokken tegen een van de wielen om
de auto op zijn plaats te houden.
Algemeen
Deblokkeren van de transmissie:
- Vanuit de stand P:
F trap het rempedaal volledig in,
F druk op de toets Unlock,
F selecteer een andere stand terwijl u het
rempedaal ingetrapt en de toets Unlock
ingedrukt houdt.
- Als de neutraalstand N is geselecteerd en
bij een snelheid lager dan 5 km/h:
F trap het rempedaal volledig in,
F selecteer een andere stand terwijl u het
rempedaal ingetrapt houdt.
Om de achteruitversnelling te selecteren:
F breng de auto volledig tot stilstand,
F houd het rempedaal ingetrapt en druk op de
toets Unlock,
F selecteer de stand R terwijl u het rempedaal
ingetrapt en de toets Unlock ingedrukt
houdt.
Om de handmatige bediening permanent te
selecteren:
Bij EAT8 zonder toets DS Park Pilot en EAT6:
F selecteer eerst de stand D,
F druk op de toets M; het groene lampje van
de toets gaat branden.
Bij EAT8 met toets DS Park Pilot:
F druk op de toets DRIVE MODE,
F selecteer de "Handmatige" bediening: deze
verschijnt op het instrumentenpaneel.
Om de handmatige bediening af te sluiten:
F beweeg de selectiehendel één keer naar
voren om de stand D weer te selecteren.
of
F druk op de toets M; het lampje van de toets
gaat uit.
of
F selecteer een andere stand met de toets
DRIVE MODE.
Zet het contact alleen af als de auto stilstaat.
Vrijloop activeren
Om de auto in de vrijloop te zetten, met
afgezette motor:
F selecteer terwijl de auto met draaiende
motor stilstaat de stand N,
F zet de motor af,
F zet het contact binnen vijf seconden weer
aan,
F houd het rempedaal ingetrapt en beweeg de
selectiehendel één keer naar voren of naar
achteren om de stand N te bevestigen en
zet de elektrische parkeerrem handmatig
vrij,
F zet het contact af.
Als u langer dan vijf seconden wacht, wordt de
transmissie in de stand P gezet. U moet in dat
geval de procedure nogmaals uitvoeren.
Als u het bestuurdersportier opent
wanneer de stand N is ingeschakeld, klinkt
er een geluidssignaal. Dit signaal stopt
wanneer u het bestuurdersportier sluit.
Bijzonderheden van de
automatische stand
De transmissie schakelt zelf de meest geschikte
versnelling, waarbij rekening wordt gehouden met
de buitentemperatuur, het wegprofiel, de belading
van de auto en de rijstijl van de bestuurder.
06
06
154
Rijden
Als u maximaal wilt accelereren zonder de
selectiehendel te bedienen, trap dan het gaspedaal
volledig in (kick down). De transmissie schakelt
automatisch terug of houdt de ingeschakelde
versnelling vast tot het maximale toerental van de
motor is bereikt.
Bij het remmen schakelt de transmissie automatisch
terug om sterker op de motor af te remmen.
Met de schakelflippers aan de stuurkolom kan
de bestuurder tijdelijk zelf schakelen als de
wagensnelheid en het motortoerental dit toelaten.
Bijzonderheden van de
handbediende stand
De transmissie schakelt alleen een andere
versnelling in als de wagensnelheid en het
motortoerental dit toelaten.
Bij een te laag of te hoog toerental knippert de
geselecteerde versnelling enkele seconden
waarna de werkelijk ingeschakelde versnelling
wordt weergegeven.
Starten van de auto
Vanuit de stand P:
F Houd het rempedaal volledig ingetrapt.
F Start de motor.
F Houd het rempedaal ingetrapt en druk op de
toets Unlock.
F Beweeg de selectiehendel twee keer naar
achteren om de automatische stand D te
selecteren of twee keer naar voren om de
achteruitversnelling R in te schakelen.
Vanuit de neutraalstand N:
F Houd het rempedaal volledig ingetrapt.
F Start de motor.
F Houd het rempedaal ingetrapt, druk de
selectiehendel naar achteren om de
automatische stand D te selecteren of naar
voren terwijl u de toets Unlock indrukt om
de achteruit R in te schakelen.
Vervolgens, vanuit de stand D of R:
F Laat het rempedaal los.
F Geef geleidelijk gas om de elektrische
parkeerrem automatisch vrij te zetten.
F Als de parkeerrem is vrijgezet, zet de auto
zich in beweging.
Laat onder winterse omstandigheden
(temperatuur lager dan -23°C) de motor
enkele minuten stationair draaien alvorens
weg te rijden. Dit is belangrijk voor de
goede werking en de levensduur van de
motor en de transmissie.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
Parkeren van de auto
Ongeacht de stand van de transmissie wordt
bij het afzetten van het contact automatisch
de stand P ingeschakeld, behalve als de
transmissie in de stand N staat. In dat geval
wordt de stand P na 5 seconden ingeschakeld
(om de vrijloop te kunnen activeren).
Controleer of de stand P inderdaad is
ingeschakeld en of de elektrische parkeerrem
automatisch is aangetrokken; zo niet, trek de
parkeerrem dan handmatig aan.
De desbetreffende lampjes van de
selectiehendel en de hendel van
de elektrische parkeerrem, en de
lampjes op het instrumentenpaneel
moeten branden.
Storingen
Storing van de transmissie
Als het contact aan staat, wordt
een storing aangegeven door
het branden van dit lampje, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal.
Neem contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Rijd niet sneller dan 100 km/h, waar dat is
toegestaan.
155
Rijden
De transmissie gaat over op het
noodprogramma: de transmissie wordt
geblokkeerd in de derde versnelling van de
stand D, de schakelflippers werken niet meer
en de stand M kan niet meer worden gebruikt.
U kunt dan een hevige schok voelen bij het
inschakelen van de achteruitversnelling. Dit is
niet schadelijk voor de transmissie.
Rijstanden
Er zijn diverse rijstanden beschikbaar. Ze
komen overeen met de specifieke instellingen
van de auto.
De selectie van de rijstanden is afhankelijk van
de voorzieningen van de auto.
Elke keer dat het contact wordt aangezet, wordt
standaard "Normal" geselecteerd.
Storing van de selectiehendel
Kleine storing
U wordt gewaarschuwd door het
branden van het lampje in combinatie
met een melding en een geluidssignaal.
Rijd voorzichtig en neem contact op met het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
In bepaalde gevallen gaan de lampjes van de
selectiehendel niet branden, maar wordt de
status van de transmissie nog wel weergegeven
in het instrumentenpaneel.
Ernstige storing
U wordt gewaarschuwd door het
branden van dit lampje.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil en neem contact op met het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij het afzetten van het contact schakelt
de transmissie automatisch de stand P in.
De stand "ECO"
Het selecteren van deze stand verlaagt het
brandstofverbruik door een geoptimaliseerde
werking van de verwarming en de airconditioning
en, afhankelijk van de uitvoering, de pedalen, de
automatische transmissie en de schakelindicator.
Vrijloop in de stand "ECO": afhankelijk van de
uitvoering, met de automatische transmissie
EAT8, wordt het gebruik van de "vrijloop"
aanbevolen om de auto af te remmen zonder
op de motor af te remmen. U kunt op brandstof
besparen door het gaspedaal volledig los te
laten om te anticiperen op het verminderen van
snelheid.
De stand "Sport"
Het selecteren van deze stand maakt een meer
dynamische rijstijl mogelijk aan de hand van
de stuurbekrachtiging, de variabele demping
(DS Active Scan Suspension), de pedalen, het
schakelverloop bij een automatische transmissie,
het motorgeluid en de weergavemogelijkheid van
de dynamische instellingen van de auto op het
instrumentenpaneel.
De stand "Comfort"
Het selecteren van deze stand biedt meer
comfort bij het rijden op een beschadigd wegdek
of tijdens lange ritten: inschakeling van de functie
DS Active Scan Suspension – een combinatie
van het variabele dempingssysteem en de
multifunctionele camera (detectie van de staat
van het wegdek).
De stand "Normal"
Terugkeren naar de oorspronkelijk instellingen
van de auto.
Selectie van de rijstand
De selectie van een rijstand is afhankelijk van
de uitvoering van de auto:
1.
ECO, Normal.
Druk op deze toets om de stand "ECO"
te activeren; het lampje in de toets gaat
branden.
06
06
156
Rijden
2.
3.
ECO, Normal, Sport.
Druk op het voorste deel van de toets
om de stand "Sport" te activeren en op
het achterste deel om de stand "ECO" te
activeren. Het bijbehorende lampje gaat
branden.
ECO, Comfort, Normal, Sport.
Druk op de toets om de standen op het
instrumentenpaneel weer te geven.
Verlaat de auto niet in de korte periode dat
u Hill Start Assist gebruikt.
Als u de auto moet verlaten terwijl de
motor draait, trek de parkeerrem dan
handmatig aan en controleer of het
verklikkerlampje van de parkeerrem en
het lampje P op de hendel permanent
branden.
Als de auto bergopwaarts stilstaat, wordt
deze even op zijn plaats gehouden wanneer
u het rempedaal loslaat:
- bij een handgeschakelde versnellingsbak
de eerste versnelling of de neutraalstand is
ingeschakeld,
- als bij de automatische transmissie de stand
D of M is ingeschakeld.
De geselecteerde stand wordt direct geactiveerd.
De geselecteerde stand wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel.
De selectie van een rijstand wordt
eveneens beheerd door de functie
DS Sensorial Drive. Raadpleeg de
desbetreffende rubriek voor meer
informatie.
De functie Hill Start Assist kan niet worden
uitgeschakeld. Maar als de parkeerrem
wordt aangetrokken om de auto stil te
zetten, wordt de werking van de functie
onderbroken.
Werking
Hill Start Assist
Dit systeem houdt bij het wegrijden op een
helling uw auto ongeveer 2 seconden op
zijn plaats. In die tijd kunt u uw voet van het
rempedaal naar het gaspedaal verplaatsen.
Deze functie is alleen actief als:
- de auto volledig stilstaat met het rempedaal
ingetrapt,
- aan bepaalde hellingcondities is voldaan,
- het bestuurdersportier is gesloten.
Als de auto bergafwaarts stilstaat en de
achteruitversnelling ingeschakeld is, wordt
de auto even op zijn plaats gehouden als u
het rempedaal loslaat.
Storing
Bij een systeemstoring gaan deze
verklikkerlampjes branden.
Raadpleeg het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om de systemen te
laten controleren.
157
Rijden
Schakelindicator
(Volgens motoruitvoering.)
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet
worden ingeschakeld om het brandstofverbruik
te verminderen.
Werking
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u
adviseren één of meer versnellingen over te
slaan. U kunt deze aanwijzing opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen
versnellingen ook daadwerkelijk in te
schakelen. De keuze van de optimale
versnelling hangt namelijk altijd af van de
situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd
zelf verantwoordelijk voor het al dan niet
opvolgen van de aanwijzing.
Deze functie kan niet worden uitgeschakeld.
Bij auto's met een automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in de
handbediende stand.
De informatie wordt in de vorm van
een pijl op het instrumentenpaneel
weergegeven.
Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto enz.) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen nodig,
accelereren, remmen enz.) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
- de eerste versnelling in te schakelen,
- de achteruitversnelling in te schakelen.
Stop & Start
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (STOP-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (START-stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is perfect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
Tank nooit als de motor in de STOP-stand
staat; zet in dat geval altijd het contact af
met de sleutel of met de knop "START/
STOP".
Werking
Overgang naar de STOP-stand van
de motor
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden
en de motor wordt automatisch in de
STOP-stand gezet:
-
-
als u bij een handgeschakelde
versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 3 km/h, de versnellingshendel in
de neutraalstand zet en vervolgens het
koppelingspedaal loslaat,
als u bij een automatische transmissie,
bij een snelheid lager dan 20 km/h
(BlueHDi 180) of lager dan 3 km/h
(PureTech 180 en PureTech 225), het
rempedaal intrapt of de stand N selecteert.
De teller registreert hoe lang de STOP-stand
tijdens een rit is geactiveerd. De teller wordt,
elke keer als u het contact met de sleutel of
de knop "START/STOP" aanzet, weer op nul
gezet.
06
06
158
Rijden
Voor uw gebruiksgemak tijdens
parkeermanoeuvres zal het systeem
enkele seconden na het schakelen uit de
achteruitversnelling niet werken.
Stop & Start is niet van invloed op de
werking van voertuigsystemen zoals
remmen, stuurbekrachtiging enz.
In dat geval knippert dit lampje een
paar seconden, waarna het uitgaat.
-
Dit is volkomen normaal.
-
Overgang naar de START-stand
-
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De STOP-stand wordt niet geactiveerd als:
- de auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
- het bestuurdersportier is geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder niet
is vastgemaakt,
- de auto sinds de laatste start met de knop
"START/STOP" niet sneller dan 10 km/h
heeft gereden,
- de elektrische parkeerrem wordt/is
aangetrokken,
- de klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
- de ruitontwaseming is ingeschakeld,
- er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur,
hoogte enz.) die regeling van het systeem
vereisen.
-
-
Dit lampje gaat uit en de motor wordt
automatisch gestart:
als u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak, het koppelingspedaal
volledig intrapt,
Bij een automatische transmissie:
• als u, terwijl de stand D of M is
geselecteerd, het rempedaal loslaat,
• of als u, terwijl de stand N is geselecteerd
en het rempedaal is losgelaten, de stand
D of M selecteert,
• of als u de achteruitversnelling inschakelt.
de snelheid van de auto hoger is
dan 4 km/h bij uitvoeringen met een
handgeschakelde versnellingsbak of bij
de PureTech 180 en PureTech 225 met
automatische transmissie, of 25 km/h bij
de uitvoeringen BlueHDi 180 met een
automatische transmissie,
de elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
er bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling airconditioning
enz.) waarbij de motor nodig is voor de
regeling van het systeem of de auto.
In dat geval knippert dit lampje een
paar seconden, waarna het uitgaat.
Dit is volkomen normaal.
Uitschakelen/weer inschakelen
Bijzonderheden: START-stand
wordt automatisch geactiveerd
Uit veiligheids- of comfortoverwegingen wordt
de START-stand automatisch geactiveerd als:
- het bestuurdersportier wordt geopend,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het
thermische comfort in het interieur op peil te
houden, kan het nuttig zijn het Stop & Startsysteem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk
gewenst moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de STOP-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
159
Rijden
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch
weer ingeschakeld als het contact wordt
aangezet.
F Druk op deze toets. Het desbetreffende
oranje lampje gaat branden.
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de
functie weer ingeschakeld. Het desbetreffende
lampje gaat uit.
Motorkap openen
Schakel het Stop & Start-systeem altijd uit
als u handelingen onder de motorkap wilt
uitvoeren, om letsel door het automatisch
activeren van de START-stand te
voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer rijadviezen, met name over het
rijden op overstroomde wegen.
Auto's met het Stop & Start-systeem zijn
voorzien van een speciale 12 V-accu.
Laat eventuele werkzaamheden aan
deze accu uitsluitend uitvoeren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12 V-accu.
Storing
Bij een storing in het systeem
knippert dit lampje op het
instrumentenpaneel enige tijd en
gaat het vervolgens permanent
branden, in combinatie met de
weergave van een melding.
Laat het systeem controleren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Als er in de STOP-stand een storing optreedt,
kan de auto afslaan.
Alle lampjes op het instrumentenpaneel gaan
branden.
In dat geval moet u het contact uitzetten en
opnieuw starten door op de knop "START/
STOP" te drukken.
Bandenspanningscontrolesysteem
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Het systeem bewaakt de spanning van de vier
banden zodra de auto begint te rijden.
Het systeem vergelijkt de signalen van de
snelheidssensoren van de wielen met de
referentiewaarden die elke keer nadat de
banden op spanning zijn gebracht of na het
verwisselen van een wiel moeten worden
gereset.
Het systeem geeft een waarschuwing zodra
wordt gesignaleerd dat de spanning van een of
meer banden te laag is.
06
06
160
Rijden
Het bandenspanningscontrolesysteem is niet
meer dan een hulpmiddel, hetgeen inhoudt
dat de waakzaamheid van de bestuurder niet
door het systeem kan worden vervangen.
Het systeem onthoudt u niet van de
verantwoordelijkheid om elke maand en
telkens voordat u een lange rit gaat maken de
bandenspanning te controleren (ook die van
het reservewiel).
Het rijden met een te lage bandenspanning
heeft een nadelige invloed op het weggedrag
en de remweg van de auto en veroorzaakt
vroegtijdige bandenslijtage, vooral onder
zware omstandigheden (zware belading,
hoge snelheden, een lange rit).
Een te lage bandenspanning leidt ook
tot een hoger brandstofverbruik.
De door de fabrikant voor uw auto
aanbevolen bandenspanning staat
vermeld op de bandenspanningssticker.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de identificatie.
Controle van de bandenspanning
De bandenspanning moet worden
gecontroleerd als de banden "koud" zijn
(de auto staat langer dan een uur stil of
er is minder dan 10 km gereden met een
beperkte snelheid).
Onder andere omstandigheden moet de
bandenspanning ten opzichte van de op
de sticker vermelde spanning met 0,3 bar
worden verhoogd.
Sneeuwkettingen
Het systeem hoeft niet gereset te worden
na het aanbrengen of verwijderen van
sneeuwkettingen.
Waarschuwing te lage
bandenspanning
Deze waarschuwing wordt
aangegeven door permanent
branden van het lampje, een
geluidssignaal, afhankelijk van de
aangebrachte uitrusting en een
melding op het scherm.
F Verminder onmiddellijk uw snelheid en
vermijd plotselinge stuurbewegingen en
krachtig remmen.
F Zet de auto zo snel mogelijk stil op een
veilige plaats.
Een te lage bandenspanning is niet altijd
aan de band te zien.
Een visuele controle is dus niet
voldoende.
F Controleer als u een compressor in
de auto hebt (bijvoorbeeld die van de
bandenreparatieset) de spanning van de
vier banden als deze zijn afgekoeld.
F Rijd voorzichtig verder als het niet mogelijk
is om deze controle onmiddellijk uit te
voeren.
of
F Gebruik in het geval van een lekke band
de bandenreparatieset of het reservewiel
(afhankelijk van de uitvoering).
De waarschuwing blijft actief tot het
systeem wordt gereset.
Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op
spanning hebt gebracht en na het verwisselen
van een of meer wielen, moet u het systeem
resetten.
161
Rijden
Controleer voordat u het systeem
gaat resetten of de spanning van
de vier banden overeenkomstig de
gebruiksomstandigheden van de auto
en de voorschriften op de sticker met de
bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem
is alleen betrouwbaar als de vier banden
tijdens het resetten de juiste spanning
hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem
geeft geen meldingen als de
bandenspanning bij het resetten onjuist is.
Deze functie kan gereset worden
via het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
F Selecteer in het menu het tabblad "Overige
instellingen".
F Selecteer op deze pagina de functie
"Bandenspan.contr.".
F Selecteer "Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een
melding weergegeven om aan te geven dat het
resetten is gelukt.
Storing
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in
combinatie met het lampje Service, wijst dit op
een storing in het systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met
een geluidssignaal.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het
netwerk van het merk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Na het uitvoeren van werkzaamheden
aan het systeem moet de spanning van de
vier banden worden gecontroleerd en het
systeem worden gereset.
DS ConnectedCAM
Met deze boven aan de voorruit gemonteerde
draadloze camera kunt u:
- foto's en video's maken en deze delen
via e-mail, sms en sociale media, met de
smartphone-app "DS ConnectedCAM",
- de GPS-coördinaten naar een smartphone
sturen,
- automatisch video's maken bij een
aanrijding.
(Afhankelijk van het verkoopland.)
U bent zelf verantwoordelijk voor het
gebruik van de DS ConnectedCAM:
u moet er dus voor zorgen dat de
regelgeving met betrekking tot de
bescherming van privégegevens
(afbeeldingen van derden,
kentekenplaten, beveiligde gebouwen
enz.) en de verkeersregels worden
nageleefd. Informeer eerst bij uw
verzekeringsmaatschappij of video's van
de DS ConnectedCAM als bewijsmateriaal
worden geaccepteerd.
06
06
162
Rijden
Werking
Ga als volgt te werk om alle camerafuncties te
gebruiken:
F download de app "DS ConnectedCAM" op
een smartphone,
F koppel de smartphone met de camera; volg
daarbij de aanwijzingen op de app.
De koppeling is nodig voor de eerste
verbinding. De smartphone wordt vervolgens
automatisch verbonden met de camera.
De standaardcode voor het koppelen is:
ConnectedCAM.
Inschakelen
F Houd deze toets enige tijd ingedrukt
om de camera in te schakelen.
Het verklikkerlampje van de toets
gaat branden.
Als de camera is ingeschakeld, worden
automatisch en permanent video-opnames
gemaakt.
Foto's en video's maken
F Druk kort op deze toets om een
foto te maken.
Ter bevestiging klinkt een geluidssignaal.
F Houd deze toets enige tijd
ingedrukt om een video te
maken.
Via de micro USB-aansluiting kunt u ook de
gegevens van de camera overbrengen op
andere apparaten, zoals een pc of een tablet.
Met de app "DS ConnectedCAM" kunt u
vervolgens automatisch en onmiddellijk uw
foto's en video's delen via sociale media of
e-mail.
Ter bevestiging klinkt een geluidssignaal.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
de op de smartphone geïnstalleerde
app DS ConnectedCAM niet tijdens het
rijden gebruiken. Elke handeling die veel
aandacht vergt, moet bij stilstaande auto
worden uitgevoerd.
Storing
In het geval van een storing knippert
het lampje van de toets.
Laat het systeem controleren door een erkende
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Snelheidslimietherkennings–
en snelheidsadviessysteem
Resetten van het systeem
Uitschakelen
F Houd deze toets enige tijd
ingedrukt om de camera uit te
schakelen.
Het lampje van de toets gaat uit.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Als u deze twee toetsen gelijktijdig enige tijd
ingedrukt houdt, wordt het systeem gereset.
Met deze handeling worden alle op de camera
opgeslagen gegevens gewist en wordt de
standaardcode voor het koppelen van de
camera gereset.
Met dit systeem kan de door de camera
gedetecteerde snelheidslimiet worden
weergegeven op het instrumentenpaneel.
163
Rijden
Het systeem maakt tevens gebruik van de
informatie over snelheidslimieten die is
opgeslagen in de kaartgegevens van het
navigatiesysteem en van verkeersborden.
Om er zeker van te zijn dat de informatie
over snelheidslimieten afkomstig van het
navigatiesysteem actueel is, dient u de
kaartgegevens geregeld te updaten.
Bepaalde snelheidslimieten, zoals voor
vrachtwagens, worden niet weergegeven.
De weergave van de snelheidslimiet in het
instrumentenpaneel wordt bijgewerkt als u een
snelheidslimietbord bedoeld voor auto's (lichte
voertuigen) passeert.
De eenheid van de snelheidslimiet (mph of
km/h) hangt af van het land waarin u rijdt.
Houd hier rekening mee om te voorkomen
dat u de snelheidslimiet overschrijdt.
Als u in een ander land bent, moet
de eenheid van snelheid die door het
instrumentenpaneel wordt aangegeven
gelden voor het land waarin u rijdt; anders
werkt het systeem niet correct.
Het snelheidslimietherkenningssysteem
is een hulpsysteem; het geeft niet altijd de
juiste snelheidslimiet aan.
De snelheidslimietborden langs of boven
de weg hebben altijd prioriteit boven
de door het systeem weergegeven
snelheidslimieten.
Deze systemen zijn hulpmiddelen voor de
bestuurder die desondanks waakzaam
moet blijven.
De bestuurder moet zich houden aan de
verkeersregels en de snelheid van het
voertuig aanpassen aan het weer en het
verkeer.
Het systeem geeft de snelheidslimiet
mogelijk niet weer wanneer binnen
een vooraf ingestelde periode geen
snelheidslimietbord wordt gedetecteerd.
Het systeem is ontworpen voor het
detecteren van borden die voldoen aan
de regels van het Verdrag van Wenen
betreffende verkeersborden.
Voor een correcte werking van het
systeem: reinig regelmatig het gebied vóór
de camera.
De binnenkant van de voorruit kan ook
rondom de camera beslagen worden. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
Inschakelen/uitschakelen
De functie kan worden in- en
uitgeschakeld via het menu Auto/
Rijden van het touchscreen.
Weergave op het
instrumentenpaneel
1.
2.
Weergave van de gedetecteerde
snelheidslimiet.
of
Weergave van het einde van de
snelheidslimiet.
Het systeem is ingeschakeld maar ontvangt
geen informatie over de snelheidslimiet.
06
06
164
Rijden
Zodra er informatie over de snelheidslimiet
wordt ontvangen, geeft het systeem de waarde
weer.
"MEM" knippert en er verschijnt een melding
– snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar
geactiveerd – het systeem stelt voor om
de snelheidslimiet in te stellen als nieuwe
snelheid.
Beperkingen van de werking
De regelgeving met betrekking tot
snelheidslimieten verschilt per land.
Het systeem houdt geen rekening met lagere
snelheidslimieten die in de volgende gevallen
van kracht kunnen zijn:
- slecht weer (regen, sneeuw),
- luchtvervuiling,
- het trekken van een aanhanger,
- rijden met een noodreservewiel of
sneeuwkettingen,
- rijden met een band die met een
bandenreparatieset is gerepareerd,
- beginnende bestuurders enz.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist),
- gedeelte van de voorruit vóór de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
sticker,
- storing van de camera,
- verouderde of onjuiste kaartgegevens,
- afgeschermde of onleesbare borden (door
andere voertuigen, vegetatie, sneeuw),
- snelheidslimietborden die niet aan de norm
voldoen, of die beschadigd of vervormd zijn.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie
over de snelheidsbegrenzer, de
snelheidsregelaar of de adaptieve
snelheidsregelaar.
Stuurkolomschakelaars
1.
Selecteren van de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar.
2.
Opslaan van de ingestelde snelheid.
Advies
Weergave op het instrumentenpaneel
Naast de snelheidslimietherkenning kan
de bestuurder de weergegeven snelheid
als snelheidsinstelling aanhouden voor de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar met
behulp van de instelknop op de hendel van de
snelheidsbegrenzer of snelheidsregelaar.
3.
4.
5.
Weergave van de snelheidslimiet.
Suggestie om de snelheid op te slaan.
Huidige snelheidsinstelling.
165
Rijden
Opslaan van de snelheid
F Schakel de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar in.
De informatie over de snelheidsbegrenzer/
snelheidsregelaar wordt weergegeven.
Bij de detectie van een verkeersbord met een
andere snelheid, geeft het systeem de waarde
aan en knippert MEM enkele seconden om
u voor te stellen deze snelheid als de nieuwe
ingestelde snelheid op te slaan.
Bij een verschil van minder dan 10 km/h
tussen de ingestelde snelheid en de
door de snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem weergegeven
snelheid wordt het symbool MEM niet
weergegeven.
F Druk de toets 2 eenmaal in om de
voorgestelde snelheid te kunnen opslaan.
Er wordt een melding weergegeven om het
verzoek te bevestigen.
F Druk de toets 2 toets nogmaals in om deze
nieuwe ingestelde snelheid te bevestigen en
op te slaan.
Het display keert na enige tijd terug naar de
vorige weergave.
Uitgebreide
verkeersbordherkenning
Dit aanvullende systeem detecteert met behulp
van een boven aan de voorruit geplaatste
camera deze vier verkeersborden en geeft ze op
het instrumentenpaneel weer.
Eenrichtingsverkeer: als u een eenrichtingsweg
vanaf de verkeerde kant inrijdt, wordt er
een waarschuwingsbericht, inclusief een
pictogram van het verkeersbord, op het
instrumentenpaneel weergegeven (verzoek om
de verkeersrichting te verifiëren) weergegeven.
Andere verkeersborden: bij het naderen van een
van deze verkeersborden wordt het pictogram
van het betreffende verkeersbord op het
instrumentenpaneel weergegeven.
Bij instrumentenpaneel 1 moet de geselecteerde
weergavemodus "Verkeersbordherkenning" zijn.
Deze functie is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen en de verkeersregels moet naleven.
De snelheidslimietborden langs of boven de
weg hebben altijd prioriteit boven de door het
systeem weergegeven snelheidslimieten.
De borden moeten voldoen aan de regels
van het Verdrag van Wenen betreffende
verkeersborden.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie kan geactiveerd en
gedeactiveerd worden via het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- Slecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, regen, mist).
- Gedeelte van de voorruit vóór de
camera is vuil, beslagen, bevroren,
bedekt door sneeuw, beschadigd of
bedekt door een sticker.
- Storing in de camera.
- Afgeschermde of onleesbare borden
(door andere voertuigen, vegetatie,
sneeuw).
- Verkeersborden die niet aan de
norm voldoen, of die beschadigd of
vervormd zijn.
Snelheidsbegrenzer
Dit systeem voorkomt dat de auto
de door de bestuurder ingestelde
snelheid overschrijdt.
De snelheidsbegrenzer moet handmatig
worden ingeschakeld.
06
06
166
Rijden
De ingestelde snelheid moet minimaal 30 km/h
bedragen.
De ingestelde snelheid blijft na het afzetten van
het contact opgeslagen in het geheugen.
De snelheidsbegrenzer is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
5.
Gebruik de door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem (MEM)
weergegeven snelheid.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de snelheidslimietherkenningsen snelheidsadviessysteem.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Stuurkolomschakelaars
Snelheidsbegrenzer AAN/UIT.
Snelheidsbegrenzer geselecteerd.
Ingestelde snelheid.
Door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheid.
Inschakelen/onderbreken
Selecteren van de snelheidsbegrenzer.
Verlagen van de ingestelde snelheid.
Verhogen van de ingestelde snelheid.
Inschakelen/onderbreken van de
snelheidsbegrenzer.
F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
Instellen van de snelheidslimiet
(ingestelde snelheid)
Er kan een snelheid worden ingesteld zonder
de begrenzer in te schakelen.
6.
7.
8.
9.
1.
2.
3.
4.
F Als de ingestelde snelheid (laatste in het
systeem opgeslagen snelheid) de door u
gewenste snelheidslimiet is, druk dan op
de toets 4 om de snelheidsbegrenzer in te
schakelen.
F Draai de knop 1 in de stand LIMIT: de
snelheidsbegrenzer is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
Wijzigen van de ingestelde snelheidslimiet,
uitgaande van de actuele wagensnelheid:
F in stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3,
F continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsbegrenzer op basis van de door
de snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F de snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F druk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F druk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
167
Rijden
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
F Als u de ingestelde snelheidslimiet tijdelijk
wilt overschrijden, trap dan het gaspedaal
stevig in, tot voorbij het zware punt.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Bij een steile afdaling of bij het krachtig
intrappen van het gaspedaal kan de
snelheidsbegrenzer niet voorkomen dat de
ingestelde snelheid wordt overschreden.
Als het overschrijden van de ingestelde
snelheidslimiet niet wordt veroorzaakt door het
stevig intrappen van het gaspedaal, klinkt er
bovendien een geluidssignaal.
Zodra de rijsnelheid is afgenomen tot
de ingestelde snelheid, schakelt de
snelheidsbegerenzer weer in: de ingestelde
snelheid wordt permanent weergegeven.
Uitschakelen
F Draai de knop 1 in de stand "OFF": de
informatie over de snelheidsbegrenzer
wordt niet meer weergegeven.
Storing
Het knipperen van streepjes wijst op een
storing in de snelheidsbegrenzer.
Laat het systeem controleren door het
dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij snel accelereren, bijvoorbeeld in een
steile afdaling, kan de snelheidsbegrenzer
niet altijd voorkomen dat de ingestelde
snelheid wordt overschreden.
De snelheidsbegrenzer wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven
ingestelde snelheid knippert.
Als de ingestelde snelheid zonder ingreep
van de bestuurder wordt overschreden,
knippert de snelheid en klinkt er een
geluidssignaal.
Matten die niet door de fabrikant zijn
goedgekeurd, kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
Snelheidsregelaar
Met behulp van de
snelheidsregelaar kan de bestuurder
met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven
geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/h rijden.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet de stand D zijn geselecteerd of moet, in
de stand M, minimaal de tweede versnelling
zijn ingeschakeld.
De snelheidsregelaar blijft actief na
het schakelen bij uitvoeringen met een
handgeschakelde versnellingsbak.
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (pauze):
- door op de toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
- automatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
06
06
168
Rijden
Na het afzetten van het contact worden
alle geprogrammeerde snelheden gewist.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem. De bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
5.
Gebruik de door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem (MEM)
weergegeven snelheid.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de snelheidslimietherkenningsen snelheidsadviessysteem.
Weergave op het
instrumentenpaneel
Stuurkolomschakelaars
Wijzigen van de ingestelde
snelheid
6.
7.
8.
9.
1.
2.
3.
4.
Selecteren van de snelheidsregelaar.
De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verlagen van de
ingestelde rijsnelheid.
De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/Verhogen van de
ingestelde rijsnelheid.
Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling.
F Druk, wanneer de gewenste snelheid
is bereikt, op de toets 2 of 3 om de
snelheidsregelaar te activeren en een
ingestelde snelheid op te slaan. De actuele
rijsnelheid wordt de ingestelde snelheid.
U kunt het gaspedaal nu loslaten.
F Druk nogmaals op de toets 4 om de werking
van de functie tijdelijk te onderbreken
(Pause).
F Druk nogmaals op de toets 4 om de
snelheidsregelaar weer in te schakelen
(ON).
Snelheidsregelaar onderbroken/hervat.
Snelheidsregelaar geselecteerd.
Ingestelde snelheid.
Door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheid.
Inschakelen/onderbreken
F Draai de rolknop 1 in de stand CRUISE: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar
nog niet ingeschakeld (Pause).
De snelheidsregelaar moet zijn ingeschakeld.
Wijzigen van de actuele ingestelde snelheid:
F in stappen van +/- 1 km/h: druk meerdere
keren kort op de toets 2 of 3,
F continu, in stappen van +/- 5 km/h: houd de
toets 2 of 3 ingedrukt.
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de rijsnelheid zeer snel
veranderen.
169
Rijden
Stel om veiligheidsredenen een snelheid
in die niet al te veel afwijkt van de actuele
wagensnelheid. Zo voorkomt u dat de
auto onverwacht gaat accelereren of vaart
minderen.
Wijzigen van de ingestelde snelheid van de
snelheidsregelaar op basis van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven
snelheid:
F de snelheid die u kunt opslaan verschijnt op
het instrumentenpaneel,
F druk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F druk nogmaals op de toets 5 om de
weergegeven snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Zodra de auto de ingestelde snelheid heeft
bereikt, schakelt de snelheidsregelaar in: de
weergegeven ingestelde snelheid knippert niet
meer.
Op een steile afdaling kan de
snelheidsregelaar niet voorkomen dat de
auto de ingestelde snelheid overschrijdt.
Als u het rempedaal intrapt om de
wagensnelheid te beperken, wordt de werking
van de snelheidsregelaar automatisch
onderbroken.
Druk op toets 4 om het systeem opnieuw te
activeren met de wagensnelheid hoger dan
40 km/h.
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de
stad, bij druk verkeer, op bochtige of steile
wegen, op gladde of ondergelopen wegen
of bij slecht zicht (zware regenval, mist,
sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of
zelfs niet worden bereikt: bij het trekken
van een aanhanger, als de auto zwaar
beladen is, op een steile helling enz.
Uitschakelen
Tijdelijk overschrijden van de
ingestelde snelheid
F Draai de knop 1 in de stand "OFF": de
informatie over de snelheidsregelaar wordt
niet meer weergegeven.
Indien noodzakelijk (inhaalmanoeuvre enz.) kan
de ingestelde snelheid worden overschreden
door het gaspedaal in te trappen.
Storing
De snelheidsregelaar wordt tijdelijk
uitgeschakeld en de weergegeven ingestelde
snelheid knippert.
Als het gaspedaal wordt losgelaten, wordt de
ingestelde snelheid weer aangehouden.
Laat het systeem controleren door het
dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
Het knipperen van de streepjes wijst op een
storing in de snelheidsregelaar.
Matten die niet door de Fabrikant zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- leg nooit meerdere matten boven op
elkaar.
06
06
170
Rijden
DS Connected Pilot
Dit systeem assisteert u actief bij het op de
rijstrook houden van de auto.
Het is een resultaat van samenwerken van
adaptieve cruise control met de Stop & Go
functie en het Lane Keeping System.
Deze twee functies moeten ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Deze functies zijn met name geschikt voor het
rijden op autowegen en hoofdwegen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over adaptieve cruise control
en het Lane Keeping System.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die desondanks altijd zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen en de snelheidslimieten en
veiligheidsafstanden in acht moet nemen.
Adaptieve cruise control
Dit systeem heeft de volgende
functies:
automatisch aanhouden van de
door de bestuurder ingestelde
snelheid,
bij een handgeschakelde
versnellingsbak, automatisch
afstand houden tot de
voorligger.
bij een automatische
transmissie, automatisch
afstand houden tot de
voorligger, waarbij de auto zelfs
volledig tot stilstand kan worden
gebracht.
Het systeem versnelt de auto of remt deze af
door automatisch het motortoerental te regelen
en het remsysteem te bedienen.
Voor dit doel is de auto voorzien van een
camera boven aan de voorruit en, afhankelijk
van de uitvoering, van een radar in de
voorbumper.
Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen
voor snelwegen en autowegen. Het werkt
alleen bij bewegende voertuigen die in
dezelfde richting als uw auto rijden.
Werkingsprincipe
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan om een
constante afstand te behouden.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert
het systeem de snelheid van uw auto of brengt
het uw auto indien nodig zelfs volledig tot
stilstand door op de motor af te remmen en
het remsysteem te bedienen (uitvoeringen met
een automatische transmissie).Bij uitvoeringen
met de EAT8-automatische transmissie wordt,
als de verkeerssituatie het toelaat, de motor
automatisch opnieuw gestart.
Als de voorligger versnelt of een andere
rijstrook kiest, verhoogt de snelheidsregelaar
geleidelijk de rijsnelheid tot de ingestelde
snelheid weer is bereikt.
171
Rijden
Als u de richtingaanwijzer inschakelt bij het
inhalen van een langzamer voertuig, staat
de snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de
voorligger dichter nadert om het inhalen
mogelijk te maken zonder de ingestelde
snelheid te overschrijden.
Stuurkolomschakelaars
Weergave op het instrumentenpaneel
De remlichten lichten op zodra het
remsysteem wordt geactiveerd en de auto
snelheid mindert.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder, die desondanks altijd de
snelheidslimiet en een veilige afstand
tot de voorligger in acht moet nemen en
de aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Sommige voertuigen op de weg kunnen
niet goed gedetecteerd of verkeerd
geïnterpreteerd worden door de camera
en/of radar, wat kan leiden tot een slechte
inschatting van de afstanden en het
onjuist versnellen of afremmen van de
auto.
De bestuurder moet op elk moment
de controle over de auto weer kunnen
overnemen door het stuurwiel steeds met
beide handen vast te houden en de voeten
bij het rempedaal en het gaspedaal te
houden.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Selecteren van de snelheidsregelaar.
De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/verlagen van de
ingestelde rijsnelheid.
De actuele rijsnelheid instellen als de
aan te houden snelheid/verhogen van de
ingestelde rijsnelheid.
Onderbreken/hervatten van de
snelheidsregeling/
bevestiging van het herstarten van de auto
na een automatische stop (bij uitvoeringen
met de functie Stop & Go).
Gebruik de door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem (MEM)
weergegeven snelheid.
Weergeven en instellen van de
opgeslagen afstand tot de voorligger.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem.
7.
8.
Voorligger aanwezig/afwezig.
Snelheidsregeling ingeschakeld/
uitgeschakeld.
9. Ingestelde snelheid.
10. Auto stilgehouden (uitvoeringen met
automatische transmissie).
11. Door de snelheidslimietherkenning
aangegeven snelheid.
Bij detectie van een voorligger wordt het
symbool 7 gevuld met de kleur die hoort bij de
status van de snelheidsregeling. Standaard is
het symbool 7 leeg.
Als de snelheidsregeling is geactiveerd,
worden de symbolen 7 en 8 groen
weergegeven. Standaard worden deze
symbolen grijs weergegeven.
06
06
172
Rijden
12. Instelling afstand tot voorligger.
13. Gedetecteerde positie van de auto door
het systeem.
Inschakelen
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Met een handgeschakelde versnellingsbak
De snelheid van de auto moet liggen tussen
30 km/h en 160 km/h.
F Zet, bij een draaiende motor, knop 1 in de
stand "CRUISE" om de snelheidsregelaar
te selecteren; de werking van het systeem
wordt onderbroken (grijze weergave).
F Druk tijdens het rijden op een van de
toetsen 2 of 3: de actuele snelheid van uw
auto wordt de ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar wordt ingeschakeld
(groene weergave).
Auto met automatische transmissie EAT6
F Selecteer de stand D of M.
De snelheid van de auto moet liggen tussen
2 km/h en 180 km/h.
F Zet, bij draaiende motor, knop 1 in de stand
"CRUISE" om de snelheidsregelaar te
selecteren; de werking van het systeem
wordt onderbroken (grijze weergave).
F Geef een beetje gas en druk op een van de
toetsen 2 of 3: het systeem wordt gestart
(groene weergave). De ingestelde snelheid
is gelijk aan:
- 30 km/h, standaard, als de snelheid van
de auto lager is dan 30 km/h,
- de huidige snelheid als de snelheid van
de auto hoger is dan 30 km/h.
Auto met automatische transmissie EAT8
F Selecteer de stand D of M.
De snelheid van de auto moet liggen tussen
0 km/h en 180 km/h.
F Zet, bij draaiende motor, knop 1 in de stand
"CRUISE" om de snelheidsregelaar te
selecteren; de werking van het systeem
wordt onderbroken (grijze weergave).
F Druk op een van de toetsen 2 of 3: het
systeem wordt gestart (weergegeven in
groen). De ingestelde snelheid is gelijk aan:
- 30 km/h, standaard, als de snelheid van
de auto lager is dan 30 km/h,
- de huidige snelheid als de snelheid van
de auto hoger is dan 30 km/h.
Bij het afzetten van het contact wordt de
ingestelde snelheidswaarde van de bestuurder
geannuleerd.
De afstand tot de voorligger is standaard
ingesteld op "Normaal" (2 streepjes).
Zo niet, dan wordt de laatst ingestelde waarde
gebruikt bij het inschakelen van de functie.
Werking onderbreken
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
kan worden uitgevoerd:
- door de bestuurder:
• door te drukken op toets 4 (Pause).
• door het rempedaal in te trappen.
• door de hendel van de elektrische
parkeerrem te bedienen.
• door het koppelingspedaal langer dan
5 seconden ingetrapt te houden,
• door bij een automatische transmissie
vanuit stand D stand N te selecteren.
- of automatisch:
• door activering van het ESP-systeem om
veiligheidsredenen,
• als de wagensnelheid lager wordt dan
30 km/h (1000 t/min).
Als de snelheidsregelaar automatisch
wordt onderbroken, kan deze pas opnieuw
worden geactiveerd als weer aan alle
veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan.
De melding "Inschakelen geweigerd,
omstandigheden ongeschikt" wordt
weergegeven zolang het niet mogelijk is om de
adaptieve snelheidsregelaar weer te activeren.
173
Rijden
Opnieuw inschakelen van de functie
Uitvoeringen met handgeschakelde
versnellingsbak
Om de functie opnieuw in te schakelen moet
de bestuurder het gaspedaal intrappen, harder
gaan rijden dan 30 km/h en vervolgens op toets
2, 3 of 4 drukken.
Uitvoeringen met automatische transmissie
EAT6
Na het afremmen van de auto waardoor deze
tot stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat
de auto blijft stilstaan; de snelheidsregelaar
wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weg te rijden en vervolgens het systeem
heractiveren door harder te rijden dan 5 km/h
en toets 2, 3 of 4 in te drukken.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gekomen, wordt na een
korte periode (ca. 5 minuten) automatisch de
elektrische parkeerrem geactiveerd.
Uitvoeringen met automatische transmissie
EAT8
Na het afremmen van de auto waardoor deze tot
stilstand is gebracht, wanneer de verkeerssituatie
het onmiddellijk opnieuw inschakelen van de auto
niet toelaat, moet de bestuurder het opnieuw
inschakelen van de auto bevestigen door toets 4
in te drukken of het gaspedaal in te trappen.
Als de bestuurder geen actie onderneemt nadat
de auto tot stilstand is gekomen, wordt na een
korte periode (ca. 5 minuten) automatisch de
elektrische parkeerrem geactiveerd.
Wacht om veiligheidsredenen tot de
huidige snelheid de ingestelde snelheid
heeft bereikt voordat u de functie opnieuw
inschakelt met toets 4.
Wijzigen van de ingestelde snelheid
De ingestelde snelheid kan worden gewijzigd
als bij draaiende motor de snelheidsregelaar is
geactiveerd (groen).
Wijzigen op basis van de actuele
wagensnelheid
F Herhaaldelijk kort indrukken van de toets
2 of 3 om de snelheid te verlagen of te
verhogen in stappen van 1 km/h.
F Ingedrukt houden van de toets 2 of 3 om
de snelheid te verlagen of te verhogen in
stappen van 5 km/h.
F Druk één keer op de toets 5; er verschijnt
een melding ter bevestiging van het verzoek
om de snelheid op te slaan.
F Druk nogmaals op toets 5 om de
voorgestelde snelheid op te slaan.
Deze waarde verschijnt direct als nieuwe
ingestelde snelheid op het instrumentenpaneel.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over de snelheidslimietherkenningsen snelheidsadviessysteem.
Om veiligheidsredenen is het raadzaam
een snelheid te selecteren die dicht bij
de actuele snelheid van uw auto ligt, om
bruusk accelereren of vertragen van de
auto te voorkomen.
Wijzigen van de ingestelde afstand
tot de voorligger
Let op: tijdens het ingedrukt houden van
de toets 2 of 3 kan de rijsnelheid snel
veranderen.
Wijzigen op basis van de
snelheidslimietherkenning
F De gedetecteerde snelheidslimiet wordt
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Er is keuze uit drie vaste instellingen voor de
afstand tot de voorligger:
- "Ver" (3 streepjes).
- "Normaal" (2 streepjes).
- "Dichtbij" (1 streepje).
06
06
174
Rijden
Motor draait en de knop in de stand "CRUISE":
F druk op toets 6 om het selectiescherm voor
het instellen van de afstand tot de voorligger
weer te geven,
F druk herhaaldelijk op toets 6 tot de
gewenste instelling verschijnt.
Het selectiescherm sluit na enkele seconden.
De wijziging is dan opgeslagen.
Deze instelling blijft ongeacht de status van de
functie opgeslagen, ook na het afzetten van het
contact.
De selectie geldt tevens voor de
remweg (uitvoeringen met automatische
transmissie EAT6 en EAT8).
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
De ingestelde tijd kan tijdelijk worden
overschreden door het gaspedaal in te trappen.
Zolang het gaspedaal wordt ingetrapt, kan het
remsysteem niet worden aangestuurd door de
snelheidsregelaar.
Het loslaten van het gaspedaal is voldoende
om weer terug te keren naar de ingestelde
snelheid.
Als de ingestelde snelheid wordt overschreden,
verdwijnt de weergave van de ingestelde
snelheid en wordt de melding "Regelaar
onderbroken" weergegeven totdat het
gaspedaal weer wordt losgelaten.
Rijsituaties en bijbehorende
waarschuwingen
De onderstaande tabel geeft een beschrijving
van de afhankelijk van de rijsituatie
weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet
opeenvolgend weergegeven.
De weergavemodus "Rijden" op
instrumentenpaneel 2 moet eerst geselecteerd
zijn.
175
Rijden
Waarschuwings- resp.
Weergave
verklikkerlampje
Bijbehorende melding
Aanwijzingen
"Pauzestand snelheidsregelaar"
Functie gepauzeerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
"Pauzestand snelheidsregelaar"
Functie gepauzeerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
"Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
Geen voertuig gedetecteerd.
"Regelaar actief"
Functie geactiveerd.
Er wordt een voertuig gedetecteerd.
"Snelheidsregelaar onderbroken"
Functie geactiveerd.
De bestuurder heeft tijdelijk de controle over
de auto overgenomen door het gaspedaal in
te trappen.
(grijs)
(grijs)
(groen)
afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger
(groen)
afhankelijk van de geselecteerde
afstand tot de voorligger
of
(groen)
06
06
176
Rijden
Waarschuwings- resp.
Weergave
verklikkerlampje
(groen)
(groen)
"Neem de controle over"
De bestuurder moet de controle over de auto
overnemen door gas te geven of te remmen,
afhankelijk van de situatie.
"Neem de controle over"
Het systeem kan niet voldoende ingrijpen bij een
kritische situatie (noodstop van de voorligger,
plotseling invoegen van een ander voertuig
tussen uw auto en uw voorligger, bij uitvoeringen
met een handgeschakelde versnellingsbak).
De bestuurder moet onmiddellijk de controle
over de auto overnemen.
"Inschakelen geweigerd, omstandigheden
ongeschikt"
Het systeem weigert de regeling uit te voeren
(snelheid buiten het werkingsbereik, bochtige
weg).
+
(rood)
70
(grijs)
Aanwijzingen
+
(oranje)
of
70
Bijbehorende melding
(oranje)
177
Rijden
Uitvoeringen met een automatische transmissie EAT6 – Stop-functie.
De onderstaande tabel geeft een beschrijving van de weergegeven waarschuwingen en meldingen
behorende bij het automatisch stoppen van het voertuig door het systeem.
Waarschuwings- resp.
Weergave
verklikkerlampje
of
(grijs)/(groen)
afhankelijk van de
geselecteerde en de werkelijke
afstand tot de voorligger
Na het afremmen van de auto waardoor deze
tot stilstand is gebracht, zorgt het systeem dat
de auto blijft stilstaan; de snelheidsregelaar
wordt onderbroken.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weg te rijden en vervolgens het systeem
heractiveren door toets 2, 3 of 4 in te drukken.
Als de bestuurder nadat de auto tot stilstand is
gekomen geen actie onderneemt, wordt binnen
enkele ogenblikken (ca. 5 minuten) automatisch
de elektrische parkeerrem aangetrokken.
Bijbehorende melding
Aanwijzingen
"Pauzestand snelheidsregelaar"
(gedurende enkele seconden)
Het systeem heeft de auto remmend tot
stilstand gebracht en houdt de auto stil.
De bestuurder moet het gaspedaal intrappen
om weer verder te rijden.
De snelheidsregelaar blijft gepauzeerd tot de
bestuurder deze activeert.
06
06
178
Rijden
Uitvoeringen met een automatische transmissie EAT8 – Stop & Go-functie
Waarschuwings- resp.
Weergave
verklikkerlampje
Bijbehorende melding
Aanwijzingen
Automatisch opnieuw starten van de
auto binnen drie seconden nadat de
auto tot stilstand is gekomen (indien de
omstandigheden dit toelaten).
of
(groen)
Om weer weg te rijden: geef gas of druk op
de toets II
of
Handmatig opnieuw starten met bevestiging
van de bestuurder wanneer er meer dan
drie seconden zijn verstreken nadat de
auto tot stilstand is gebracht (indien de
omstandigheden dit toelaten): door op de
knop 4 te drukken of het gaspedaal in te
trappen.
(groen)
Nadat de auto na het remmen volledig tot
stilstand is gekomen en de auto voor u vrijwel
direct start, wordt het systeem van uw auto
weer gestart. De auto versnelt tot de ingestelde
snelheid is bereikt en houdt hierbij de
geprogrammeerde veiligheidsafstand aan.
Als het voertuig langer dan drie
seconden stilstaat, drukt u, zodra de
verkeersomstandigheden dit toelaten, gewoon
op de toets 4 of trapt u het gaspedaal in om
opnieuw te starten. De auto versnelt geleidelijk
tot de ingestelde snelheid is bereikt.
Als de auto blijft stilstaan, wordt na ca.
vijf minuten automatisch de elektrische
parkeerrem aangetrokken. De bestuurder moet
het gaspedaal intrappen om de auto opnieuw
te starten.
De volgende aanbevelingen gelden als de
auto stilstaat:
- Open de portieren niet.
- Laat geen passagiers in- of uitstappen.
- Schakel niet de achteruitversnelling in.
Let wanneer de auto weer wordt gestart
op eventuele voetgangers of dieren die
mogelijk niet goed gedetecteerd worden.
179
Rijden
Werkingslimieten
Het systeem werkt uitsluitend binnen de
grenzen van de natuurkundige wetten.
Het systeem kan met bepaalde situaties niet
omgaan en de bestuurder moet de controle
over de auto overnemen.
Het systeem detecteert geen:
- voetgangers, fietsers, dieren.
- stilstaande voertuigen (file, autopech enz.),
-
kruisende voertuigen.
tegemoetkomende voertuigen.
In de volgende situaties moet de bestuurder
de snelheidsregeling onderbreken:
-
Bij het rijden op een bochtige weg.
Bij het naderen van een rotonde.
- Bij het rijden achter een smal voertuig.
Schakel de snelheidsregelaar weer in zodra de
omstandigheden dit toelaten.
Situaties waarin de bestuurder onmiddellijk
de controle moet overnemen:
- De voorligger remt zeer sterk af.
-
Er voegt plotseling een voertuig in tussen
uw auto en de voorligger.
Het systeem mag niet worden gebruikt:
- Als het noodreservewiel is gemonteerd
(afhankelijk van de uitvoering).
- Tijdens slepen.
- Bij vervoer van lange lading op dakdragers.
- Bij een beschadiging op de voorruit ter
hoogte van de camera of op de voorbumper
(uitvoeringen met radar).
- Bij slechte weersomstandigheden (vooral bij
uitvoeringen met alleen een camera).
Wees vooral voorzichtig:
- Bij de aanwezigheid van motorfietsen
en voertuigen die niet in het midden
van de rijstrook rijden.
- Wanneer u een tunnel binnenrijdt of
over een brug rijdt.
De adaptieve snelheidsregelaar werkt
zowel overdag als ‘s nachts, ook bij mist
en matige regen.
Houd echter altijd rekening
met de verkeerssituatie, de
weersomstandigheden en de staat van het
wegdek en pas uw snelheid en afstand tot
uw voorligger daarop aan.
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand
tot uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in
stedelijk gebied met overstekende
voetgangers, bij druk verkeer, op
bochtige of steile wegen, op gladde of
ondergelopen wegen, bij sneeuw, als de
voorbumper of de voorruit is beschadigd
of als de remlichten defect zijn.
In bepaalde gevallen kan het voorkomen
dat de ingestelde snelheid niet kan
worden vastgehouden of zelfs niet wordt
gehaald, zoals bij zware belading of op
een steile helling.
06
06
180
Rijden
Het systeem mag niet worden gebruikt:
- als de voorzijde van de auto is
gewijzigd (montage van verstralers,
overspuiten van de voorbumper),
- bij het rijden op een circuit,
- op een rollenbank,
- bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Matten die niet door de fabrikant zijn
goedgekeurd kunnen de werking van de
snelheidsregelaar hinderen.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
- controleer of de mat goed op zijn
plaats ligt,
- leg nooit meerdere matten op elkaar.
De camera werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
enz.),
- verblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
- de camera of de radar is bedekt met
modder, ijs, sneeuw, condensatie, enz.
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.
De werking van de in de voorbumper
geplaatste radar kan verstoord raken
door een opeenhoping van vuil
(stof, modder enz.) of door bepaalde
weersomstandigheden (sneeuw, vorst
enz.).
Reinig de voorbumper regelmatig.
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de detectiecamera, regelmatig.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
Neem contact op het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats alvorens de
voorbumper te spuiten of de lak ervan bij
te werken. Bepaalde laksoorten kunnen
de werking van de radar beïnvloeden.
Storing
Als de snelheidsregelaar
storingen vertoont, worden
streepjes weergegeven in
plaats van de ingestelde
snelheid van de
snelheidsregelaar.
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een waarschuwingsmelding
en een geluidssignaal, is er
een storing in het systeem.
Laat het systeem controleren door het dealernetwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
De adaptieve snelheidsregelaar wordt
automatisch uitgeschakeld nadat het
gebruik van het noodreservewiel is
gedetecteerd of een storing van de twee
buitenste remlichten of de remlichten
van de aanhanger (voor goedgekeurde
aanhangers) is waargenomen.
181
Rijden
Lane Keeping System
Met behulp van een boven aan de voorruit
geplaatste camera identificeert het systeem
rijstrookmarkeringen en houdt de auto in de
door de bestuurder gekozen positie op de
rijstrook.
Deze functie is met name geschikt voor het
rijden op snelwegen en autowegen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder, die desondanks altijd de
snelheidslimiet en een veilige afstand
tot de voorligger in acht moet nemen en
de aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Het systeem assisteert de bestuurder bij
het besturen van de auto, het accelereren
en het remmen, binnen de natuurkundige
grenzen. Bepaalde elementen van de
weg of voertuigen worden mogelijk niet
goed gedetecteerd of herkend door de
camera en de radar, wat kan leiden tot
een onverwachtse richtingswijziging,
het uitblijven van een stuurcorrectie en/
of een onjuiste mate van accelereren of
remmen.
Daarnaast houdt het systeem geen
rekening met het gedrag van andere
voertuigen. De bestuurder moet daarom
op elk moment weer de controle over
de auto kunnen overnemen door het
stuurwiel steeds met beide handen vast
te houden en de voeten bij het rempedaal
en het gaspedaal te houden.
De functie mag niet gebruikt worden
ter compensatie van verminderde
waakzaamheid door verslapping van
de aandacht of vermoeidheid. Het is
raadzaam om elke twee uur pauze te
nemen.
Voorwaarden voor de werking
-
De adaptieve snelheidsregelaar met Stop &
Start-functie moet zijn ingeschakeld.
De auto moet op een rijstrook met duidelijke
markeringen aan weerszijden rijden.
De bestuurder moet het stuurwiel goed
vasthouden.
Het ESP-systeem moet zijn ingeschakeld.
Het ASR-systeem mag niet uitgeschakeld
zijn.
Er wordt geen aanhanger gedetecteerd.
Er wordt geen noodreservewiel gebruikt.
De auto mag niet worden blootgesteld aan
krachtige zijwaartse versnellingen.
De richtingaanwijzers mogen niet
ingeschakeld zijn.
Werking
Activeren
F Druk op deze toets wanneer de adaptieve
snelheidsregelaar met Stop & Start-functie is geactiveerd.
06
06
182
Rijden
Dit wordt bevestigd door:
- Het branden van het groene lampje in de
toets.
De weergave van dit pictogram
op het instrumentenpaneel.
De status van de functie wordt opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
De kleur van het symbool hangt af van de
bedrijfsstatus van het systeem:
(grijze kleur)
Als aan een van de
werkingsvoorwaarden niet
wordt voldaan, wordt de functie
onderbroken.
(groene kleur)
Aan alle werkingsvoorwaarden
is voldaan, wordt het systeem
geactiveerd.
(oranje kleur)
Er is een storing in het systeem.
Deze positie hoeft niet het midden van de
rijstrook te zijn.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
De bestuurder kan de positie van de auto te
allen tijde wijzigen door aan het stuurwiel te
draaien. Als de bestuurder voelt dat de positie
van de auto correct is terwijl beide handen
op het stuurwiel worden gehouden, moet de
bestuurder de druk laten afnemen om het
systeem de besturing te laten overnemen.
Pauzeren/onderbreken van
het systeem
Indien dit op basis van de
verkeersomstandigheden of de staat van
het wegdek nodig is, moet de bestuurder
ingrijpen door aan het stuurwiel te draaien
om het systeem tijdelijk te pauzeren.
Het systeem wordt ook gepauzeerd als
het rempedaal wordt ingedrukt om de
snelheidsregelaar te pauzeren.
Snelheidsregelaar
Als de snelheidsregelaar is geactiveerd, wordt
het symbool groen weergegeven: het systeem
begeleidt de auto door middel van kleine
stuurbewegingen en houdt deze in de door de
bestuurder gekozen positie op de rijstrook.
Bij actie van de bestuurder: onderbreking
- inschakelen van de richtingaanwijzers,
- overschrijden van de rijstrookmarkeringen,
- te stevig vasthouden van het stuurwiel of
dynamische actie op het stuurwiel,
- langdurige afname van de kracht waarmee
het stuurwiel wordt vastgehouden,
- actie op het rempedaal of gaspedaal,
- overschrijden van de bedrijfssnelheidslimiet
180 km/h,
- pauzeren van de snelheidsregelaar,
- uitschakelen van de ASR-functie.
Als het systeem vaststelt dat de
bestuurder het stuurwiel niet voldoende
stevig vast heeft, geeft het een reeks
waarschuwingen die steeds dringender
worden. Als de bestuurder niet reageert,
wordt de werking van het systeem
onderbroken.
Na annuleren vanwege langdurig laten
afnemen van de druk op het stuurwiel,
moet u de functie opnieuw activeren door
opnieuw op de knop te drukken.
Automatisch pauzeren:
- activeren van het ESP-systeem,
- langere tijd geen detectie van
rijstrookmarkeringen. In dit geval kan de
functie Lane Keeping System de controle
overnemen tot er weer aan de voorwaarden
voor de werking wordt voldaan.
183
Rijden
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
Om te kunnen profiteren van de weergave van alle benodigde informatie moet u eerst de weergavemodus "RIJDEN" op het instrumentenpaneel
selecteren.
In de onderstaande tabellen worden de weergaven beschreven die behoren bij de belangrijkste rijsituaties. De weergave van deze waarschuwingen is
niet sequentieel.
Lampje van de
toets
Pictogram
Knop van de
snelheidsregelaar
Uit
-
"OFF"
Uit
-
"CRUISE"
Weergave
-
Bijbehorende
melding
Aanwijzingen
-
Geen functie ingeschakeld.
"Pauzestand
snelheidsregelaar"
De functie "Lane Keeping System" is
niet geactiveerd, de snelheidsregelaar is
onderbroken.
"Snelheidsregelaar
actief"
De functie "Lane Keeping System" is
niet geactiveerd, de snelheidsregelaar is
geactiveerd.
"Snelheidsregelaar
en Lane Keeping
System actief"
Het Connected Pilot-systeem werkt normaal.
(grijze kleur)
Uit
-
"CRUISE"
(groene kleur)
Groen
"CRUISE"
of
(groene kleur)
(groene kleur)
06
06
184
Rijden
Lampje van de
toets
Pictogram
Groen
Knop van de
snelheidsregelaar
Weergave
"CRUISE"
70
of
(grijze kleur)
Bijbehorende
melding
Aanwijzingen
"Snelheidsregelaar
en Lane
Keeping System
gepauzeerd"
Het systeem is automatisch of door
tussenkomst van de bestuurder
onderbroken.
"Activering van
snelheidsregelaar
benodigd voor
activering"
Aan alle werkingsvoorwaarden is voldaan,
behalve aan activering van de adaptieve
snelheidsregelaar.
"Ongeschikte
omstandigheden
– Activering in
stand-by"
Er is niet voldaan aan alle voorwaarden voor
laterale regeling.
70
(grijze kleur)
Groen
"OFF"
-
(grijze kleur)
Groen
"CRUISE"
(grijze kleur)
of
(groene kleur)
185
Rijden
Lampje van de
toets
Pictogram
Groen
Knop van de
snelheidsregelaar
Weergave
"CRUISE"
(grijze kleur)
Bijbehorende
melding
Aanwijzingen
"Besturing
hervatten"
De bestuurder houdt het stuurwiel niet
correct vast en heeft geen rekening
gehouden met de waarschuwingen
(meldingen en geluidssignaal): de functie
"Lane Keeping System" is onderbroken.
"Controle
overnemen"
De snelheidsregelaar kan niet langer laterale
en longitudinale regeling garanderen: de
bestuurder moet de controle over de auto
terugnemen (accelereren of remmen). De
waarschuwing wordt gecombineerd met een
geluidssignaal.
"Storing Lane
Keeping System"
Het systeemstoringssignaal wordt
gecombineerd met branden van het lampje
Service en een geluidssignaal.
of
(groene kleur)
Groen
"CRUISE"
(grijze kleur)
70
of
70
(grijze kleur)
Groen
-
(oranje kleur)
-
06
06
186
Rijden
Werkingslimieten
Het systeem mag niet worden gebruikt:
- indien een noodreservewiel wordt
gebruikt,
- bij het trekken van een aanhanger, met
name als deze niet aangekoppeld of
goedgekeurd is,
- bij ongunstige weersomstandigheden,
- bij het rijden op een glad wegdek (kans
op aquaplanning, sneeuw, ijzel),
- bij het rijden op een circuit,
- op een testbank.
Wanneer de auto op een lange rechte
rijstrook en een glad wegdek rijdt en de
bestuurder het stuur stevig vasthoudt,
kan het Lane Keeping System toch een
waarschuwing geven.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek,
sneeuw, regen, mist),
- verblinding (verlichting van een tegenligger,
laagstaande zon, spiegeling op een
nat wegdek, uitrijden van een tunnel,
afwisseling van schaduw en licht),
- gedeelte van de voorruit voor de camera
vuil, beslagen, bevroren, bedekt door
sneeuw, beschadigd of bedekt door een
sticker,
- wegmarkeringen beschadigd, deels niet
zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte
met werkzaamheden),
- bij het rijden in een scherpe bocht,
- bij het rijden op bochtige wegen.
Storingen
(oranje
kleur)
Een systeemstoring wordt
aangegeven door branden van
het lampje Service en dit (oranje)
symbool, in combinatie met een
waarschuwingsmelding en een
geluidssignaal.
Active Safety Brake
met Distance Alert
en Intelligente
noodremassistentie
Onderhoudstips
-
-
Zorg dat de voorbumper en het gedeelte
van de voorruit voor de camera regelmatig
wordt gereinigd.
Controleer regelmatig of de ruitenwissers in
goede staat zijn.
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat
de voorbumper en de voorruit niet bedekt
raken met modder, ijs of sneeuw.
Het systeem:
- waarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger,
- voorkomt een aanrijding, of beperkt de
zwaarte hiervan, door de snelheid van de
auto te verminderen.
187
Rijden
Dit rijhulpsysteem heeft drie functies:
- Distance Alert (waarschuwing bij een
dreigende aanrijding),
- Intelligente noodremassistentie,
- Active Safety Brake (automatisch
noodremsysteem).
Zodra het systeem een mogelijk obstakel
detecteert, wordt het remcircuit voorbereid
op een automatische remactie. Er kan dan
een zwak geluid hoorbaar zijn en mogelijk
lijkt de auto wat af te remmen.
Uitschakelen/inschakelen
Standaard wordt het systeem automatisch
ingeschakeld als de motor wordt gestart.
Dit systeem kan uit- of ingeschakeld worden via
het menu Rijden/Auto van het touchscreen.
Het uitschakelen van het systeem
wordt gesignaleerd door het
branden van dit verklikkerlampje,
in combinatie met de weergave van
een melding.
De auto is voorzien van een camera boven aan
de voorruit en, afhankelijk van de uitvoering,
van een radar in de voorbumper.
Dit systeem is ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en de
veiligheid te verbeteren.
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden en zich aan de
verkeersregels houden.
Ondanks de aanwezigheid van dit systeem
moet de bestuurder waakzaam blijven.
Werkingsvoorwaarden en
-beperkingen
Het ESP-systeem mag niet defect zijn.
Alle passagiersgordels moeten zijn
vastgemaakt.
De auto moet met een constante snelheid op
een weinig bochtige weg rijden.
De camera werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (slecht verlichte weg,
sneeuwval, zware regenval, dichte mist
enz.),
- verblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
- de camera of de radar is bedekt met
modder, ijs, sneeuw, condensatie, enz.
Op uitvoeringen met alleen een camera,
geeft dit bericht aan dat de camera
is afgedekt: "Rijhulpcamera: zicht
beperkt, zie gebruikshandleiding".
Onder deze omstandigheden werkt het
detectiesysteem mogelijk minder goed.
06
06
188
Rijden
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook
rondom de camera beslagen worden. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
Verwijder modder, sneeuw enz. van de
voorbumper vooral in de buurt van de
radar.
In de volgende gevallen is het raadzaam
het systeem uit te schakelen via het
configuratiemenu van de auto:
- bij het trekken van een aanhanger,
- als lange lading op allesdragers of een
imperiaal wordt vervoerd,
- voordat de auto met draaiende motor in een
automatische wasstraat wordt gewassen,
- voordat de auto op een rollenbank wordt
getest,
- als de auto wordt gesleept met draaiende
motor,
- na een schok op de voorruit ter hoogte van
de detectiecamera,
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld nadat het gebruik van het
noodreservewiel is gedetecteerd of een
storing van de buitenste remlichten is
waargenomen.
Het kan gebeuren dat waarschuwingen
niet, te laat of op onjuiste momenten
worden gegeven.
Daarom moet u altijd de controle over uw
auto bewaten zodat u op elk moment kunt
ingrijpen om een aanrijding te voorkomen.
Na een aanrijding wordt de functie
automatisch uitgeschakeld. Neem
contact op met het dealernetwerk of
een gekwalificeerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
Neem contact op met het dealernetwerk of
een gekwalificeerde werkplaats alvorens
de voorbumper te spuiten of de lak ervan
bij te werken. Bepaalde laksoorten kunnen
de werking van de radar beïnvloeden.
Distance Alert
Waarschuwt de bestuurder wanneer er een
risico bestaat op een aanrijding met een
voorligger of een voetganger op de rijstrook.
Activeringsdrempel voor de
waarschuwing wijzigen
Deze stand voor de activering van de
waarschuwing is bepalend voor de manier
waarop u wordt gewaarschuwd voor een
rijdende of stilstaande voorligger, of een
voetganger op uw rijstrook.
De huidige drempel kan worden gewijzigd via
het menu Auto/Rijden van het touchscreen.
U kunt een van drie vooraf gedefinieerde
drempels selecteren:
- "Ver",
- "Normaal",
- "Dichtbij".
De stand die als laatste gebruikt is, wordt
opgeslagen bij het afzetten van het contact.
Werking
Afhankelijk van de door het systeem
gedetecteerde kans op een aanrijding en
de door de bestuurder geselecteerde stand
voor de waarschuwing kunnen meerdere
waarschuwingsniveaus worden geactiveerd en
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Deze waarschuwingsniveaus zijn gebaseerd op
de afstand in tijd tussen uw auto en de voorligger.
189
Rijden
Daarbij wordt rekening gehouden met de
voertuigdynamiek, de snelheid van uw auto en
die van de voorligger, de weersomstandigheden,
de rijomstandigheden (in een bocht, intrappen
van pedalen enz.) zodat de waarschuwing op
het meest geschikte moment wordt geactiveerd.
Niveau 1 (oranje): waarschuwing
door middel van visuele signalen
die aangeeft dat de afstand tot de
voorligger zeer klein is.
De melding "Voertuig dichtbij"
wordt weergegeven.
Intelligente
noodremassistentie
Wanneer de bestuurder wel remt, maar niet
voldoende om een aanrijding te voorkomen, vult
deze functie de remkracht aan voor zover dit
binnen de natuurkundige grenzen mogelijk is.
Dit gebeurt alleen als de bestuurder zelf het
rempedaal intrapt.
Active Safety Brake
Niveau 2 (rood): waarschuwing
door middel van visuele signalen en
geluidssignalen die aangeeft dat een
aanrijding dreigt.
De melding "Remmen!" wordt weergegeven.
De functie is bedoeld om de snelheid van de
aanrijding te beperken of de frontale aanrijding
met de voorligger te voorkomen wanneer de
bestuurder niet ingrijpt.
Werking
Het systeem werkt onder de volgende
omstandigheden:
- De rijsnelheid moet liggen tussen 5 km/h
en 85 km/h (uitvoeringen met uitsluitend
een camera) of 140 km/h (uitvoeringen met
camera en radar) wanneer een bewegend
voertuig wordt gedetecteerd.
- De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan
80 km/h wanneer een stilstaand voertuig
wordt gedetecteerd.
- De rijsnelheid mag niet hoger zijn dan
60 km/h wanneer een voetganger wordt
gedetecteerd.
Als de camera en/of radar de
aanwezigheid van een voertuig of
een voetganger hebben bevestigd,
knippert dit verklikkerlampje als de
functie ingrijpt op het remsysteem.
Als uw auto een voorligger te snel nadert,
wordt het eerste waarschuwingsniveau
mogelijk niet weergegeven: in dat geval
wordt waarschuwingsniveau 2 direct
weergegeven.
Belangrijk: waarschuwingsniveau
1 wordt nooit weergegeven als de
activeringsdrempel "Dichtbij" is
geselecteerd.
Deze functie, ook wel automatisch
noodremsysteem genoemd treedt in werking
wanneer de bestuurder, na de waarschuwing,
niet snel genoeg reageert en niet remt.
Bij auto's met een automatische transmissie
begint de auto weer te rijden nadat deze door
het automatische noodremsysteem tot stilstand
is gebracht. Houd het rempedaal ingetrapt als u
dit wilt voorkomen.
Bij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak kan de motor afslaan als de
auto door het automatische noodremsysteem
tot stilstand wordt gebracht.
06
06
190
Rijden
De bestuurder kan op elk gewenst
moment de controle over de auto weer
overnemen door een ferme stuurbeweging
te maken en/of het gaspedaal in te
trappen.
Als de functie in werking is, kunnen
er lichte trillingen voelbaar zijn in het
rempedaal.
Als de auto volledig tot stilstand is
gekomen, blijven de remmen automatisch
1 tot 2 seconden geactiveerd.
Storing
In het geval van een storing in het
systeem wordt u gewaarschuwd door
het branden van dit verklikkerlampje,
in combinatie met de weergave van
een melding en een geluidssignaal.
Neem contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Vermoeidheidsherkenningssysteem
Het is raadzaam om een pauze te nemen wanneer
u zich moe voelt. Pauzeer in elk geval elke twee uur.
De functie omvat het systeem "Driver Attention
Warning" en het systeem "Driver Attention Alert",
afhankelijk van de uitvoering aangevuld met het
systeem "DS Driver Attention Monitoring".
Deze systemen zijn hulpsystemen; de
bestuurder moet waakzaam blijven en te allen
tijde de controle over zijn auto bewaren. Deze
systemen houden in geen enkel geval de
bestuurder wakker en kunnen niet voorkomen
dat de bestuurder achter het stuur in slaap valt.
Het is de verantwoordelijkheid van de
bestuurder de auto aan de kant te zetten als
hij/zij vermoeid is.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functies worden ingeschakeld/
uitgeschakeld via het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Driver Attention Warning
Het systeem geeft een
waarschuwing zodra het detecteert
dat de bestuurder langer dan twee
uur heeft gereden met een snelheid
van meer dan 65 km/h zonder dat
deze een pauze heeft genomen.
Deze waarschuwing bestaat uit een melding
die de bestuurder adviseert een pauze te
nemen, en een geluidssignaal.
Als de bestuurder dit advies niet opvolgt, wordt
de waarschuwing elk uur herhaald tot de motor
wordt afgezet.
Het systeem wordt gereset als aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
- de auto staat gedurende meer dan
15 minuten stil met draaiende motor,
- sinds het afzetten van het contact zijn
enkele minuten verstreken,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder is
losgemaakt en het portier is geopend.
Zodra de snelheid lager is dan 65 km/h,
gaat het systeem over in de wachtstand.
De rijtijd wordt opnieuw berekend zodra
de snelheid hoger is dan 65 km/h.
Driver Attention Alert
191
Rijden
Met behulp van een boven aan
de voorruit geplaatste camera
beoordeelt het systeem de
waakzaamheid van de bestuurder
door afwijkingen in de koers
van de auto ten opzichte van de
wegmarkeringen te signaleren.
Dit systeem is vooral geschikt voor auto(snel)
wegen (snelheden van meer dan 65 km/h).
Wanneer volgens het systeem het gedrag
van het voertuig wijst op vermoeidheid of
onoplettendheid van de bestuurder, wordt het
eerste waarschuwingsniveau geactiveerd.
De bestuurder wordt dan gewaarschuwd door
de melding "Voorzichtig!", in combinatie met
een geluidssignaal.
Na drie waarschuwingen van het eerste
niveau, activeert het systeem een nieuwe
waarschuwing met de melding "Las een
rustpauze in!" in combinatie met een luider
klinkend geluidssignaal.
Onder bepaalde omstandigheden (slecht
wegdek of harde windstoten) kan het
systeem waarschuwingen geven zonder
dat er sprake is van vermoeidheid bij de
bestuurder.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (onvoldoende verlichting
van het wegdek, sneeuwval, harde
regen, dichte mist enz.),
- verblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
- gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren,
bedekt door sneeuw, beschadigd of
bedekt door een sticker,
- wegmarkeringen afwezig, versleten,
niet zichtbaar door sneeuw of modder,
of meerdere wegmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden
enz.),
- geringe afstand tot de voorligger (geen
detectie van wegmarkeringen),
- smalle of bochtige weg.
Reinig de voorruit, met name het gedeelte
vóór de camera, regelmatig.
De binnenkant van de voorruit kan ook
beslaan ter hoogte van de camera. Bij
vochtige en koude weersomstandigheden
moet u de voorruit regelmatig
ontwasemen.
Laat geen sneeuw op de motorkap of op
het dak liggen, omdat de detectiecamera
erdoor kan worden afgedekt.
DS Driver Attention Monitoring
Bij uitvoeringen met deze functie is
een extra (infrarood) camera achter
het stuurwiel op de stuurkolom
aangebracht om het gedrag van de
bestuurder te controleren.
06
06
192
Rijden
De camera analyseert ten eerste de richting
waarin de bestuurder kijkt om de mate van
afleiding te beoordelen en ten tweede het
sluiten van de oogleden om te bepalen hoe
slaperig de bestuurder is.
Als het waakzaamheidsniveau (afleiding of
concentratieverlies) laag is, geeft het systeem
een waarschuwing af.
In de weergavemodus "Persoonlijk" van
instrumentenpaneel 2 kan de bestuurder
de voortdurende weergave van het schema
"Waakzaamheidsniveau" selecteren, zodat
deze informatie in real time gecontroleerd kan
worden.
Het systeem wordt geactiveerd vanaf een
snelheid van 25 km/h.
Het afleidings- en
vermoeidheidsherkenningssysteem werkt
in de volgende situaties mogelijk minder
goed of helemaal niet:
- het gezichtsveld van de camera
van het systeem is geblokkeerd of
afgedekt,
- dragen van bepaalde briltypen of
zonnebrillen die zeer donker of
reflecterend zijn,
- gezicht gedeeltelijk afgedekt (door een
hand, haar, enz.),
- uitzonderlijke of illegale zitpositie.
De Fabrikant kan in geen enkel geval
aansprakelijk worden gesteld voor
waarschuwingen die niet gegeven worden
of gevolgen die voortvloeien uit het
gebruik van dit systeem.
Lane Departure Warning
System
Dit systeem detecteert, met behulp van een
camera die doorgetrokken of onderbroken
strepen herkent, het onbedoeld overschrijden
van een rijstrookmarkering.
De camera analyseert het beeld en activeert
een waarschuwing wanneer bij een
rijsnelheid hoger dan 60 km/h de aandacht
van de bestuurder verslapt en de auto de
rijstrookmarkering overschrijdt.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen
en autowegen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Uitschakelen/inschakelen
De functie wordt automatisch ingeschakeld als
het contact wordt aangezet.
OFF
De functie kan worden uitgeschakeld en
ingeschakeld door op deze toets te drukken.
Het lampje van de toets gaat branden om te
bevestigen dat de functie is uitgeschakeld.
193
Rijden
Detectie
Als een koersafwijking wordt
gedetecteerd, wordt u gewaarschuwd
door het knipperen van dit lampje
op het instrumentenpaneel en een
geluidssignaal.
Als de richtingaanwijzer is ingeschakeld,
en ongeveer 20 seconden nadat deze
is uitgeschakeld, wordt er geen enkele
waarschuwing gegeven.
Lane Keeping System
Het systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen en randen van de
weg en corrigeert de koers van de auto
door de bestuurder te waarschuwen zodra
overschrijding van de rijstrookmarkering of
bermrand dreigt.
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen
en autowegen.
Storing
In het geval van een storing
gaat dit lampje branden op het
instrumentenpaneel, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal.
Raadpleeg het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Er kunnen storingen in de detectie
optreden:
- als de rijstrookmarkeringen
weggesleten zijn,
- als er weinig contrast is tussen het
wegdek en de markeringen,
- als het gedeelte van de voorruit voor de
camera vuil, beslagen of bevroren is,
- onder bepaalde weersomstandigheden:
mist, zware regenval, sneeuw,
schaduw, fel zonlicht of directe
blootstelling aan de zon (lage zon,
uitrijden van een tunnel enz.).
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen. De bestuurder behoudt onder
alle omstandigheden de controle over de
auto.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de
rijstrook dreigt te verlaten. Het systeem
heeft geen invloed op de afstand tot de
voorligger, de snelheid en de remwerking.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuurwiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet
meer kan (bijvoorbeeld wanneer er geen
rijstrookmarkeringen meer op de weg zijn
aangebracht).
Zorg ervoor dat u de verkeersregels in
acht neemt en iedere twee uur een pauze
neemt.
Voorwaarden voor de werking
De snelheid van de auto moet liggen tussen
65 km/h en 180 km/h.
De bestuurder moet beide handen aan het
stuurwiel houden.
De koersafwijking moet plaatsvinden zonder
dat de richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Het ESP-systeem moet ingeschakeld en
storingsvrij zijn.
Werking
Zodra het systeem signaleert dat ongewild een
van de gedetecteerde rijstrookmarkeringen of
bermranden van de weg overschreden dreigt te
worden, corrigeert het de koers van de auto tot
de auto weer netjes de rijstrook volgt.
De bestuurder kan daarbij merken dat het
stuurwiel wordt verdraaid.
06
06
194
Rijden
Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
Als de bestuurder niet wil dat de koers
wordt gecorrigeerd, kan hij de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt onderbroken zodra de
richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn
uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als vrijwillig en zal het
geen correcties uitvoeren.
Wanneer echter het dodehoekbewaking is
ingeschakeld en de bestuurder van rijstrook
gaat wisselen terwijl een ander voertuig in
de dode hoek wordt gesignaleerd, zal het
systeem ondanks het inschakelen van de
richtingaanwijzers toch een koerscorrectie
uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
dodehoekbewaking.
Als het systeem signaleert dat de
bestuurder tijdens een automatische
correctie het stuurwiel niet voldoende
stevig vast heeft, onderbreekt het
systeem deze manoeuvre. Er wordt
een waarschuwing geactiveerd om de
bestuurder erop te attenderen dat hij de
controle over de auto moet overnemen.
195
Rijden
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
De onderstaande tabel geeft een beschrijving van de, afhankelijk van de rijsituatie, weergegeven waarschuwingen en meldingen.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Status van de
functie
Verklikkerlampje
Display en desbetreffende
bericht
OFF
Aanwijzingen
Functie uitgeschakeld.
(grijs)
ON
Functie ingeschakeld, niet voldaan aan de werkingsvoorwaarden:
- snelheid lager dan 65 km/h,
- geen rijstrookmarkering gedetecteerd,
- het ESP is uitgeschakeld of bezig met een ingreep,
- "sportieve" rijstijl.
ON
Functie automatisch uitgeschakeld/op stand-by gezet (bijvoorbeeld:
detectie van een aanhanger, gebruik van het (bij de auto geleverde)
noodreservewiel.
06
06
196
Rijden
Status van de
functie
Verklikkerlampje
Display en desbetreffende
bericht
ON
Aanwijzingen
Rijstrookmarkering gedetecteerd.
Snelheid hoger dan 65 km/h.
(groen)
ON
Het systeem corrigeert de koers op basis van de zijde van de rijstrook
die overschreden dreigt te worden (oranje lijn).
(oranje)/(groen)
ON
-
"Neem het stuur over".
-
Als het systeem tijdens de correctie detecteert dat de bestuurder
het stuurwiel binnen enkele seconden loslaat, onderbreekt het
systeem de correctie om de besturing weer over te laten aan de
bestuurder.
Als het systeem tijdens de correctie vaststelt dat de correctie
onvoldoende zal zijn om het overschrijden van de rijstrookmarkering
(oranje markering) te voorkomen, wordt de bestuurder
gewaarschuwd dat hij de koerscorrectie moet voltooien.
197
Rijden
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
- het ESP is uitgeschakeld of bezig met een
ingreep,
- snelheid lager dan 65 km/h of hoger dan
180 km/h,
- aanhanger aangekoppeld,
- detectie van het gebruik van een
noodreservewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de
functie in dat geval uit te schakelen),
- detectie van sportief rijgedrag, intrappen
van het rempedaal of gaspedaal,
- er wordt gereden op een weg zonder
wegmarkeringen,
- de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld,
- in een bocht wordt de binnenste
rijstrookmarkering overschreden,
- in een scherpe bocht,
- wanneer de bestuurder niet reageert op een
correctie.
Het systeem werkt in de volgende situaties
mogelijk minder goed of helemaal niet:
- slecht zicht (onvoldoende verlicht
wegdek, sneeuw, regen, mist),
- verblinding (koplampen van
tegenliggers, laagstaande zon,
reflecties op nat wegdek, uitrijden van
een tunnel, snelle overgangen tussen
schaduw en licht enz.),
- gedeelte van de voorruit vóór de
camera vuil, beslagen, bevroren,
bedekt door sneeuw, beschadigd of
bedekt door een sticker,
- wegmarkeringen, versleten, niet
zichtbaar door sneeuw of modder,
of meerdere wegmarkeringen
(weggedeelte met werkzaamheden
enz.),
- te weinig afstand tot de voorligger
(waardoor de rijstrookmarkeringen niet
kunnen worden gedetecteerd),
- smalle of bochtige weg.
Kans op ongewenst activeren
In de volgende gevallen is het raadzaam om de
functie uit te schakelen:
- rijden op slecht wegdek,
- ongunstige weersomstandigheden,
- rijden op een gladde weg (ijzel).
Het systeem is niet ontworpen voor gebruik
onder de volgende omstandigheden:
- rijden op een kombaan,
- rijden met een aanhanger,
- rijden op een rollenbank,
- rijden op een onverharde weg.
Uitschakelen/inschakelen
F U kunt het systeem op elk moment
uitschakelen of inschakelen door deze toets
even ingedrukt te houden.
Het uitschakelen wordt bevestigd
door het branden van het
lampje in de toets en op het
instrumentenpaneel.
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra het contact opnieuw wordt aangezet.
06
06
198
Rijden
Inschakelen/uitschakelen
Storing
Deze functie kan geactiveerd/
gedeactiveerd worden via het menu
Auto/Rijden van het touchscreen.
In het geval van een storing in het systeem wordt
u gewaarschuwd door het branden van deze
verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel, in
combinatie met de weergave van een melding
en een geluidssignaal.
Laat het systeem controleren door een erkende
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
De status van de functie blijft nadat het contact
is afgezet opgeslagen in het geheugen.
In de buitenspiegel aan de desbetreffende zijde
brandt dan een lampje:
- direct, wanneer u wordt ingehaald,
- na ongeveer een seconde, wanneer u
langzaam een andere auto inhaalt.
Dodehoekbewaking
Dit systeem waarschuwt de bestuurder
wanneer zich een ander voertuig in de dode
hoek van zijn auto bevindt, hetgeen tot een
gevaarlijke situatie kan leiden.
Het rijhulpsysteem dient als hulp voor de
bestuurder maar kan nooit een vervanging
zijn voor de spiegels. De bestuurder
moet te allen tijde het verkeer in de gaten
blijven houden, de snelheid en afstand
van achteropkomend verkeer inschatten
en beslissen of het veilig is van rijstrook te
wisselen.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger
trekt met een door de Fabrikant
gehomologeerde trekhaak.
Werking
Sensoren in de voor- en achterbumper
bewaken de dode hoeken.
Indien een voertuig – een (motor)fiets, een
auto of een vrachtwagen – zich in de dode
hoek van de auto bevindt, zal er een oarnje
verklikkerlampje gaan branden in de linker- of
rechterbuitenspiegel.
Daarbij moet aan de volgende voorwaarden
zijn voldaan:
- de voertuigen rijden in dezelfde richting op
aangrenzende rijstroken,
- de snelheid van uw auto ligt tussen 12 en
140 km/h,
- u haalt een voertuig in waarbij het
snelheidsverschil met het andere voertuig
kleiner is dan 10 km/h,
199
Rijden
-
-
-
-
u wordt ingehaald door een voertuig waarbij
het snelheidsverschil met het andere
voertuig kleiner is dan 25 km/h,
het verkeer stroomt vloeiend door,
de inhaalmanoeuvre duurt langer dan
normaal en het ingehaalde voertuig blijft
zich ophouden in de dode hoek,
u rijdt in een rechte lijn of in een flauwe
bocht,
uw auto trekt geen aanhanger of caravan
enz.
-
bij erg druk verkeer: de voertuigen die voor
en achter worden gedetecteerd worden
aangezien voor een vrachtwagen of een
stilstaand object,
als de functie Park Assist of DS Park Pilot is
geactiveerd.
Storing
Er wordt geen waarschuwingssignaal
afgegeven in de volgende situaties:
- voor stilstaande objecten (geparkeerde
auto's, vangrails, lantaarnpalen, borden...),
- bij tegemoetkomende voertuigen,
- bij rijden over bochtige wegen of in zeer
scherpe bochten,
- bij het inhalen van of ingehaald worden
door een zeer lang voertuig (vrachtwagen,
autobus enz.) die én in de dode hoek
achter wordt gedetecteerd én zich in het
gezichtsveld van de bestuurder bevindt,
- bij snelle inhaalmanoeuvres,
In het geval van een storing gaat dit lampje
branden op het instrumentenpaneel, in
combinatie met een melding.
Neem contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
06
06
200
Rijden
Bij slechte weersomstandigheden (zware
regenval, hagel enz.) kan het systeem
tijdelijk minder nauwkeurig werken.
Vooral het rijden op een nat wegdek of het
van een droog wegdek op een nat wegdek
terechtkomen kan tot een vals alarm
leiden (zo kan een wolk waterdruppels in
de dode hoek worden aangezien voor een
voertuig).
Let er bij slecht weer en in de winter altijd
op dat de sensoren niet met modder,
sneeuw of ijs bedekt zijn.
Plak geen stickers of andere zaken
op het gedeelte van de buitenspiegels
waar de verklikkerlampjes zitten
of op de detectiezones op de
voor- en achterbumper, omdat de
dodehoekbewaking dan mogelijk niet
goed werkt.
Actieve dodehoekbewaking
Als aanvulling op het permanent branden
van het lampje in de buitenspiegel aan de
desbetreffende zijde, geeft het systeem bij het
overschrijden van een rijstrookmarkering met
ingeschakelde richtingaanwijzers een rukje aan
het stuurwiel om u te helpen een aanrijding met
het voertuig in de dode hoek te voorkomen.
Werkingsvoorwaarden
De volgende systemen moeten zijn
ingeschakeld:
- dodehoekbewaking,
- Lane Keeping System.
De snelheid van de auto moet liggen tussen
65 en 140 km/h.
Besturingshulpsysteem
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger
trekt met een door de fabrikant
gehomologeerde trekhaak.
Wassen met hogedrukspuit
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 cm van de sensoren.
Deze functie waarschuwt met behulp van
sensoren in de bumper voor obstakels in
de nabijheid van de auto (bijv. voetgangers,
auto's, bomen, slagbomen, enz.) die binnen het
detectiebereik vallen.
Deze functie is een parkeerhulpsysteem
voor de bestuurder die desondanks altijd
zijn aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
De bestuurder moet alert blijven en zo
nodig de controle over de auto overnemen.
Hij/zij moet zich altijd bewust zijn van
de omgeving voorafgaand aan het
manoeuvreren.
Gedurende de hele manoeuvre moet de
bestuurder er zeker van zijn dat de ruimte
vrij blijft.
Parkeersensoren achter
De functie wordt geactiveerd zodra de
achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
Dit wordt bevestigd door een geluidssignaal.
Zodra de achteruitversnelling wordt
uitgeschakeld, is de functie niet meer actief.
201
Rijden
Geluidssignalen
Het geluidssignaal afstellen
In uitvoeringen uitgerust met
DS Connect Radio, wordt door
het indrukken van deze knop
het venster Volumeafstelling
geluidssignaal geopend.
Grafische weergave
De functie signaleert de aanwezigheid van
obstakels binnen de detectiezone van de
sensor en het pad van het voertuig dat bepaald
wordt door de richting van het stuurwiel.
In het weergegeven voorbeeld worden alleen de
obstakels gesignaleerd door de geluidsassistent
die zich in de schaduwzone bevinden.
De informatie over de nabijheid van obstakels
wordt gegeven door een onderbroken
geluidssignaal, waarbij de frequentie van het
geluidssignaal toeneemt naarmate het voertuig
het obstakel nadert.
Zodra de afstand tussen de auto en het
obstakel kleiner wordt dan dertig centimeter,
klinkt het geluidssignaal ononderbroken.
Het geluid van de luidspreker (rechts of links)
geeft aan, aan welke kant het obstakel zich
bevindt.
Parkeerhulp vóór
De parkeerhulp vóór is een aanvulling op de
parkeerhulp achter en wordt geactiveerd zodra
er bij een wagensnelheid van maximaal 10 km/h
vóór de auto een obstakel wordt gedetecteerd.
De parkeerhulp vóór wordt uitgeschakeld zodra
de auto langer dan drie seconden stilstaat met
een ingeschakelde versnelling vooruit, als er
geen obstakel meer wordt gedetecteerd of
wanneer de wagensnelheid hoger wordt dan
10 km/h.
Het geluid dat uit de luidspreker komt
(voor of achter) geeft de relatie aan tussen
de plaats van het obstakel en het voertuig,
in de rijrichting van het voertuig voor of
achter.
Aanvulling op het geluidssignaal zonder
rekening te houden met de rijrichting van het
voertuig, door balken op het scherm weer te
geven die de afstand aangeven tussen het
obstakel en het voertuig (wit: obstakels veraf,
oranje: obstakels in de buurt en rood: obstakels
heel dichtbij).
Als de auto het obstakel zeer dicht genaderd is,
verschijnt het symbool "Gevaar" op het scherm.
Parkeerhulp zijkant
Door gebruik te maken van vier extra sensoren
aan de zijkant van de voor- en achterbumper,
registreert het systeem de positie van de vaste
obstakels tijdens het manoeuvreren en geeft
een signaal wanneer de obstakels de zijkant
van het voertuig naderen.
06
06
202
Rijden
De functie parkeerhulp achter wordt
automatisch uitgeschakeld zodra een
aanhanger wordt aangekoppeld of een
fietsendrager op de trekhaak wordt
gemonteerd (auto's met een trekhaak die
volgens de voorschriften van de fabrikant
is gemonteerd).
In dat geval wordt de omtrek van een
aanhanger weergeven aan de achterzijde
van het beeld van de auto.
Alleen vaste obstakels worden correct
aangegeven. Bewegende objecten,
gedetecteerd aan het begin van de
manoeuvre, kunnen per ongeluk worden
aangegeven. Terwijl bewegende objecten
die aan de zijkanten van het voertuig
verschijnen en niet vooraf geregistreerd
zijn, niet worden aangegeven.
Uitschakelen/inschakelen
Deze functie kan gedeactiveerd/geactiveerd
worden via het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
De status van de functie wordt opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
De parkeerhulp is uitgeschakeld wanneer de
functie Park Assist en DS Park Pilot bezig is
de beschikbare ruimte van een parkeerplaats
te meten.
Raadpleeg de desbetreffende rubrieken voor
meer informatie over het Park Assist en het
DS Park Pilot.
Werkingslimieten
-
-
-
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
Bepaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai
afkomstig van voertuigen en machines (bijv.
vrachtwagens, pneumatische boren enz.),
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
-
-
-
Ophopingen van sneeuw of dode bladeren
op de weg kunnen de sensoren van de auto
verstoren.
Een aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
Bij zware belading van de bagageruimte kan
de hoek van de auto de afstandsmetingen
verstoren.
De sensoren kunnen worden beïnvloed
door slechte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval, enz.).
Aanbevelingen over onderhoud
Let er bij slecht weer en in de winter
altijd op dat de sensoren niet met
modder, sneeuw of ijs bedekt zijn. Bij het
inschakelen van de achteruitversnelling
geeft een geluidssignaal (lange pieptoon)
aan dat de sensoren mogelijk vuil zijn.
Wassen met een hogedrukreiniger
Houd tijdens het wassen van de auto
het uiteinde van de hogedrukspuit op
minimaal 30 cm van de sensoren.
203
Rijden
Storing
In het geval van een storing
bij inschakelen van de
achteruitversnelling gaat een
van deze lampjes branden op
het instrumentenpaneel, in
combinatie met een melding en een
geluidssignaal (kort piepgeluid).
Neem contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om het systeem te
laten controleren.
Achteruitrijcamera –
360 Vision
Bij een draaiende motor kunnen met deze
systemen twee weergaven van de directe
omgeving van de auto worden weergegeven
op het het touchscreen met behulp van één
camera voor achteruitrijcamera, en twee
camera's voor 360 Vision.
Het scherm wordt in twee vensters opgedeeld:
links wordt de omgeving weergegeven zoals
die door de camera(‘s) wordt geregistreerd
en rechts wordt een samengesteld beeld van
bovenaf van de directe omgeving van de auto
weergegeven.
De informatie van de parkeerhulpsensoren
wordt ook weergegeven op het beeld van
bovenaf van de auto.
In het venster links kan de omgeving op
verschillende manieren worden weergegeven:
- standaardweergave,
- 180°-weergave van de omgeving achter de
auto – 360°-weergave van de omgeving
voor en achter de auto,
- ingezoomd beeld
De blauwe lijnen 1 geven de breedte van
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm
vanaf de bumper weer; de twee blauwe lijnen
3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en
2 meter.
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem de beste
weergave (standaard of ingezoomd) afhankelijk
van de informatie die door de parkeerhulp
wordt doorgegeven.
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk
gewenst moment de weergave wijzigen.
F Druk op de toets in de hoek linksonder van
het touchscreen.
F Selecteer een type weergave:
• "Standaardweergave",
• "180°-weergave",
• "Ingezoomde weergave",
• Stand "AUTO".
06
06
204
Rijden
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan
het geselecteerde type.
De status van de functie wordt niet opgeslagen
bij het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Bij de 360 Vision wordt het beeld samengesteld
door beide camera's, zowel bij het vooruitrijden
als bij het achteruitrijden.
Als de functie wordt geactiveerd, wordt het
centrale deel mogelijk niet weergegeven. Als
de functie wordt geactiveerd terwijl de auto al
gereden heeft, wordt het centrale deel mogelijk
wel volledig weergegeven.
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30 centimeter van de camera's en sensoren.
Achteruitrijcamera
Beeld van de camera achter
Dit systeem dient ter ondersteuning van
de bestuurder die zelf echter altijd attent
moet blijven.
Dit systeem registreert tijdens het
manoeuvreren bij lage snelheid met één of
twee camera's de omgeving van de auto.
Een beeld van bovenaf van uw auto in
zijn directe omgeving wordt in real time
samengesteld tijdens het manoeuvreren.
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de
obstakels in de buurt van de auto te zien.
Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto
langere tijd stilstaat.
De door de camera(‘s) geproduceerde
beelden kunnen door het reliëf worden
vervormd.
Bij zonnig weer of onvoldoende
omgevingslicht kunnen er schaduwzones
ontstaan; het beeld is dan donkerder en
minder contrastrijk.
Aanbevelingen over onderhoud
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
sensoren en camera's niet bedekt raken met
modder, ijs of sneeuw.
Controleer regelmatig of de sensoren en
camera's nog goed schoon zijn.
Reinig de camera's indien nodig met een
zachte en droge doek.
De op de achterklep gemonteerde camera
achter is actief als de achteruitversnelling is
ingeschakeld en de snelheid niet hoger is dan
10 km/h.
De functie wordt uitgeschakeld:
- automatisch, als de snelheid hoger wordt
dan ongeveer 10 km/h,
- automatisch, als de achterklep wordt
geopend,
- als uit de achteruitversnelling wordt
geschakeld (het beeld wordt dan nog
7 seconden weergegeven),
- als op het rode kruis in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
205
Rijden
Stand AUTO
De blauwe lijnen 1 geven de breedte van
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm
vanaf de bumper weer; de twee blauwe lijnen
3 en 4 een afstand van respectievelijk 1 en
2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp achter geeft bovendien
extra informatie over de omgeving van de
auto.
180°-weergave
Deze stand is standaard geactiveerd.
Als een obstakel wordt genaderd op het niveau
van de rode lijn (minder dan 30 cm), wordt dankzij
de sensoren in de achterbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de
omgeving achter de auto naar de weergave van
het beeld van bovenaf van de auto.
Ingezoomde weergave
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Wanneer u achteruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
06
06
206
Rijden
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, centraal
B en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door
deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
360 Vision
De auto is voorzien van een in de grille geplaatste
camera vóór en een camera achter die in de
buurt van de schakelaar voor het openen van de
achterklep is geplaatst.
Dankzij deze twee camera's kan het systeem de
nabije omgeving van de auto weergeven op het het
touchscreen, waarbij u kunt kiezen uit een weergave
van de omgeving achter de auto (camera achter),
als de achteruitversnelling is ingeschakeld, en een
weergave van de omgeving vóór de auto (camera
vóór), als de versnellingsbak in de neutraalstand
staat of een vooruitversnelling is ingeschakeld.
Beeld van de camera achter
Het systeem wordt automatisch geactiveerd wanneer
de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
- automatisch, als de snelheid hoger wordt dan
ongeveer 10 km/h,
- als uit de achteruitversnelling wordt geschakeld
(het beeld aan de achterzijde wordt dan na
7 seconden vervangen door het beeld aan de
voorzijde),
- als op het rode kruis in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
Als een aanhanger is aangekoppeld of een
fietsendrager is gemonteerd op de trekhaak,
wordt het gebied achter de auto op het beeld
van bovenaf van de auto zwart weergegeven.
De beelden van de omgeving worden dan
uitsluitend samengesteld met behulp van de
camera vóór.
De verschillende weergaves van de camera
achter komen overeen met de weergaves
die beschreven zijn in het gedeelte over de
achteruitrijcamera.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de achteruitrijcamera.
Beeld van de camera's voor en achter
Bij draaiende motor en een
rijsnelheid van maximaal 20 km/h
kunt u deze functie activeren via
het menu Auto/Rijden van het
touchscreen:
F Selecteer "Panoramacamera".
De stand AUTO wordt standaard gebruikt, met
een weergave van de omgeving vóór de auto
als de versnellingsbak in de neutraalstand
staat of een vooruitversnelling is ingeschakeld,
en een weergave van de omgeving achter
de auto achter als de achteruitversnelling is
ingeschakeld.
De functie wordt uitgeschakeld:
- automatisch, als de rijsnelheid hoger wordt
dan oageveer 30 km/h (het beeld verdwijnt
tijdelijk vanaf een snelheid van 20 km/h),
- als op het rode kruis in de linkerbovenhoek
van het touchscreen wordt gedrukt.
207
Rijden
Stand AUTO
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm
vanaf de voorbumper weer; de twee blauwe
lijnen 3 en 4 een afstand van respectievelijk 1
en 2 meter.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Deze stand is standaard geactiveerd.
Als een obstakel wordt genaderd, wordt dankzij
de sensoren in de voorbumper automatisch
overgeschakeld van de weergave van de
omgeving vóór de auto naar de weergave van
het beeld van bovenaf van de auto.
Ingezoomde weergave
De obstakels kunnen verder weg lijken
dan ze in werkelijkheid zijn.
Tijdens het manoeuvreren moet u met de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
De parkeerhulp voor en achter geeft
bovendien extra informatie over de
omgeving van de auto.
180°-weergave
Standaardweergave
Het gebied vóór de auto wordt weergegeven op
het scherm.
De blauwe lijnen 1 geven de breedte van
de auto weer met uitgeklapte spiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de voorzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Wanneer u vooruitrijdend een parkeerplaats
verlaat, kunt u dankzij de 180°-weergave
voertuigen, voetgangers of fietsers zien
aankomen.
06
06
208
Rijden
Het is raadzaam deze weergave niet tijdens de
gehele manoeuvre te gebruiken.
De weergave heeft drie zones: links A, centraal
B en rechts C.
Deze weergave is alleen beschikbaar door
deze te selecteren in het menu voor het
veranderen van de weergave.
Het systeem voert metingen uit van
beschikbare parkeerplekken en berekent
de afstand tot de obstakels met behulp van
ultrasone sensoren ingebouwd in de voor- en
achterbumpers van de auto.
Om de bestuurder te ondersteunen
bij het controleren van de correcte
parkeermanoeuvres, schakelt het
systeem automatisch het display van de
achteruitrijcamera of 360 Vision en de
parkeerhulp in.
Dit systeem is een parkeerhulpsysteem
dat echter nooit de alertheid van de
bestuurder kan vervangen.
De bestuurder moet altijd de controle over
de auto hebben. De bestuurder moet altijd
de omgeving van de auto controleren
alvorens een manoeuvre uit te voeren
en ervoor zorgen dat er geen obstakels
worden geraakt.
De functie kan worden ingeschakeld
via het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
"Park Assist" selecteren
Als de functie is ingeschakeld, is de
dodehoekbewaking niet actief.
Park Assist
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp:
het detecteert een parkeerplek en stuurt
vervolgens in de desbetreffende richting om
op deze plek te parkeren terwijl de bestuurder
de rijrichting controleert, schakelt, accelereert
en remt.
Functie inschakelen
Het systeem biedt ondersteuning bij de
volgende manoeuvres:
A. Parkeren bij inparkeren na fileparkeren.
B. Fileparkeren – uitparkeren
C. Parkeren bij inparkeren na schuin
parkeren
Werking
F Verminder de snelheid van de auto tot
30 km/h of lager als u een parkeerplek
nadert.
Tot het starten van de inrijdmanoeuvre
of het verlaten van de parkeerplek kunt
u op elk gewenst moment op de pijl in de
linkerbovenhoek van de weergegeven
pagina drukken om de functie uit te
schakelen.
Type manoeuvre selecteren
209
Rijden
Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre
op het touchscreen getoond: standaard is dit
na het aanzetten van het contact de pagina
"Inrijden", anders de pagina "Uitrijden".
F Selecteer het type en de zijde van de
manoeuvre om het zoeken naar een
parkeerplek in te schakelen.
De geselecteerde manoeuvre kan op
elk gewenst moment gewijzigd worden,
ook wanneer er naar een beschikbare
parkeerplek wordt gezocht.
Ter bevestiging van de
selectie gaat dit lampje op het
instrumentenpaneel branden.
Voor "fileparkeren" moet de parkeerruimte
minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw
auto plus 0,60 m.
Voor "haaks parkeren" moet de breedte
van de parkeerruimte minimaal gelijk zijn
aan de breedte van uw auto plus 0,70 m.
Als de funtie Park Assist via het menu
Auto/Rijden van het het touchscreen
uitgeschakeld is, wordt deze automatisch
ingeschakeld zodra het systeem
geactiveerd wordt.
Zoeken naar een parkeerplek
Manoeuvre voorbereiden
F Rijd heel langzaam tot het verzoek wordt
weergegeven om de auto tot stilstand te
brengen: "Stop de auto" en het "STOP"paneel in combinatie met een geluidssignaal.
Nadat de auto tot stilstand is gebracht, wordt er
een pagina met instructies weergegeven op het
scherm.
F Volg de instructies om de manoeuvre voor
te bereiden.
Op het scherm verschijnt dit
symbool om te bevestigen dat u de
instructies hebt gevolgd.
F Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van
0,50 tot 1,50 meter tussen de geparkeerde
auto's en uw auto aanhoudt en rijd hierbij
niet harder dan 30 km/h tot het systeem een
beschikbare parkeerplek vindt.
Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt
als de afstand tussen de geparkeerde auto's
en uw auto kleiner of groter is. De functie
wordt automatisch uitgeschakeld vanaf een
rijsnelheid van 50 km/h.
Wanneer het systeem een beschikbare
parkeerplek vindt, wordt er "OK" op de
parkeerweergave getoond in combinatie met
een geluidssignaal.
06
06
210
Rijden
Deze instructies worden weergegeven als een
symbool in combinatie met een melding:
"Achteruitversnelling"
"Geavanceerd"
De start van de manoeuvre wordt aangeduid
door de weergave van deze pagina, met de
melding "Manoeuvre wordt uitgevoerd" in
combinatie met een geluidssignaal.
Achteruitrijden wordt aangeduid door
deze melding: "Stuurwiel loslaten,
achteruitrijden".
De achteruitrijcamera of 360 Vision en Park
Assist worden automatisch ingeschakeld, zodat
u de directe omgeving van de auto tijdens de
manoeuvre in de gaten kunt houden.
Tijdens het manoeuvreren
Het systeem neemt de besturing van de auto
over. Het geeft instructies over de richting bij
het starten van parallelle manoeuvres voor het
in- en uitparkeren en voor alle manoeuvres bij
het inparkeren in vakken.
De manoeuvreerstatus wordt aangegeven door
deze symbolen:
Manoeuvre wordt uitgevoerd
(groen).
Tijdens de manoeuvres draait het
stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen, steek niet uw
handen tussen de spaken. Zorg dat de
manoeuvres niet geblokkeerd worden
door bijvoorbeeld losse en ruime kleding,
sjaals, stropdassen enz. – Kans op letsel!
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden, met name het
tegemoetkomend verkeer.
De bestuurder moet controleren dat geen
object of persoon de voortgang van de
auto kan belemmeren.
Manoeuvre geannuleerd of
beëindigd (rood) (de pijlen geven
aan dat de bestuurder de controle
over deze auto moet terugnemen).
De aanduidingen van de maximale
snelheidslimiet tijdens de manoeuvres worden
door deze symbolen aangegeven:
7
5
7 km/h bij het inrijden van een
parkeerplek.
5 km/h bij het verlaten van een
parkeerplek.
De beelden van de camera(‘s) op het
touchscreen kunnen door het reliëf
worden vervormd.
Bij zonnig weer of onvoldoende
omgevingslicht kunnen er schaduwzones
ontstaan; het beeld is dan donkerder en
minder contrastrijk.
De manoeuvre kan op ieder gewenst moment
definitief worden onderbroken, hetzij door
de bestuurder zelf of automatisch door het
systeem.
211
Rijden
Door de bestuurder zelf:
- de controle over de auto terugnemen,
- de richtingaanwijzers activeren aan de
tegenovergestelde zijde van die van de
manoeuvre,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
- het contact wordt afgezet,
Onderbreking door het systeem:
- overschrijding van de snelheidslimiet: 7 km/h
bij het inrijden van de parkeerruimte en
5 km/h bij het verlaten van de parkeerruimte,
- activering van de antispinregeling op een
glad wegdek,
- openen van een portier of de achterklep,
- de motor laten afslaan,
- storing in het systeem,
- na 10 manoeuvres om een parkeerplek
parallel aan de rijbaan in te rijden of te
verlaten en na 7 manoeuvres om een
parkeerplek haaks op de rijbaan in te rijden.
Het onderbreken van de manoeuvre schakelt
automatisch de functie uit.
Het manoeuvreersymbool wordt in het
rood weergegeven in combinatie met de
melding "Manoeuvre geannuleerd" op het
touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto terug te nemen.
De functie wordt na een paar seconden
uitgeschakeld, het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel gaat uit en
de functie keert terug naar de begin
weergave.
Werkingslimieten
-
-
-
Einde van inrij- of uitrijmanoeuvre
parkeerplek.
De auto stopt zodra de manoeuvre voltooid is.
Het manoeuvresymbool wordt in het rood
weergegeven in combinatie met de melding
"Manoeuvre voltooid" op het touchscreen.
-
De uitschakeling van de functie
wordt bevestigd door het doven van
dit lampje in combinatie met een
geluidssignaal.
-
-
Bij het inrijden van een parkeerplek is het
mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre moet
voltooien.
-
Het systeem kan een ongeschikte
parkeerplek voorstellen (parkeerverbod,
werk in uitvoering met beschadigd wegdek,
plaats naast een greppel enz.).
Het systeem is niet ontworpen voor het
uitvoeren van parkeermanoeuvres bij
scherpe bochten.
Het systeem detecteert geen
parkeerplekken die veel groter zijn dan
de auto zelf of die begrensd worden door
obstakels die te laag (trottoirbanden,
drempels enz.) of te dun (bomen, palen,
hekken met gaas enz.) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Een aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor
incorrect zijn.
Als de bagageruimte zwaar beladen is, kan
het aan de achterzijde doorveren van de
auto de afstandsmetingen verstoren.
06
06
212
Rijden
De sensoren en camera(‘s) van de auto kunnen
negatief worden beïnvloed door:
- verzamelde sneeuw of gevallen bladeren op
het wegdek,
- slechte weersomstandigheden (zware
regenval, dichte mist, sneeuwval),
- geluidsverstoringen door lawaai van
voertuigen en machines (vrachtwagens,
pneumatische boren, enz.).
Gebruik het systeem niet:
- langs een zachte berm (greppel), kade
of een rand van een afgrond,
- wanneer voorwerpen worden vervoerd
die langer zijn dan de auto (ladder op
de dakdragers, fietsendrager op de
achterklep enz.),
- indien een niet goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is,
- indien sneeuwkettingen gemonteerd
zijn,
- bij een te lage bandenspanning,
- indien een noodreservewiel wordt
gebruikt,
- als andere wielen dan de
oorspronkelijke zijn aangebracht,
- als een van de bumpers is beschadigd,
- na aanpassing van een of beide
bumpers (aanvullende bescherming
enz.),
- als een camera defect is,
- als de sensoren opnieuw gespoten zijn
buiten het netwerk van het merk,
- bij gebruik van sensoren die niet voor
uw auto zijn goedgekeurd,
- bij een glad wegdek (ijzel enz.).
Onderhoudstips
-
-
-
Controleer regelmatig of de sensoren en
camera's schoon zijn.
Reinig de camera's indien nodig met een
zachte en droge doek.
Houd tijdens het wassen van de auto
met een hogedrukreiniger de spuitmond
op minimaal 30 cm van de sensoren en
camera's.
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat
de sensoren en camera's niet bedekt raken
met modder, ijs of sneeuw.
Storingen
Als de functie niet ingeschakeld
is, knippert het lampje tijdelijk en
klinkt er een geluidssignaal om een
storing in het systeem aan te geven.
Als de storing tijdens het gebruik van het
systeem optreedt, gaat het lampje uit.
Als de storing in de
parkeersensoren, die door het
branden van een van deze lampjes
wordt aangegeven, tijdens het
gebruik van het systeem optreedt,
dan wordt de functie uitgeschakeld.
Laat in het geval van een storing het systeem
controleren door het dealernetwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
213
Rijden
In het geval van een storing in de
stuurbekrachtiging knippert dit
lampje op het instrumentenpaneel in
combinatie met een melding.
Om de bestuurder te ondersteunen bij het
controleren van de correcte parkeermanoeuvres,
schakelt het systeem automatisch het display
van de achteruitrijcamera of 360 Vision en de
parkeerhulp in.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Raadpleeg een erkende dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
DS Park Pilot
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren:
het detecteert een parkeerplek en neemt
vervolgens het sturen van u over bij het
inparkeren.
Bij een automatische transmissie (EAT8)
beheert het systeem de regeling van het sturen,
de richting, de acceleratie en het remmen.
De bestuurder moet de regelknop voor de
functie op de selectiehendel tijdens de gehele
periode van de automatische werking ingedrukt
houden.
De veiligheidsgordel van de bestuurder
moet zijn vastgemaakt en gedurende de
hele manoeuvre op zijn plaats blijven.
DS Park Pilot is een parkeerhulpsysteem
dat echter nooit de alertheid van de
bestuurder kan vervangen.
De manoeuvre blijft de
verantwoordelijkheid van de bestuurder.
Het DS Park Pilot kan niet altijd
automatisch op de juiste wijze reageren
vanwege de werkingslimieten van de
sensoren.
Het is de verantwoordelijkheid van
de bestuurder de auto indien nodig te
stoppen om de veiligheid van de nabije
omgeving te waarborgen (vooral als er
voetgangers aanwezig zijn).
De bestuurder moet altijd de controle over
de auto hebben. De bestuurder moet altijd
de omgeving van de auto controleren
alvorens een manoeuvre uit te voeren.
Tijdens de gehele manoeuvre moet de
bestuurder zorgen dat de parkeerplek
vrij van belemmeringen is. De bestuurder
moet op de bestuurdersstoel blijven zitten
en nooit proberen de regelknop van de
functie vast te zetten.
De bestuurder kan de manoeuvre te allen
tijde onderbreken door het rempedaal in
te trappen, de besturing van de auto over
te nemen of de regelknop van de functie
los te laten.
06
06
214
Rijden
Werking
Type manoeuvre selecteren
F Verminder de snelheid van de auto tot
maximaal 30 km/h als u een parkeerplek
nadert.
Functie activeren
De functie kan op twee manieren worden
geactiveerd:
Het systeem voert metingen uit van
beschikbare parkeerplekken en berekent de
afstand tot de obstakels met behulp van 12
ultrasone sensoren ingebouwd in de voor- en
achterbumper van de auto.
F Druk op deze toets op de
selectiehendel.
of
F Selecteer "Park Assist" in het
menu "Auto"/"Rijden" van het
touchscreen.
Bij het activeren van de functie wordt de
dodehoekbewaking gedeactiveerd.
Het DS Park Pilot-systeem assisteert u bij de
volgende manoeuvres:
- inrijden of uitrijden van een parkeerplek
parallel aan de rijbaan.
- inrijden van een parkeerplek haaks op de
rijbaan.
Tot het starten van de inrijmanoeuvre of
het verlaten van de parkeerplek kunt u
op elk gewenst moment op de rode pijl in
de linkerbovenhoek van de weergegeven
pagina drukken om de functie uit te
schakelen.
Er wordt een selectiepagina voor de manoeuvre
op het touchscreen getoond: standaard is dit
na het aanzetten van het contact de pagina
"Inrijden", anders de pagina "Uitrijden".
F Selecteer het type en de zijde van de
manoeuvre om het zoeken naar een
parkeerplek in te schakelen.
De geselecteerde manoeuvre kan op
elk gewenst moment gewijzigd worden,
ook wanneer er naar een beschikbare
parkeerplek wordt gezocht.
Op het instrumentenpaneel gaat
dit verklikkerlampje branden om de
selectie te bevestigen.
215
Rijden
Als de auto is gestopt, verschijnt een
instructiepagina op het scherm.
F Volg alle instructies om de manoeuvre voor
te bereiden.
Zoeken naar een parkeerplek
F Zorg dat u tijdens het rijden een afstand van
0,50 tot 1,50 meter tussen de geparkeerde
auto's en uw auto aanhoudt en rijd hierbij
niet harder dan 30 km/h tot het systeem een
beschikbare parkeerplek vindt.
Het zoeken naar een parkeerplek wordt gestopt
als de afstand tussen de geparkeerde auto's
en uw auto kleiner of groter is. De functie
wordt automatisch uitgeschakeld vanaf een
rijsnelheid van 50 km/h.
Voor "fileparkeren" moet de parkeerruimte
minimaal gelijk zijn aan de lengte van uw
auto plus 1 m.
Voor "haaks parkeren" moet de breedte
van de parkeerruimte minimaal gelijk zijn
aan de breedte van uw auto plus 0,70 m.
Dit symbool verschijnt automatisch
als de instructie is gevolgd.
Wanneer het systeem een beschikbare
parkeerplek vindt, wordt er "OK" op de
parkeerweergave getoond in combinatie met
een geluidssignaal.
Nadat alle instructies zijn gevalideerd, wordt
een nieuw scherm weergegeven waarop
wordt aangegeven dat u de manoeuvre kunt
uitvoeren.
F Druk op deze knop om de
manoeuvre uit te voeren.
Voorbereiden op de manoeuvre
F Houd de knop ingedrukt en laat het
rempedaal geleidelijk los.
Als u de functie Park Assist hebt
gedeactiveerd, wordt deze automatisch
weer geactiveerd bij activering van DS
Park Pilot.
De knop moet ingedrukt blijven tijdens
de manoeuvre.
F Rijd heel langzaam tot het verzoek wordt
weergegeven om de auto tot stilstand te
brengen: "Stop de auto" en het "STOP"bord in combinatie met een geluidssignaal.
06
06
216
Rijden
Manoeuvre onderbroken
Manoeuvre voltooid of geannuleerd
(witte pijlen geven aan dat de
bestuurder de controle over deze
auto moet terugnemen).
De start van de manoeuvre wordt aangeduid
door de weergave van dit scherm, met de
melding "Manoeuvre wordt uitgevoerd" in
combinatie met een geluidssignaal.
De achteruitrijcamera of 360 Vision en Park
Assist worden automatisch ingeschakeld, zodat
u de directe omgeving van de auto tijdens de
manoeuvre in de gaten kunt houden.
Tijdens het manoeuvreren
Op het moment dat de bestuurder het
rempedaal loslaat, neemt het systeem
automatisch de controle over voor het kiezen
van de rijrichting (vooruit of achteruit), het
accelereren, het remmen en de richting.
De manoeuvreerstatus wordt aangegeven door
deze symbolen:
Manoeuvre wordt uitgevoerd
De manoeuvreerrichting wordt aangegeven
door deze symbolen:
Vooruit
Achteruit
De middelste pijl is groen als met de auto
wordt gereden of wit om de volgende
manoeuvreerrichting aan te geven.
Tijdens de gehele manoeuvre,
aangegeven door een groen "AUTO"
symbool, moet de bestuurder de knop op
de selectiehendel ingedrukt houden.
Tijdens de manoeuvres draait het
stuurwiel snel rond: houd daarom het
stuurwiel niet tegen en steek niet uw
handen tussen de spaken. Zorg dat de
manoeuvres niet geblokkeerd worden
door bijvoorbeeld losse en ruime kleding,
sjaals, stropdassen enz. – Kans op letsel!
De bestuurder moet zelf altijd het verkeer
in de gaten blijven houden, met name het
tegemoetkomend verkeer.
De bestuurder moet controleren of geen
object of persoon de manoeuvres van de
auto kan belemmeren.
Onder bepaalde omstandigheden
detecteren de sensoren mogelijk geen
kleine obstakels die zich in hun dode
hoeken bevinden.
De beelden van de camera(‘s) op het
touchscreen kunnen door het reliëf
worden vervormd.
Bij zonnig weer of onvoldoende
omgevingslicht kunnen er schaduwzones
ontstaan; het beeld is dan donkerder en
minder contrastrijk.
De bestuurder moet met behulp van de
buitenspiegels de zijkanten van de auto in
de gaten houden.
217
Rijden
Dit wordt bevestigd door de
weergave van dit symbool in
combinatie met de melding
"Manoeuvre geannuleerd".
Als de auto aanzienlijk wordt afgeremd,
gaan de remlichten wellicht branden.
De manoeuvre kan te allen tijde tijdelijk
worden onderbroken (automatisch door het
systeem als een obstakel is gedetecteerd of
door tussenkomst van de bestuurder). Als
de bestuurder een gevaarlijke situatie ziet
aankomen, moet de manoeuvre tevens worden
onderbroken.
Om de manoeuvre te annuleren, kan de
bestuurder:
- de regelknop van de functie loslaten,
- het rempedaal intrappen,
- de besturing van de auto overnemen,
of
- de stand van de versnellingsbak wijzigen
(behalve schakelen naar stand P).
Annuleren van de manoeuvre leidt tot
onmiddellijke stilstand van de auto.
-
-
Hervatten van de manoeuvre na opheffen
van de annuleringsvoorwaarden:
• laat alle bedieningsfuncties los (rempedaal,
regelknop voor functie, stuurwiel, enz.)
• druk opnieuw op de regelknop voor de
functie.
Definitief onderbreken na annuleren van
de manoeuvre:
• trap het rempedaal in en schakel naar een
andere versnelling.
De manoeuvre wordt in de volgende situaties
geannuleerd:
- geen tussenkomst van de bestuurder
gedurende 30 seconden na annuleren van
de manoeuvre,
- parkeerrem aangetrokken,
- selecteren van de stand P in de
versnellingsbak door de bestuurder,
- de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
- een portier of achterklep openen,
- de richtingaanwijzers activeren aan de
tegenovergestelde zijde van die van de
manoeuvre,
- in bepaalde gevallen, wanneer een wiel van
de auto een stoeprand of een laag voorwerp
raakt,
- activering van de antispinregeling op een
glad wegdek,
-
-
-
de motor laten afslaan,
plotseling verschijnen van een obstakel
in het veld van de manoeuvre dat niet is
gedetecteerd door het systeem voordat de
manoeuvre is begonnen (het obstakel blijft
langer dan 30 seconden aanwezig),
na 10 manoeuvres om een parkeerplek
parallel aan de rijbaan in te rijden of te
verlaten en na 7 manoeuvres om een
parkeerplek haaks op de rijbaan in te rijden,
systeemstoring tijdens het manoeuvreren.
Door annuleren van de manoeuvre worden de
remmen onmiddellijk geactiveerd en de functie
automatisch gedeactiveerd.
Dit symbool wordt weergegeven
in combinatie met de melding
"Manoeuvre geannuleerd" op het
touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto terug te nemen.
De functie wordt na een paar
seconden uitgeschakeld, het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en de
functie keert terug naar de begin
weergave.
Het systeem selecteert na 4 seconden
automatisch de stand P van de versnellingsbak.
06
06
218
Rijden
Einde van inrij- of
uitrijmanoeuvre parkeerplek
Werkingslimieten
-
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.
Dit symbool wordt weergegeven
in combinatie met de melding
"Manoeuvre voltooid" op het
touchscreen.
De functie wordt na een paar
seconden uitgeschakeld, het
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en
de functie keert terug naar de
beginweergave.
-
-
Bij het inrijden van een parkeerplek is het
mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre
moet voltooien.
De versnellingsbak schakelt 4 seconden na
voltooien van de manoeuvre naar de stand P.
Bij het uitrijden van een parkeerplek schakelt
de versnellingsbak naar de stand N. De
bestuurder wordt verzocht de controle van
de auto terug te nemen door weergave
van een melding en symbolen: pak het
stuurwiel vast, schakel stand D of R van de
versnellingsbak van en accelereer als het
verkeer dit toelaat.
Na een vertraging van 30 seconden zonder
tussenkomst van de bestuurder schakelt de
versnellingsbak automatisch naar de stand P.
-
-
-
-
-
-
-
Het systeem kan een ongeschikte
parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,
werk in uitvoering met beschadigd wegdek,
plaats naast een greppel enz.).
Het systeem is niet ontworpen voor het
uitvoeren van parkeermanoeuvres op een
steile helling of bij scherpe bochten.
Het systeem detecteert geen
parkeerplaatsen die veel groter zijn dan
de auto zelf of die begrensd worden door
obstakels die te laag (trottoirbanden,
drempels enz.) of te dun (bomen, palen,
hekken met gaas enz.) zijn.
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk niet
meer gedetecteerd als ze zich in de dode
hoek van het detectiebereik van de sensoren
bevinden.
Bepaalde omgevingsgeluiden, zoals lawaai
afkomstig van voertuigen en machines (bijv.
vrachtwagens, pneumatische boren enz.),
kunnen de sensoren van de auto verstoren.
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
Ophopingen van sneeuw of dode bladeren
op de weg kunnen de sensoren van de auto
verstoren.
Het systeem kan worden onderbroken door
een incorrecte bandenspanning.
-
-
-
-
Een aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor incorrect
zijn.
Bij zware belading van de bagageruimte kan
het aan de achterzijde doorveren van de
auto de afstandsmetingen verstoren.
De sensoren en camera(‘s) kunnen
worden beïnvloed door slechte
weersomstandigheden (zware regenval,
dichte mist, sneeuwval).
De achteruitrijcamera of 360 Vision display
is een parkeerhulpsysteem dat nooit de
alertheid van de bestuurder vervangt.
219
Rijden
Gebruik de functie niet:
- langs een zachte berm (greppel, enz.),
kade of een rand van een afgrond,
- wanneer voorwerpen worden vervoerd
die langer zijn dan de auto (ladder op
de dakdragers, fietsendrager op de
achterklep enz.),
- indien een niet goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is,
- indien sneeuwkettingen gemonteerd
zijn,
- bij een te lage bandenspanning,
- indien een noodreservewiel wordt
gebruikt,
- als andere wielen dan de
oorspronkelijke zijn aangebracht,
- als een van de bumpers is beschadigd,
- na aanpassing van een of beide
bumpers (aanvullende bescherming
enz.),
- als een camera defect is,
- als de sensoren opnieuw gespoten zijn
buiten het dealernetwerk.
- bij gebruik van sensoren die niet voor
uw auto zijn goedgekeurd,
- als de remlichten niet werken.
- bij een glad wegdek (ijzel enz.),
Aanbevelingen over onderhoud
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
sensoren en camera's niet bedekt raken met
modder, ijs of sneeuw.
Controleer regelmatig of de sensoren en
camera's nog goed schoon zijn.
Reinig de camera's indien nodig met een
zachte en droge doek.
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30 centimeter van de camera's en sensoren.
Storingen
Als de functie niet ingeschakeld
is, knippert het lampje tijdelijk en
klinkt er een geluidssignaal om
een storing in DS Park Pilot aan te
geven.
Als de storing tijdens het gebruik
van het systeem optreedt, gaat het
lampje uit.
Als de storing in de
parkeersensoren, die door het
branden van een van deze lampjes
wordt aangegeven, tijdens het
gebruik van DS Park Pilot optreedt,
dan wordt de functie uitgeschakeld.
Neem contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
In het geval van een storing in
de stuurbekrachtiging wordt dit
pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een melding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige
plaats.
Neem contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
06
07
PRAKTISCHE INFORMATIE
221
Praktische informatie
DYNAMISCHE PARTNERS,
GERICHT OP DE
TOEKOMST.
Al meer dan 45 jaar delen TOTAL en DS dezelfde
waarden: topprestaties, creativiteit en technische
innovatie.
In het kader hiervan heeft TOTAL een serie TOTAL
QUARTZ smeermiddelen ontwikkeld die geschikt zijn
voor motoren van het merk DS. Deze smeermiddelen
dragen er toe bij dat het brandstofverbruik wordt
verminderd en het milieu zo min mogelijk wordt belast.
Kies TOTAL QUARTZ smeermiddelen
voor het onderhoud van uw auto;
deze garanderen een optimale
levensduur en uitstekende prestaties
van uw motor.
07
07
222
Praktische informatie
Geschikte brandstoffen
Brandstof voor
benzinemotoren
De benzinemotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die bij tankstations getankt kunnen worden:
Benzine die voldoet aan de norm
EN228 en is gemengd met een
biobrandstof die voldoet aan de norm
EN15376.
Alleen brandstofadditieven die voldoen
aan de norm B715001 mogen worden
gebruikt.
Brandstof voor dieselmotoren
De dieselmotoren zijn geschikt voor
biobrandstoffen die aan de huidige en
toekomstige Europese richtlijnen voldoen en
die aan de pomp getankt kunnen worden:
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN590 gemengd met biobrandstof die
voldoet aan de richtlijn EN14214 (met
een gehalte aan methyl-estervetzuren
van 0 tot 7%),
Diesel die voldoet aan de richtlijn
EN16734 gemengd met biobrandstof
die voldoet aan de richtlijn EN14214
(met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 10%),
Paraffinehoudende diesel die voldoet
aan de richtlijn EN15940 gemengd met
biobrandstof die voldoet aan de richtlijn
EN14214 (met een gehalte aan methylestervetzuren van 0 tot 7%).
De brandstof B20 of B30 die voldoet
aan de richtlijn EN16709 is ook geschikt
voor de dieselmotor van uw auto. Maar
als deze brandstof, ook al is het slechts
incidenteel, wordt gebruikt, moeten de
bijzondere onderhoudsvoorschriften
(voor "Zware rijomstandigheden") strikt
worden nageleefd.
Raadpleeg voor meer informatie het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...)
is nadrukkelijk verboden (kans op schade
aan de motor en het brandstofcircuit).
Alleen het gebruik van dieseladditieven
die voldoen aan de norm B715000 is
toegestaan.
Diesel bij lage buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in het brandstofsysteem van uw
auto veroorzaken. Om dit te voorkomen is het
raadzaam winterdiesel te tanken en de tank
voor minimaal 50% gevuld te houden.
Als desondanks de motor bij een temperatuur
lager dan -15°C moeilijk aanslaat, laat dan
de auto even in een garage of verwarmde
werkplaats staan.
Reizen naar het buitenland
Sommige brandstoffen kunnen de motor
van uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke
commerciële benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
223
Praktische informatie
Brandstoftank
Inhoud brandstoftank: ongeveer 55 liter
(uitvoeringen met dieselmotor) of 62 liter
(uitvoeringen met benzinemotor).
Laag brandstofniveau
1
1 /2
Als u minder dan 5 liter brandstof tankt,
wordt de stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofniveaumeter.
Tijdens het openen van de tankdop kan een
geluid van aangezogen lucht hoorbaar zijn.
Dit wordt veroorzaakt door de onderdruk
die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met de weergave van
een melding en een geluidssignaal,
is het minimale niveau in de
brandstoftank bereikt. Als het lampje
gaat branden, bevindt zich nog
ongeveer 6 liter brandstof in de
tank.
Zolang er nog niet voldoende brandstof is getankt,
zal dit lampje steeds bij het aanzetten van het
contact gaan branden in combinatie met de
weergave van de melding en het geluidssignaal.
Tijdens het rijden worden deze melding en dit
geluidssignaal steeds vaker herhaald naarmate
het niveau 0 dichter wordt genaderd.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u met een lege tank strandt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor meer
informatie over een lege brandstoftank (diesel).
Tanken
Een sticker aan de binnenzijde van de tankklep
geeft aan welke brandstof u moet tanken voor
het type motor in uw auto.
F Als de auto is ontgrendeld, drukt u op de
achterzijde van de brandstofvulklep om
deze te openen (de tankdop is in de vulklep
ingebouwd).
F Selecteer de juiste brandstof voor uw auto.
F Steek het vulpistool in de vulopening en
druk hierbij de metalen klep in.
F Steek het vulpistool tot de aanslag naar
binnen alvorens dit te bedienen (kans op
spatten).
F Houd het vulpistool in deze positie tijdens
het tanken.
F Druk na het tanken de tankklep dicht.
Wanneer het vulpistool bij het vullen van de
brandstoftank voor de 3 e keer afslaat, moet
u niet verder tanken.
Uw auto is voorzien van een katalysator, die de
schadelijke bestanddelen in de uitlaatgassen
vermindert.
Bij benzinemotoren mag uitsluitend
loodvrije benzine worden gebruikt.
07
07
224
Praktische informatie
Door de vernauwde vulpijp kan alleen loodvrije
benzine worden getankt.
Werking
Indien u per vergissing de verkeerde
brandstof voor uw auto tankt, moet de
tank beslist worden afgetapt voordat
de motor kan worden gestart.
Als uw auto is uitgerust met het Stop &
Start-systeem, tank dan nooit als de motor
in de STOP-stand is gezet. Zet in dat
geval altijd het contact af.
Tankbeveiliging (diesel)
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Dit mechanisme is aangebracht in auto's met
een dieselmotor, waardoor het onmogelijk is
om benzine te tanken. Hiermee wordt schade
aan de motor, ontstaan door het tanken van de
verkeerde brandstof, voorkomen.
Wanneer u bij een dieseluitvoering een
benzinetankpistool in de tankopening plaatst,
wordt dit tegengehouden door een klep,
waardoor het vergrendeld blijft en er dus niet
getankt kan worden.
Probeer in dat geval niet toch te tanken
maar kies een dieseltankpistool.
Het vullen van de brandstoftank met behulp
van een jerrycan (die dan wel gevuld moet
zijn met diesel) is wel mogelijk.
Houd de tuit van de jerrycan recht, druk deze
niet tegen de klep van de tankbeveiliging en
giet voorzichtig om ervoor te zorgen dat de
brandstof netjes in de vulopening stroomt.
Reizen naar het buitenland
Omdat de tankpistolen voor het tanken
van diesel per land kunnen verschillen,
kan de aanwezigheid van een
tankbeveiliging op de auto er toe leiden
dat tanken niet mogelijk is.
Niet alle auto's met een dieselmotor
zijn voorzien van een tankbeveiliging.
Daarom adviseren wij u voordat u naar
het buitenland afreist bij het -netwerk te
informeren of uw auto geschikt is om in
het desbetreffende land te kunnen tanken.
Trekhaak
Lastverdeling
F Verdeel het gewicht in de caravan/
aanhanger gelijkmatig, plaats zware
voorwerpen zo dicht mogelijk bij de as en
probeer de maximaal toegestane kogeldruk
zo dicht mogelijk te benaderen zonder deze
te overschrijden.
Door een geringere luchtdichtheid nemen de
prestaties van de motor af als men op grotere
hoogte boven de zeespiegel komt. Trek
daarbij voor elke 1000 m hoogte 10% van het
maximale aanhangergewicht af.
225
Praktische informatie
Maak gebruik van trekhaken en de originele
bedrading die door de fabrikant zijn
goedgekeurd. Wij adviseren de montage te
laten uitvoeren door het dealernetwerk of
een gekwalificeerde werkplaats.
Als de trekhaak wordt gemonteerd door
een bedrijf dat niet tot het dealernetwerk
behoort, moet de montage altijd volgens
de voorschriften van de fabrikant worden
uitgevoerd.
Belangrijk: wanneer bij uitvoeringen met
een elektrisch bedienbare achterklep met
de "Handsfree toegang" een trekhaak
wordt gemonteerd door een bedrijf dat
niet tot het dealernetwerk behoort, dient
het detectiesysteem opnieuw te worden
gekalibreerd door het dealernetwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats: risico op
een defect van een storing in de functie
"Handsfree toegang".
Sommige rij- of parkeerhulpfuncties worden
automatisch uitgeschakeld wanneer een
goedgekeurde trekhaak wordt gebruikt.
Houd u aan het maximale
aanhangergewicht dat is vermeld op
het kentekenbewijs van uw auto, op het
constructeursplaatje en in de rubriek
Technische gegevens van dit boekje.
De maximale kogeldruk geldt ook
voor de montage op de trekhaak van
accessoires als een fietsendrager of
een bagageplateau.
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Auto met elektrisch bedienbare
achterklep met de functie "Handsfree
toegang"
Om te voorkomen dat de achterklep
onbedoeld opengaat bij het trekken van
een aanhanger:
- schakel vooraf de functie "Handsfree
toegang" uit via het configuratiemenu
van de auto,
- of verwijder de elektronische sleutel
uit de detectiezone als de achterklep
gesloten is.
Ontgrendelhandgreep
De trekhaak kan worden vergrendeld in de
opbergpositie (ingeklapt) of de gebruikspositie
(uitgeklapt).
De ontgrendelhandgreep bevindt zich achter de
achterbumper en wordt beschermd door een
houder.
Bereiken van de handgreep:
Inklapbare trekhaak
Wanneer de trekhaak niet gebruikt wordt, kan
deze worden ingeklapt achter de bumper.
Er is geen gereedschap nodig voor het
uitklappen of inklappen.
Voordat er aanpassingen worden verricht,
moet de auto stilstaan en de parkeerrem
zijn aangetrokken.
Het gedeelte bij de uitlaatpijp kan heet
worden – Kans op brandwonden!
F Breng uw hand achter de achterbumper met
uw handpalm naar boven gericht.
F Steek uw hand in de houder en pak de
handgreep vast.
07
07
226
Praktische informatie
Ontgrendelen van de trekhaak:
F Trek de handgreep stevig omlaag om de
trekhaak te ontgrendelen.
Gebruikspositie
Trekhaak ontgrendeld:
F Beweeg de beschermkap van de
trekhaakaansluiting omhoog en sluit de
stekker van de aanhanger of fietsendrager/
bagageplateau aan.
F Maak de veiligheidskabel van de aanhanger
vast aan het hoekstuk van de trekhaak.
De trekhaak hangt omlaag aan zijn as.
Zodra u de handgreep loslaat, wordt hij
automatisch in de houder vastgezet.
Opbergpositie
F Pak de trekhaak vast en draai hem omhoog
tot hij in de verticale stand vergrendeld
wordt.
De trekhaak moet altijd ingeklapt worden
bij het gebruik van een hogedrukreiniger.
Houd het uiteinde van de spuitlans op
minimaal 30 cm van de trekhaak.
Wanneer de trekhaak niet gebruikt wordt,
wordt geadviseerd deze in te klappen.
De schade aan het voertuig bij een
aanrijding van achteren kan groter zijn
wanneer de trekhaak uitgeklapt is.
227
Praktische informatie
Trekhaak ontgrendeld en stekker ontkoppeld:
F Pak de trekhaak vast en draai hem tot hij in
de horizontale stand vergrendeld wordt.
Neem contact op met het dealernetwerk
of een gekwalificeerde werkplaats voor
werkzaamheden aan de trekhaak.
Spaarfase
De spaarfase stuurt de elektrische functies van
de auto aan om het ontladen van de accu te
voorkomen.
Tijdens het rijden kunnen in verband met de
laadtoestand van de accu enkele functies
(airconditioning, achterruitverwarming, ...)
tijdelijk worden uitgeschakeld.
Deze functies worden automatisch
ingeschakeld zodra de laadtoestand van de
accu dit toelaat.
Eco-mode
De eco-mode bepaalt de maximale
gebruiksduur van een aantal functies om te
voorkomen dat de accu ontladen raakt.
Nadat de motor is afgezet, kunt u een
aantal elektrische functies zoals het audioen telematicasysteem, de ruitenwissers,
dimlichten, interieurverlichting, enz.
gecombineerd maximaal veertig minuten
gebruiken.
Inschakelen van deze modus
Een melding op het display van het
instrumentenpaneel geeft aan dat de eco-mode
is ingeschakeld en de actieve functies worden
in de ruststand gezet.
Als u op het moment dat de eco-mode wordt
ingeschakeld aan het telefoneren bent, kan het
gesprek nog gedurende ongeveer 10 minuten
worden voortgezet via het Bluetooth-systeem
van het audiosysteem in uw auto.
meer dan tien minuten om de functies
ongeveer dertig minuten te kunnen
gebruiken.
Neem de tijd die nodig is voor het starten van
de motor in acht om een juiste lading van de
accu te garanderen.
Vermijd het herhaaldelijk en continu starten van
de motor om de accu bij te laden.
-
Als de accu ontladen is, kan de motor niet
gestart worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de 12 V-accu.
Sneeuwschermen
(Afhankelijk van het verkoopland.)
Sneeuwschermen (één voor het bovenste
en één voor het onderste gedeelte van het
luchtrooster) voorkomen een opeenhoping van
sneeuw bij de koelventilator van de radiateur.
Eco-mode afsluiten
De door de eco-mode uitgeschakelde functies
worden automatisch weer ingeschakeld als de
motor gestart wordt.
Start om de functies direct weer te kunnen
gebruiken de motor en laat deze draaien:
- minder dan tien minuten om de functies
ongeveer vijf minuten te kunnen gebruiken,
Neem voor het plaatsen en verwijderen
van de schermen contact op met
het netwerk van het merk of een
gekwalificeerde werkplaats.
07
07
228
Praktische informatie
Controleer of de motor is afgezet en de
ventilator stilstaat voordat u de schermen
monteert of verwijdert.
De sneeuwschermen moeten worden
verwijderd bij:
- een buitentemperatuur hoger dan
10°C,
- het trekken van een aanhanger,
- bij snelheden hoger dan 120 km/h.
Sneeuwkettingen
Onder winterse omstandigheden
verbeteren sneeuwkettingen de
tractie en het remgedrag van de
auto.
Uitsluitend de voorwielen mogen van
sneeuwkettingen worden voorzien.
Een noodreservewiel mag niet worden
voorzien van een sneeuwketting.
Houd u altijd aan de ter plekke geldende
regelgeving over het gebruik van
sneeuwkettingen en de maximaal
toegestane snelheid.
Montagetips
F Als u onderweg sneeuwkettingen moet
monteren, zet de auto dan langs de kant
van de weg stil op een vlakke ondergrond.
F Trek de parkeerrem aan en plaats eventueel
wielblokken voor of achter de wielen om te
voorkomen dat de auto wegglijdt.
F Monteer de sneeuwkettingen, volg daarbij
de aanwijzingen van de fabrikant.
F Rijd voorzichtig weg en rijd even met een
snelheid van maximaal 50 km/h.
F Zet de auto stil en controleer of de kettingen
correct gespannen zijn.
Gebruik uitsluitend kettingen die geschikt zijn
voor het type velg van uw auto:
Maat van de af
fabriek gemonteerde banden
Maximale afmeting
van de schakels
215/65 R17
9 mm
235/55 R18
9 mm
235/50 R19
gebruik van sneeuwkettingen niet mogelijk
205/55 R19
9 mm
235/45 R20
gebruik van sneeuwkettingen niet mogelijk
Het is bijzonder raadzaam voor vertrek
het monteren van de sneeuwkettingen te
oefenen; doe dit op een vlakke en droge
ondergrond.
Neem voor meer informatie over
sneeuwkettingen contact op met het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Rijd niet met sneeuwkettingen op een
sneeuwvrij gemaakte weg, om schade
aan de banden en het wegdek te
voorkomen. Als uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen, controleer dan of de
ketting en de bevestigingen de velg niet
raken.
Allesdragers monteren
Uit veiligheidsoverwegingen en om te
voorkomen dat het dak van uw auto beschadigd
raakt, is het raadzaam uitsluitend voor uw auto
goedgekeurde allesdragers te gebruiken.
Houd u aan de montagevoorschriften en
de gebruiksvoorwaarden die zijn vermeld
in de handleiding die met de allesdragers is
meegeleverd.
229
Praktische informatie
Bevestigen op de dakrails
U moet de allesdragers bevestigen ter hoogte
van de merktekens op de dakrails.
Bevestigen op het dak
Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten op het dakframe. Deze
punten zijn niet zichtbaar als de portieren zijn
gesloten.
Bevestig de allesdragers uitsluitend op de vier
verankeringspunten aan de rand van het dak.
Maximale belasting verdeeld over
de allesdragers op het dak, voor een
laadhoogte van maximaal 40 cm (met
uitzondering van een fietsendrager): 80 kg.
Raadpleeg voor meer informatie het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Pas bij een belading hoger dan 40 cm
uw snelheid aan de rijomstandigheden
aan om schade aan de allesdragers en
de bevestigingspunten op de auto te
voorkomen.
Raadpleeg de wetgeving van uw land
met betrekking tot het vervoeren van
voorwerpen die langer zijn dan de auto.
Aanbevelingen
Verdeel de lading gelijkmatig om te
voorkomen dat een van de zijden wordt
overbelast.
Plaats de zwaarste lading zo dicht
mogelijk bij het dak.
Sjor de lading goed vast.
Rijd behoedzaam: wees bedacht op een
grotere zijwindgevoeligheid. Bovendien
kan de stabiliteit van de auto door de
belading worden beïnvloed.
Controleer bij lange reizen bij elke stop of
de lading nog goed vastzit.
Verwijder de allesdragers zodra deze niet
meer nodig zijn.
Motorkap
Schakel omwille van uw veiligheid het
Stop & Start-systeem altijd uit alvorens
werkzaamheden onder de motorkap uit te
voeren om letsel als gevolg van het automatisch
inschakelen van de START-stand te voorkomen.
Door de plaats van de hendel kan de
motorkap niet worden geopend zolang het
linker voorportier is gesloten.
07
07
230
Praktische informatie
Onder de motorkap
Wees bij warme motor voorzichtig met het
bedienen van de veiligheidshaak (kans op
brandwonden). Gebruik de beschermde
zone.
Zorg ervoor dat u bij geopende motorkap
niet tegen de hendel aan stoot.
Open de motorkap niet als het hard waait.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voorwerpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Openen
De afgebeelde motoren dienen slechts als voorbeeld.
De plaats van de volgende onderdelen kan
verschillen:
- Luchtfilter.
- Oliepeilstok.
- Vuldop motorolie.
- Handopvoerpomp.
- Ontluchtingsschroef.
F Aan de buitenzijde: beweeg de hendel
omhoog en til de motorkap op.
Een gasdemper opent de motorkap en houdt
deze omhoog.
Benzinemotor
Sluiten
F Laat de motorkap voorzichtig zakken en laat
deze aan het einde van de slag in het slot
vallen.
F Controleer of de motorkap goed
vergrendeld is.
Dieselmotor
In verband met de aanwezigheid
van elektrische componenten in de
motorruimte wordt geadviseerd om
blootstelling aan water (regen, wassen, ...)
te beperken.
F In het interieur: trek de handgreep links
onder het dashboard naar u toe.
1.
2.
3.
Reservoir ruitensproeiervloeistof.
Reservoir koelvloeistof.
Reservoir remvloeistof.
231
Praktische informatie
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
Accu/zekeringen.
Afzonderlijk massapunt (-).
Zekeringkast.
Luchtfilter.
Oliepeilstok.
Olievuldop.
Handopvoerpomp*.
Ontluchtingsschroef*.
Let bij werkzaamheden onder de
motorkap goed op, want bepaalde delen
van de motor kunnen zeer heet zijn (kans
op brandwonden) en de koelventilator kan
ieder moment aanslaan (zelfs bij afgezet
contact).
Afgewerkte producten
* Afhankelijk van de motoruitvoering.
Het brandstofcircuit van een dieselmotor
staat onder zeer hoge druk.
Laat werkzaamheden aan dit circuit
alleen door het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats uitvoeren.
Niveaus controleren
Controleer deze niveaus regelmatig en
respecteer de voorwaarden zoals vermeld in
het onderhoudsschema van de fabrikant. Vul
indien nodig bij, tenzij anders aangegeven.
Laat in het geval van een sterk gedaald niveau
het desbetreffende circuit controleren door
het dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gebruik de door de fabrikant aanbevolen
vloeistof voor uw auto en motoruitvoering.
Vermijd langdurig huidcontact met
afgewerkte olie en andere vloeistoffen.
De meeste van deze vloeistoffen zijn
bijtend en schadelijk voor de gezondheid.
Gooi afgewerkte olie en andere
vloeistoffen niet in het riool, in het water
of op de grond.
Deponeer afgewerkte olie in de
daarvoor bestemde containers bij het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Motorolieniveau
Het motorolieniveau kan bij aangezet
contact worden gecontroleerd via
de motorolieniveaumeter op het
instrumentenpaneel (bij auto's met
een elektrische olieniveaumeter), of
met de oliepeilstok.
De controle van het motorolieniveau is
alleen betrouwbaar als de auto op een
horizontale ondergrond staat en de motor
ten minste 30 minuten niet heeft gedraaid.
Het is normaal dat u tussen twee
onderhoudsbeurten door olie moet bijvullen.
Wij adviseren u om elke 5000 km het
olieniveau te controleren en, indien nodig, olie
bij te vullen.
Controle met de peilstok
De plaats van de oliepeilstok is aangegeven
op de desbetreffende afbeelding van de
motorruimte.
F Trek de oliepeilstok aan het gekleurde
uiteinde helemaal naar buiten.
F Veeg de peilstok af met een schone, niet
pluizende doek.
F Steek de oliepeilstok weer volledig in de
schacht en trek deze er weer uit om het
oliepeil te controleren: het oliepeil is correct
als het tussen de merktekens A en B ligt.
07
07
232
Praktische informatie
Motorolie bijvullen
A = MAX
B = MIN
Als u ziet dat het peil boven het merkteken A
of onder het merkteken B ligt, start dan de
motor niet.
- Als het oliepeil boven het merkteken MAX
ligt (kans op motorschade), neem dan
contact op met het dealernetwerk of met
een gekwalificeerde werkplaats.
- Als het oliepeil lager is dan het merkteken
MIN, vul dan altijd motorolie bij.
De plaats van de vulopening voor de motorolie
is aangegeven op de desbetreffende
afbeelding van de motorruimte.
F Draai de dop van de vulopening.
F Giet de olie voorzichtig in de opening om
morsen op motoronderdelen te voorkomen
(dit kan brand veroorzaken).
F Wacht enkele minuten en controleer
vervolgens nogmaals het oliepeil met de
peilstok.
F Vul indien nodig nog olie bij.
F Draai nadat u het oliepeil nogmaals hebt
gecontroleerd de dop zorgvuldig op de
vulopening en steek de peilstok weer in de
schacht.
Na het bijvullen zal de olieniveaumeter op
het dashboard bij het aanzetten van het
contact na 30 minuten de juiste waarde
aangeven.
Eigenschappen van de olie
Controleer voordat u olie bijvult of ververst of
de motorolie die u wilt gebruiken overeenkomt
met de door de fabrikant aanbevolen motorolie
voor uw auto en motoruitvoering.
Olie verversen
Gebruik om een verminderde betrouwbaarheid
van de motor en de emissieregeling te
voorkomen, nooit additieven in de motorolie.
Remvloeistofniveau
Het vloeistofniveau dient zich zo
dicht mogelijk bij de markering
"MAX" te bevinden. Controleer
indien dit niet het geval is de
remblokken op slijtage.
Type vloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
vloeistof.
Koelvloeistofniveau
Controleer het koelvloeistofniveau
regelmatig.
Het is normaal dat tussen
twee onderhoudsbeurten door
koelvloeistof moet worden bijgevuld.
De motor moet koud zijn als u het niveau
controleert en koelvloeistof bijvult.
De motor van uw auto kan door een te laag
koelvloeistofniveau zwaar beschadigd raken.
Het koelvloeistofniveau dient zich zo dicht mogelijk
bij het merkteken "MAX" te bevinden, maar mag
beslist niet hoger zijn.
Als het niveau zich dicht bij of onder het merkteken
"MIN" bevindt, moet u koelvloeistof bijvullen.
Als de motor warm is, wordt de temperatuur van
de koelvloeistof geregeld door de koelventilator.
Bovendien staat het koelsysteem onder druk.
Wacht na het afzetten van de motor daarom ten
minste één uur alvorens werkzaamheden aan
het koelsysteem uit te voeren.
233
Praktische informatie
Wanneer u met spoed werkzaamheden moet
uitvoeren, neem dan, om brandwonden te
voorkomen, een doek en draai de dop twee
omwentelingen los om de druk te laten dalen.
Verwijder, als de druk eenmaal gedaald is, de
dop en vul koelvloeistof bij.
De koelventilator kan ook gaan draaien
nadat de motor is afgezet: houd
daarom voorwerpen en kleding uit de
buurt van de ventilator.
Type koelvloeistof
Gebruik de door de fabrikant voorgeschreven
koelvloeistof.
Niveau ruitensproeiervloeistof
Vul het reservoir bij wanneer dit
nodig is.
Type vloeistof
Maak voor de ruitensproeiers uitsluitend gebruik
van kant-en-klare ruitensproeiervloeistof.
‘s Winters (bij temperaturen beneden het
vriespunt) moet voor de omstandigheden
geschikte ruitensproeiervloeistof met antivries
worden gebruikt om de onderdelen van het
systeem (pomp, reservoir, leidingen enz.) te
beschermen.
Vul het reservoir nooit bij met kraanwater (kans
op bevriezing, kalkafzetting enz.).
Niveau brandstofadditief
(dieselmotor met roetfilter)
of
Het minimumniveau van het
additief wordt aangegeven door het
permanent branden van dit lampje in
combinatie met een geluidssignaal
en een melding met betrekking tot
een te laag additiefniveau van het
roetfilter.
Bijvullen
Laat het bijvullen zo spoedig mogelijk
uitvoeren door het dealernetwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
AdBlue-niveau
Zodra het minimumniveau is bereikt, wordt er
een waarschuwingssysteem geactiveerd.
Als er geen AdBlue meer aanwezig is in het
reservoir, kan de motor om wettelijke redenen
niet meer gestart worden. Vul om dit te
voorkomen het niveau daarom zo snel mogelijk
bij.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over AdBlue en het SCRsysteem en in het bijzonder het bijvullen.
Controles
Raadpleeg, tenzij anders aangegeven, het
onderhoudsschema van de fabrikant dat betrekking
heeft op de motoruitvoering van uw auto voor het
controleren van bepaalde onderdelen.
Laat de controles eventueel uitvoeren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde werkplaats.
12 V-accu
De accu is onderhoudsvrij.
Niettemin is het raadzaam om regelmatig
te controleren of de accupoolklemmen
goed vastzitten (bij uitvoeringen zonder
snelsluiting voor de accupoolklemmen)
en of de aansluitingen schoon zijn.
Raadpleeg voordat u werkzaamheden
uitvoert aan de 12 V-accu de
desbetreffende rubriek voor meer informatie
en de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Uitvoeringen met het Stop & Startsysteem zijn voorzien van een speciale
12 V-loodaccu.
Deze accu mag uitsluitend worden
vervangen door het dealernetwerk of door
een gekwalificeerde werkplaats.
07
07
234
Praktische informatie
Luchtfilter
Als de omgeving (veel stof...) en
het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moet dit
filter twee keer zo vaak worden
vervangen.
Interieurfilter
Als de omgeving (veel stof...) en
het gebruik (veel stadsverkeer...)
daartoe aanleiding geven, moet dit
filter twee keer zo vaak worden
vervangen.
Een verstopt interieurfilter kan de
prestaties van de airconditioning verstoren
en onaangename geuren veroorzaken.
Oliefilter
Laat bij het olie verversen tevens het
oliefilter vervangen.
Roetfilter (diesel)
of
Als het roetfilter vervuild begint te
raken, wordt u hierop geattendeerd
door het tijdelijk branden van dit
lampje in combinatie met een
waarschuwingsmelding over het
risico van verstopping van het filter.
Ga om het roetfilter te regenereren, zodra
de omstandigheden het toelaten, met een
snelheid van minimaal 60 km/h rijden tot
het lampje dooft.
Als het lampje blijft branden, is het
minimum dieseladditiefniveau bereikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het controleren van
de niveaus.
Bij een nieuwe auto kunt u de eerste
paar keer dat het roetfilter geregenereerd
wordt een brandlucht ruiken; dit is
volkomen normaal.
Als langdurig met zeer lage snelheid
wordt gereden of de motor langdurig
stationair draait, kan bij gasgeven soms
waterdamp uit de uitlaat komen. Dit heeft
geen invloed op de prestaties en heeft
geen gevolgen voor het milieu.
Handgeschakelde versnellingsbak
De versnellingsbak is onderhoudsvrij
(olie verversen niet noodzakelijk).
Automatische transmissie
De automatische transmissie is
onderhoudsvrij (olie verversen niet
noodzakelijk).
Remblokken
De slijtage van de remblokken is
sterk afhankelijk van de rijstijl, vooral
bij stadsverkeer en veel korte ritten.
Hierdoor kan het noodzakelijk blijken
om de remblokken vaker, tussen
twee onderhoudscontroles door, te
laten controleren.
Als het remsysteem vrij is van lekkages, duidt
een te laag remvloeistofniveau erop dat de
remblokken versleten zijn.
Slijtage remschijven/
remtrommels
Raadpleeg het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voor
informatie over het controleren van
de slijtage van de remschijven.
235
Praktische informatie
Elektrische parkeerrem
Dit systeem hoeft niet apart
gecontroleerd te worden. Als er
zich toch een probleem voordoet,
laat het systeem dan controleren
door het erkende dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de elektrische
parkeerrem.
Velgen en banden
De bandenspanning moet
minstens eens per maand en
voorafgaand aan een lange rit bij
alle banden (wanneer ze koud zijn)
gecontroleerd worden.
De op de sticker aangegeven
bandenspanningen gelden voor koude banden.
Als u meer langer dan 10 minuten of meer dan
10 kilometer hebt gereden met een snelheid van
meer dan 50 km/u, moet u de bandenspanning
0,3 bar (30 kPa) verhogen ten opzichte van de
op de sticker aangegeven waarden.
Een te lage bandenspanning leidt ook tot
een hoger brandstofverbruik. Een onjuiste
bandenspanning kan veroorzaakt vroegtijdige
slijtage van banden en heeft een negatieve
invloed op het weggedrag van de auto. Kans op
een ongeval!
Het rijden met versleten of beschadigde
banden vermindert de remwerking en heeft een
negatieve invloed op het weggedrag. Het wordt
aanbevolen om een regelmatige inspectie van
de staat van de banden (profiel en bandwangen)
en velgen uit te voeren en om te controleren dat
de banden over een ventiel beschikken.
Het gebruik van andere dan de gespecificeerde
velg- en bandmaten kan effect hebben op de
levensduur van de banden, het draaien van de
wielen, de bodemvrijheid en de precisie van de
snelheidsmeter, en kan tevens een negatieve
invloed hebben op het weggedrag van de auto.
De montage van verschillende banden op
de voor- en op de achteras kan leiden tot
een onjuiste timing van het elektronisch
stabiliteitsprogramma (ESP).
Gebruik uitsluitend door de fabrikant
aanbevolen producten of gelijkwaardige
kwaliteitsproducten.
Om de werking van belangrijke
onderdelen als het remsysteem te
optimaliseren, selecteert en biedt de
fabrikant specifieke producten aan.
Na het wassen kan er zich een laagje
vocht of onder winterse omstandigheden
ijs vormen op de remschijven en
remblokken: de remwerking kan daardoor
afnemen. Rem een paar keer lichtjes om
de remmen vocht- en ijsvrij te maken.
Onderhoudstips
In het garantie- en onderhoudsboekje van
uw auto vindt u de algemene adviezen met
betrekking tot het onderhoud van uw auto.
Koplampen en achterlichten
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.
Gebruik een spons en zeepwater.
Om te voorkomen dat de vernislaag en de
afdichtrubbers beschadigd raken, is het
raadzaam de koplampen, de achterlichten
en omgeving niet te reinigen met een
hogedrukreiniger.
Houd u bij het gebruik van een
hogedrukreiniger aan de voorschriften met
betrekking tot de druk en de spuitafstand.
Verwijder eerst hardnekkig vuil met behulp
van een spons en lauw zeepwater.
Leder
Leder is een natuurproduct. Om de
duurzaamheid ervan te garanderen moet
het leder geregeld op de juiste wijze worden
onderhouden.
07
07
236
Praktische informatie
In het garantie- en onderhoudsboekje
van uw auto vindt u alle specifieke
voorzorgsmaatregelen met betrekking tot
het onderhouden van het leder.
®
AdBlue (BlueHDimotoren)
Om het milieu zo min mogelijk te belasten en
om aan de nieuwe Euro 6-norm te voldoen,
heeft de fabrikant ervoor gekozen zijn auto's
met dieselmotor te voorzien van een systeem
waarbij het roetfilter (FAP) wordt gecombineerd
met een SCR-systeem (Selective Catalytic
Reduction) voor de behandeling van de
uitlaatgassen zonder dat de prestaties
veranderen of het brandstofverbruik toeneemt.
SCR-systeem
Met behulp van een vloeistof die AdBlue ® wordt
genoemd en ureum bevat, kan een katalysator
tot 85% stikstofoxide (NOx) omzetten in stikstof
en water (deze zijn niet schadelijk voor de
gezondheid en het milieu).
De AdBlue ® bevindt zich in
een specifiek reservoir van
ongeveer 17 liter.
Wanneer u met de resterende hoeveelheid nog
maximaal ongeveer 2400 km kunt rijden tot het
reservoir helemaal leeg is, wordt automatisch
een waarschuwingssysteem geactiveerd.
Als het AdBlue ® -reservoir leeg is, zorgt
een wettelijk verplicht systeem ervoor
dat de motor niet opnieuw kan worden
gestart.
Als het SCR-systeem niet goed werkt,
stoot uw auto te veel schadelijke stoffen
uit, waardoor hij niet meer aan de Euro
6-emissienorm voldoet.
Neem bij een storing in het SCR-systeem
zo snel mogelijk contact op met het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats: na 1100 km wordt een
systeem geactiveerd dat het opnieuw
starten van de motor blokkeert.
In beide gevallen geeft een
actieradiusindicator aan hoever u nog kunt
rijden voordat de motor niet meer gestart
kan worden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de lampjes en de
bijbehorende waarschuwingsmeldingen.
Bevriezing van AdBlue ®
AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager
dan ongeveer -11°C.
Het SCR-systeem is voorzien van een
voorverwarmingssysteem voor het
AdBlue ® -reservoir waardoor u ook in zeer
koude omstandigheden kunt blijven rijden.
Bijvullen van AdBlue®
Het is raadzaam om zo snel mogelijk
AdBlue ® bij te vullen zodra de eerste
waarschuwing wordt gegeven dat het
minimumniveau is bereikt.
Om ervoor te zorgen dat het SCR-systeem
correct werkt:
- Gebruik uitsluitend AdBlue ® die aan de
norm ISO 22241 voldoet.
- Als de AdBlue ® niet in de originele
flacon wordt bewaard, verliest de
vloeistof zijn zuiverheid.
- Verdun AdBlue ® nooit met water.
AdBlue ® is verkrijgbaar bij een erkende dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
237
Praktische informatie
U kunt ook naar een tankstation gaan
dat over AdBlue ® -pompen beschikt
die speciaal ontworpen zijn voor
personenauto's.
Voorschriften voor opslag
AdBlue ® bevriest bij temperaturen lager dan
ongeveer -11°C en verliest zijn kwaliteit bij
temperaturen vanaf 25°C. Het is raadzaam dit
koel en buiten direct zonlicht te bewaren.
Onder deze omstandigheden is de vloeistof ten
minste één jaar houdbaar.
Als de vloeistof bevroren is geweest, kan
deze weer worden gebruikt nadat deze bij
kamertemperatuur volledig is ontdooid.
Bewaar de flacons of jerrycans AdBlue ®
niet in uw auto.
Gebruiksvoorschriften
AdBlue ® is een oplossing op ureumbasis.
Deze vloeistof is onontvlambaar, kleurloos en
geurloos (indien koel bewaard).
Als de vloeistof in contact komt met de huid,
moet u de huid wassen met kraanwater en met
zeep. Als de vloeistof in de ogen komt, spoel de
ogen dan onmiddellijk en grondig gedurende
ten minste 15 minuten met kraanwater of met
een oogspoelmiddel. Raadpleeg een arts bij
een branderig gevoel of blijvende irritatie.
Als AdBlue wordt ingeslikt, spoel de mond dan
met schoon water en drink vervolgens een
ruime hoeveelheid water.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld
bij een hoge temperatuur) kan het risico van het
vrijkomen van ammoniakdampen niet worden
uitgesloten: adem deze niet in. Ammoniak
werkt irriterend op de slijmvliezen (ogen, neus
en keel).
Bewaar AdBlue ® buiten het bereik van
kinderen, in de originele flacon of jerrycan.
Procedure
Giet nooit AdBlue ® in de brandstoftank.
Als er AdBlue ® op de zijkant van de auto of
op een andere plaats is gemorst, spoel het
dan onmiddellijk weg met koud water of veeg
het weg met een vochtige doek.
Gekristalliseerde vloeistof moet worden
verwijderd met een spons en warm water.
Toegang tot het AdBlue® reservoir
Een blauwe dop achter de brandstofvulklep
duidt de toegang tot het AdBlue ® -reservoir aan.
Controleer voordat u gaat bijvullen of de auto
op een vlakke en horizontale ondergrond staat.
Controleer ‘s winters of de
omgevingstemperatuur van de auto hoger
is dan -11°C. Als het kouder is, bevriest de
AdBlue ® waardoor u de vloeistof niet in het
reservoir kunt gieten. Laat uw auto enkele uren
op een warmere plaats staan en vul vervolgens
het reservoir bij.
Bij een storing in het AdBlue ® -systeem,
die bevestigd wordt door de melding "Vul
AdBlue bij: starten onmogelijk", moet u
minimaal 5 liter bijvullen.
Lees de volgende procedure aandachtig om
correct bij te vullen.
F Zet het contact af en haal de sleutel uit het
contactslot.
F Zorg dat de auto is ontgrendeld en open de
brandstofvulklep. Draai de blauwe vuldop
van het AdBlue ® -reservoir linksom.
07
07
238
Praktische informatie
F Pak een jerrycan AdBlue ®. Controleer de
houdbaarheidsdatum en lees vervolgens
aandachtig de gebruiksaanwijzing op het
etiket voordat u de inhoud van de jerrycan
in het AdBlue ® -reservoir van uw auto giet.
Of
F Steek het vulpistool van de AdBlue ® -pomp
in de vulopening van het reservoir en vul bij
tot het vulpistool automatisch uitgeschakeld
wordt.
Belangrijk:
Om te voorkomen dat het AdBlue ® reservoir overstroomt, wordt aanbevolen:
F Om 10 tot 13 liter bij te vullen met
behulp van de AdBlue ® -jerrycan.
Of
F Om bij een tankstation bij te vullen tot
de derde automatische uitschakeling
van het vulpistool.
F Voer na het bijvullen dezelfde handelingen
in omgekeerde volgorde uit.
Belangrijk: als u AdBlue hebt bijgevuld
nadat het reservoir leeg is geraakt, dient
u ongeveer 5 minuten te wachten voordat
u het contact weer aanzet, zonder het
bestuurdersportier te openen, de auto
te ontgrendelen en de elektronische
sleutel in het interieur te houden.
Zet vervolgens het contact aan en start na
10 seconden wachten de motor.
08
IN GEVAL VAN PECH
08
240
In geval van pech
Gevarendriehoek
Uitvouwen van de gevarendriehoek
Voordat u uit de auto stapt om de
gevarendriehoek uit te vouwen en te
plaatsen moet u om veiligheidsredenen
de alarmknipperlichten inschakelen en uw
reflecterende veiligheidsvest aantrekken.
Brandstoftank leeg
(diesel)
Bij auto's met dieselmotor is het in het geval
van een lege brandstoftank noodzakelijk om
het brandstofsysteem te ontluchten.
Als de motor niet direct aanslaat, beëindig dan
uw startpoging en herhaal de procedure.
Opbergruimte
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de tankbeveiliging
(diesel).
Uitvoeringen met een originele
gevarendriehoek:
F haal de gevarendriehoek uit het etui;
F vouw de poten uit;
F draai beide zijkanten van de driehoek
omhoog;
F maak de zijkanten aan elkaar vast.
In de binnenbekleding van de achterklep
bevindt zich een opbergvak voor de
gevarendriehoek.
F Open de achterklep.
F Ontgrendel het deksel door de schroef een
kwartslag linksom te draaien.
Raadpleeg bij andere gevarendriehoeken
de instructies voor het uitvouwen
in de gebruiksaanwijzing van de
gevarendriehoek.
BlueHDi-motoren
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Zet het contact aan (zonder de motor te
starten).
F Wacht ongeveer 1 minuut en zet het contact
af.
F Bedien de startmotor om de motor te
starten.
Als de motor niet wil starten, voer dan de
procedure nogmaals uit.
Plaatsen van de
gevarendriehoek
HDi-motoren
F Plaats de gevarendriehoek achter de auto,
houd u daarbij aan de ter plaatse geldende
regels.
F Vul de brandstoftank met minimaal 5 liter
diesel.
F Open de motorkap.
241
In geval van pech
F Maak indien nodig de sierkap los om de
handopvoerpomp te kunnen bereiken.
F Draai de ontluchtingsschroef los.
F Bedien de handopvoerpomp tot u brandstof
door de transparante slang ziet stromen.
F Draai de ontluchtingsschroef weer vast.
F Bedien de startmotor tot de motor aanslaat
(als de motor niet gelijk aanslaat, wacht dan
ongeveer 15 seconden en start de motor
opnieuw).
F Als de motor na meerdere pogingen niet
aanslaat, bedien dan de handopvoerpomp
en vervolgens de startmotor opnieuw.
F Breng de sierkap weer aan en zorg ervoor
dat deze goed wordt bevestigd.
F Sluit de motorkap.
Boordgereedschap
Het boordgereedschap bestaat uit al het
gereedschap waarmee uw auto is geleverd.
De samenstelling ervan is afhankelijk van de
uitrusting van uw auto:
- bandenreparatieset,
- reservewiel.
Toegang tot het gereedschap
Uitvoeringen met een
bandenreparatieset:
Uitvoeringen met een reservewiel:
Het meeste gereedschap bevindt zich onder de
vloer van de bagageruimte.
Toegang:
F open de achterklep,
F zet de verplaatsbare vloerplaat in de
hoogste stand;
F til de vloerplaat op tot voorbij de twee
inklapbare aanslagen;
F laat de vloerplaat zakken en op deze twee
aanslagen rusten.
Al het gereedschap is specifiek bestemd
voor uw auto. Van welk gereedschap uw
auto is voorzien, is afhankelijk van de
uitvoering van de auto.
Gebruik het niet voor andere doeleinden.
08
08
242
In geval van pech
De krik mag uitsluitend worden gebruikt
voor het verwisselen van een wiel met een
beschadigde band.
Gebruik niet een andere krik dan de door
de fabrikant geleverde krik.
Als de auto niet is voorzien van de
originele krik, neem dan contact op met
het dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats, om de door de fabrikant
voorgeschreven krik aan te schaffen.
De krik voldoet aan de Europese
regelgeving zoals deze is vastgelegd in de
Richtlijn 2006/42/EG over machines.
De krik is onderhoudsvrij.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het slepen van de auto
en het gebruik van het afneembare sleepoog.
Uitvoeringen met een
bandenreparatieset:
Overzicht van het gereedschap
5.
4.
1.
2.
3.
Wielblokken om het wegrollen van de auto te
voorkomen (afhankelijk van de uitvoering).
Dop voor de slotbouten (in het
dashboardkastje) (afhankelijk van de
uitvoering).
Hiermee kunnen met behulp van de wielsleutel
de speciale slotbouten worden verwijderd.
Afneembaar sleepoog.
Uitvoeringen met een reservewiel:
Bandenreparatieset.
Deze bestaat uit een 12 V-compressor
en een flacon met afdichtmiddel om de
desbetreffende band tijdelijk te repareren
en op spanning te brengen.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over de bandenreparatieset.
6.
7.
Wielsleutel.
Hiermee kan de wieldop worden
verwijderd en kunnen de wielbouten
worden losgedraaid.
Krik met geïntegreerde slinger.
Hiermee kan de auto worden opgekrikt.
Gereedschap voor het verwijderen
van beschermdoppen van wielbouten
(afhankelijk van de uitvoering).
Hiermee kunnen bij lichtmetalen velgen
de beschermdoppen van de wielbouten
worden verwijderd.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het reservewiel.
243
In geval van pech
Bandenreparatieset
Raadpleeg voordat u de set gebruikt de rubriek
Toegang tot het gereedschap.
De elektrische installatie van de auto biedt
de mogelijkheid een compressor aan te
sluiten en te gebruiken voor de duur die
nodig is om een gerepareerde lekke band
op spanning te brengen.
Scan de QR-code op pagina 3 om
verklarende video's te bekijken.
De bandenreparatieset bestaat uit een
compressor en een flacon met afdichtmiddel.
Hiermee kunt u de band tijdelijk repareren,
zodat u de dichtstbijzijnde garage kunt
bereiken.
Met deze reparatieset kunnen de meeste lekke
banden worden gerepareerd, als het lek zich in
het loopvlak of de hiel van de band bevindt.
Samenstelling van de set
Toegang tot de set
F Sluit de slang van de compressor aan op de
flacon met afdichtmiddel.
1.
2.
3.
12 V-compressor, met geïntegreerde
manometer.
Fles met afdichtmiddel voorzien van
ingebouwde slang.
Sticker met snelheidslimiet.
Reparatiemethode
De set bevindt zich onder de vloer van de
bagageruimte.
F Volg de veiligheidsinstructies
(alarmknipperlichten, gevarendriehoek,
dragen van een reflecterend veiligheidsvest,
enz.) met betrekking tot de regels die gelden
in het land waar u zich bevindt.
F Zet het contact af.
F Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
F Parkeer het voertuig zonder het verkeer te
belemmeren en trek de parkeerrem aan.
Verwijder niet het voorwerp dat de
lekkage heeft veroorzaakt uit de band.
08
08
244
In geval van pech
F Controleer of de schakelaar van de
compressor in de stand "O" staat.
F Rol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
F Zet het contact aan.
F Keer de flacon met afdichtmiddel om en
bevestig deze aan de desbetreffende
uitsparing van de compressor.
F Haal het dopje van het ventiel van de lekke
band en bewaar het op een schone plaats.
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12 V-aansluiting in de auto.
F Bevestig de sticker met
snelheidslimiet.
F Sluit de slang van de flacon met
afdichtmiddel aan op het ventiel van de
lekke band en zet deze stevig vast.
De sticker met snelheidslimiet moet in
het interieur, in het gezichtsveld van de
bestuurder, worden geplakt om hem/haar
te herinneren aan het feit dat de band
tijdelijk is gerepareerd.
F Activeer de compressor door de
schakelaar in de stand "l" te zetten tot de
bandenspanning 2,0 bar bedraagt. Het
afdichtmiddel wordt onder druk in de band
gespoten; maak de slang niet los van het
ventiel tijdens deze handeling (kans op
terugslag).
245
In geval van pech
F Verwijder het dopje van het ventiel van de
band en bewaar het op een schone plaats.
F Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
Als na ongeveer 7 minuten de
bandenspanning lager dan 2 bar blijft,
is de band niet te repareren; neem
contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats om u verder
te helpen.
F Zet de schakelaar in de stand "O".
F Ontkoppel de stekker van de compressor
van de 12 V-aansluiting in de auto.
F Vervang de dop op het ventiel.
F Verwijder de set.
F Verwijder de flacon met afdichtmiddel en
berg deze op.
Let op: het afdichtmiddel is schadelijk bij
inname en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van
kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het middel
is op de flacon vermeld.
Gooi de flacon na gebruik niet weg,
maar lever deze in bij een lid van
het dealernetwerk of een officieel
inzamelpunt.
Vergeet niet om bij het dealernetwerk
of een gekwalificeerde werkplaats een
nieuwe flacon met afdichtmiddel te kopen.
F Ga onmiddellijk ongeveer vijf kilometer bij
lage snelheid (tussen 20 en 60 km/h) rijden,
zodat het afdichtmiddel het lek kan dichten.
F Zet de auto stil, controleer de reparatie en
meet de bandenspanning met de set.
Rijd na het repareren van een band met
de bandenreparatieset niet sneller dan
80 km/h.
Controle/aanpassen
bandenspanning
U kunt de compressor, zonder inspuiting
van het afdichtmiddel, ook gebruiken om
de bandenspanning te controleren of de
banden op spanning te brengen.
F Sluit de slang aan op het ventiel en zet hem
stevig vast.
F Controleer of de schakelaar van de
compressor in de stand "O" staat.
F Rol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
08
08
246
In geval van pech
F Sluit de stekker van de compressor aan op
de 12 V-aansluiting van de auto.
F Zet het contact aan.
Op deze sticker staat de bandenspanning
aangegeven.
Als na 7 minuten de bandenspanning
lager dan 2 bar blijft, is de band niet te
repareren; neem contact op met het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om u verder te helpen.
In het geval van een lekke band kunt u het wiel
met het bij de auto geleverde gereedschap
verwisselen volgens de onderstaande
procedure.
Toegang tot het reservewiel
F Zet, zodra de gewenste spanning is bereikt,
de schakelaar in de stand "O".
F Verwijder de set en berg deze op.
Rijd met een tijdelijk gerepareerde band
niet meer dan 200 km; neem contact op met
het dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats om de band te vervangen.
F Schakel de compressor in door de
schakelaar in de stand "I" te zetten en breng
de band op de spanning die is aangegeven
op de bandenspanningssticker van de
auto. Om de bandenspanning te verlagen:
druk op de zwarte knop op de slang van
de compressor, bij de aansluiting op het
ventiel.
Als de spanning van één of meer
banden is aangepast, moet het
bandenspanningscontrolesysteem worden
gereset.
Raadpleeg de desbetreffende
rubriek voor meer informatie over het
bandenspanningscontrolesysteem.
Reservewiel
Scan de QR-code op pagina 3 om
verklarende video's te bekijken.
Het reservewiel bevindt zich onder de vloer van
de bagageruimte.
Raadpleeg voordat u het reservewiel gebruikt
de rubriek Boordgereedschap.
Afhankelijk van de uitvoering is er een
standaard formaat stalen of lichtmetalen
reservewiel aanwezig.
Afhankelijk van het land van verkoop kan
dit ook een noodreservewiel zijn.
247
In geval van pech
Verwijderen van het wiel
F Draai de centrale moer los.
F Verwijder het bevestigingssysteem (moer en
bout).
F Til het reservewiel aan de achterzijde op en
trek het naar u toe.
F Haal het wiel uit de bagageruimte.
Terugplaatsen van het wiel
F Draai de moer op de bout een aantal
omwentelingen los.
F Plaats het bevestigingsonderdeel (moer en
bout) op het midden van het wiel.
F Draai de centrale moer vast tot deze klikt en
het wiel goed vastzit.
F Plaats de gereedschapskist in het hart van
het wiel en klik de kist vast.
Verwijderen van het wiel
F Leg het wiel in de reservewielbak.
Wiel met wieldop
Demonteren: verwijder eerst de wieldop
door deze met behulp van de wielsleutel
bij de ventielopening los te wippen en
vervolgens los te trekken.
Monteren: haal de wielbouten aan en
breng daarna de wieldop aan; plaats
daartoe de opening in lijn met het ventiel
en druk de wieldop vervolgens rondom
vast met de palm van uw hand.
Stilzetten van de auto
Parkeer de auto op een plaats waar u
het verkeer niet hindert en zorg ervoor
dat deze op een horizontale, stabiele en
stroeve ondergrond staat.
Trek de parkeerrem aan, tenzij deze in de
automatische stand staat; zet het contact
af en schakel met de handgeschakelde
versnellingsbak naar de eerste versnelling
om de wielen te blokkeren.
Trek de parkeerrem aan, tenzij deze in de
automatische stand staat; zet het contact
af en selecteer met de automatische
transmissie de stand P om de wielen te
blokkeren.
Controleer of de lampjes van het
remsysteem op het instrumentenpaneel
constant branden.
De inzittenden moeten de auto hebben
verlaten en zich op een veilige plaats
bevinden.
Plaats indien nodig een wielblok achter
het wiel kruislings tegenover het te
verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen
op de krik steunt; gebruik een bok.
08
08
248
In geval van pech
F Draai de krik 6 uit tot de kop van de krik het
krikpunt A of B raakt; het contactvlak van
het gebruikte krikpunt A of B moet goed in
het middelste deel van de kop van de krik
steken.
F Krik de auto op tot er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het
reservewiel te monteren.
F Verwijder de sierdop van de wielbouten met
het gereedschap 7 (lichtmetalen velgen).
F Bevestig de dop 2 op de wielsleutel 5 en
draai de slotbout iets los.
F Draai de overige wielbouten iets los met
alleen de wielsleutel 5.
F Plaats het voetstuk van de krik 6 op de
grond, recht onder een van de twee
steunpunten aan de voorzijde A of
achterzijde B. Gebruik het steunpunt dat
zich het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
F Verwijder de wielbouten en leg ze op een
schone plaats weg.
F Verwijder het wiel.
249
In geval van pech
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op
een gladde of losse ondergrond kan de
krik wegglijden of wegzakken – Kans op
letsel!
Plaats de krik uitsluitend onder een
steunpunt A of B onder de auto, en
controleer of de kop van de krik goed
tegen het midden van het contactvlak
van het steunpunt drukt. Anders kan
de auto beschadigd raken en/of de krik
wegzakken – Kans op letsel!
Monteren van een wiel
F Plaats het wiel op de naaf.
F Draai de bouten met de hand vast.
F Draai de slotbout met de wielsleutel 5 en de
dop 2 handvast.
F Draai de overige wielbouten handvast met
alleen wielsleutel 5.
F Draai de slotbout geheel vast met de
wielsleutel 5 en de dop 2.
F Draai de overige wielbouten vast met alleen
de wielsleutel 5.
F Bevestig de doppen op de wielbouten
(afhankelijk van de uitvoering).
F Berg het gereedschap op.
Na het verwisselen van een wiel
Bevestiging van het stalen reservewiel
of het noodreservewiel
Indien uw auto is voorzien van
lichtmetalen velgen is het normaal dat
bij het monteren van het reservewiel de
ringen van de bouten de stalen velg of
het noodreservewiel niet raken. Als de
bouten volledig zijn aangedraaid, zorgt het
conische draagvlak van de bouten voor de
bevestiging van het reservewiel.
Leg het wiel met de lekke band in de
bagageruimte of, afhankelijk van de uitvoering,
verwijder de naafdop van het wiel en berg het
op de plaats van het reservewiel op.
F Laat de auto weer volledig zakken.
F Vouw de krik 6 op en verwijder deze.
08
08
250
In geval van pech
Met een noodreservewiel
Doe het volgende:
- schakel bepaalde rijhulpsystemen
(Active Safety Brake, Adaptieve cruise
control met Stop-functie enz.) uit, zoals
aangegeven op de sticker op het wiel,
- rijd niet sneller dan de maximaal
toegestane snelheid van 80 km/h.
Laat zo snel mogelijk het aanhaalmoment
van de wielbouten en de bandenspanning
van het reservewiel controleren door het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Laat de lekke band controleren. Na nadere
inspectie kan de technicus u vertellen of
de band gerepareerd kan worden of moet
worden vervangen.
Een lamp vervangen
De koplampunits zijn voorzien van glas
van polycarbonaat met een speciale
vernislaag:
F reinig de koplampen nooit met een
droge of schurende doek en gebruik
geen oplosmiddelen,
F gebruik een spons met zeepwater of
een pH-neutraal product,
F wanneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen,
houd de straal dan nooit langdurig op
de koplampen, de achterlichten en de
randen ervan gericht, om beschadiging
van de vernislaag en de afdichtrubbers
te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet
het contact en de verlichting minstens
enkele minuten zijn uitgeschakeld – om
brandwonden te voorkomen!
F Raak de lamp niet met de vingers aan,
maar gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) toepast
om beschadiging van de koplamp te
voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een
nieuwe lamp met dezelfde specificaties.
Onder bepaalde weersomstandigheden
(lage temperatuur, vochtigheid) kan zich
een laagje condens aan de binnenzijde
van de koplampen en de achterlichten
vormen; dit verdwijnt enkele minuten na
het ontsteken van de koplampen.
LED's (light-emitting diodes)
Raadpleeg het netwerk van het merk of
een gekwalificeerde werkplaats om dit
type lampen te laten vervangen.
Halogeenlampen
Controleer ten behoeve van goede
kwaliteitsverlichting of de lamp op juiste
wijze in de behuizing is geplaatst.
251
In geval van pech
Verlichting vóór
Uitvoering met halogeenlampen en
uitvoering met xenonlampen
Uitvoering met "Full led"-koplampen
1.
2.
3.
4.
5.
Richtingaanwijzers (LED).
Dimlicht/grootlicht (LED).
Dagrijverlichting/parkeerlichten (LED).
Mistlampen (LED).
Aanvullende verlichting (LED).
Raak de "Full led"-lampen niet aan.
Elektrocutiegevaar!
Neem contact op met het netwerk van het
merk of een gekwalificeerde werkplaats.
Richtingaanwijzers
Sneller knipperen van de
richtingaanwijzerlamp (links of rechts)
betekent dat één van de lampen aan die
zijde defect is.
1.
2.
3.
4.
5.
Dimlicht/grootlicht (D5S 25W)
Richtingaanwijzers (PY21W).
Aanvullende grootlicht (H7).
Dagrijverlichting/parkeerlichten (LED).
Mistlampen (LED).
Openen van de motorkap/toegang tot de lampen
Ga voorzichtig te werk bij een warme
motor – Kans op brandwonden!
Houd rekening met voorwerpen of kleding
die vlam kunnen vatten of in de propeller
van de motorventilator kunnen komen –
Kans op beknelling!
Elektrocutiegevaar
Het vervangen van een xenonlamp
(D5S) moet worden uitgevoerd door het
dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
F Trek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
F Draai de lampsteun linksom.
F Verwijder de lamp en lamphouder naar
achteren toe.
F Vervang de gloeilamp.
Voer het monteren in de omgekeerde volgorde
uit.
De amberkleurige lampen, zoals die van
de richtingaanwijzers, moeten worden
vervangen door lampen met dezelfde
kleur en specificaties.
08
08
252
In geval van pech
Sluit bij het monteren uiterst zorgvuldig de
beschermkap om ervoor te zorgen dat de
lampunit goed wordt afgedicht.
Zijknipperlichten (leds)
Verlichting achter
Aanvullend grootlicht
Instapverlichting (LED's)
Verlichting achter
F Trek aan de borglip om de beschermkap te
verwijderen.
F Trek de stekker naar achteren toe: de
gloeilamp komt los van de reflector.
F Maak de stekker los.
F Vervang de gloeilamp.
Voer het monteren in de omgekeerde volgorde
uit.
1.
2.
3.
4.
Remlichten (LED).
Parkeerlichten (LED).
Richtingaanwijzers (LED).
Achteruitrijlichten (LED).
Secundaire verlichtingsgroep
5.
6.
7.
Herinnering remlichten/parkeerlichten
(P21/5W).
Herinnering richtingaanwijzers (P21W).
Mistlampen (W16W).
253
In geval van pech
Toegang tot de secundaire verlichtingsgroep
Benodigd gereedschap: gereedschap
voor het verwijderen van sierdoppen
(boordgereedschap) en Torx T30
schroevendraaier (niet meegeleverd).
F Steek de schroevendraaier dwars
in de cilindrische geleider tot u de
bevestigingsschroef van de lampunit
bereikt.
F Draai de schroef ongeveer tien
omwentelingen los en trek vervolgens de
lampunit met behulp van het gereedschap
los van de bumper.
Voor elke lamp:
F Draai de lamphouder een kwart
omwenteling linksom en verwijder hem.
F Verwijder de lamp en vervang hem.
Voer voor de montage dezelfde handelingen in
omgekeerde volgorde uit.
Derde remlicht (LED)
F Open de klep voor toegang tot de
sleepoogaansluiting aan de achterzijde (aan
de betreffende zijde) door het gereedschap
voor het verwijderen van de sierdoppen aan
de bovenzijde aan te brengen en vervolgens
naar u toe te trekken.
F Maak de draadbundel los.
08
08
254
In geval van pech
Kentekenplaatverlichting (LED)
Verwijderen
Zekering vervangen
F Til de desbetreffende ruitenwisserarm op.
F Maak het ruitenwisserblad los en verwijder het.
Toegang tot het gereedschap
Monteren
F Breng het nieuwe ruitenwisserblad aan en
klik het vast.
F Leg de ruitenwisser voorzichtig op de
voorruit.
Ruitenwisserbladen
vervangen
Voordat u een wisserblad
demonteert
F Bedien de ruitenwisserschakelaar binnen
één minuut na het afzetten van het contact
om de ruitenwissers naar het midden van de
voorruit (onderhoudsstand) te verplaatsen.
Na het monteren van een
ruitenwisserblad vóór
F Zet het contact aan.
F Bedien nogmaals de ruitenwisserschakelaar
om de ruitenwissers in de ruststand te
zetten.
De tang voor het verwijderen van zekeringen
bevindt zich achter het deksel van de
zekeringkast in het instrumentenpaneel.
F Trek het deksel eerst linksboven en dan
rechtsboven los.
F Verwijder het deksel en keer het om,
F Haal de tang uit de houder.
255
In geval van pech
Een zekering vervangen
Voordat u een zekering vervangt, dient u:
F de oorzaak van de storing op te sporen en
te (laten) verhelpen,
F alle stroomverbruikers uit te schakelen,
F de auto stil te zetten en het contact af te
zetten,
F de defecte zekering op te sporen aan de
hand van de beschikbare zekeringtabellen
en schema's.
Voor ingrepen aan een zekering geldt:
F gebruik de speciale tang om de zekering
uit de zekeringkast te verwijderen en
controleer of het smeltdraadje van de
zekering intact is.
F Vervang een defecte zekering altijd door
een zekering met dezelfde stroomsterkte
(zelfde kleur): een afwijkende stroomsterkte
kan storingen veroorzaken (kans op brand).
Als de storing zich kort na het vervangen
van de zekering opnieuw voordoet, laat dan
het elektrische systeem controleren door het
dealernetwerk of door een gekwalificeerde
werkplaats.
De zekeringtabellen en de bijbehorende
schema's zijn verkrijgbaar bij een dealer
of een gekwalificeerde werkplaats.
Het vervangen van een zekering door
een andere dan in de tegenoverliggende
zekeringtabellen genoemd, kan tot
ernstige storingen leiden. Raadpleeg een
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Goed
Defect
De fabrikant is niet aansprakelijk voor
kosten die voortvloeien uit storingen
veroorzaakt door het monteren van
extra accessoires die noch aanbevolen
noch geleverd worden en die bovendien
niet volgens haar specificaties zijn
gemonteerd. Dit geldt met name als het
gezamenlijke stroomverbruik van de extra
accessoires meer dan 10 milliampère
bedraagt.
Zekeringen dashboard
De zekeringkast bevindt zich aan de onderzijde
van het dashboard (linkerzijde).
Tang
Monteren van elektrische accessoires
Bij het ontwerp van het elektrische
circuit van uw auto is reeds rekening
gehouden met de montage van zowel de
standaarduitrusting als eventuele opties.
Raadpleeg het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in
de auto monteert of laat monteren.
08
08
256
In geval van pech
Toegang tot de zekeringen
Toegang tot de zekeringen
Algemeen
12 V-loodaccu
Accu's bevatten giftige stoffen zoals
zwavelzuur en lood.
Ze moeten worden verwerkt conform
de regelgeving en mogen in geen geval
met het huishoudelijke afval worden
weggegooid.
Lever lege batterijen en accu's in bij een
speciaal afvalstoffendepot.
F
F
F
F
F Trek het deksel eerst linksboven en dan
rechtsboven los.
Zekeringkast in de
motorruimte
De zekeringkast bevindt zich onder de
motorkap, naast de accu.
Maak de twee vergrendelingen A los.
Verwijder het deksel.
Vervang de zekering.
Sluit na het vervangen van de zekering
zorgvuldig het deksel en zet de twee
vergrendelingen A vast voor een goede
afdichting van de zekeringkast.
12 V-accu
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu
voor het starten van de motor met behulp van
startkabels en voor het laden van een lege
accu.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u
handelingen aan de accu uitvoert.
Voer ingrepen aan de accu uitsluitend
uit in een goed geventileerde ruimte, ver
van open vuur of vonken veroorzakende
bronnen, om elk risico van brand- of
explosiegevaar uit te sluiten.
Was uw handen als de werkzaamheden
beëindigd zijn.
257
In geval van pech
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Starten van de motor met een
hulpaccu en startkabels
Als de accu van uw auto ontladen is, kan
de motor worden gestart met een hulpaccu
(externe accu of een accu van een andere
auto) en startkabels of een startbooster.
Voor toegang tot de (+) klem:
F ontgrendel de motorkap met de
ontgrendelingshendel in het interieur
en maak aan de buitenzijde de
veiligheidshaak los,
F open de motorkap.
Pluspool (+).
Deze is voorzien van een aansluiting met
snelkoppeling.
Minpool (-).
Omdat de minpool van de accu niet bereikbaar
is, bevindt zich vlak bij de accu een afzonderlijk
massapunt.
Start de motor nooit door een acculader
aan te sluiten.
Gebruik nooit een startbooster van 24 V
of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een
nominale spanning van 12 V en een
capaciteit miniCaal gelijk aan die van de
ontladen accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
enz.) van beide auto's uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet
in de buurt van bewegende delen van
de motor (ventilator, aandrijfriemen enz.)
bevinden.
Maak de (+) klem niet los bij draaiende
motor.
F Beweeg, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje van de pluspool (+)
omhoog.
F Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van
de ontladen accu A (bij het gebogen metalen
gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+)
van de hulpaccu B of de startbooster.
F Sluit de groene of zwarte kabel aan op
de minpool (-) van de hulpaccu B of de
startbooster (of op een massapunt van de
auto met de hulpaccu).
F Sluit het andere uiteinde van de groene of
zwarte kabel aan op het massapunt C van de
auto met de lege accu.
F Start de motor van de auto met de hulpaccu
en laat deze gedurende enkele minuten
draaien.
F Stel de startmotor van de auto met de lege
accu in werking en laat de motor draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact
af en wacht even alvorens een nieuwe poging
te doen.
08
08
258
In geval van pech
F Wacht tot de motor stationair draait.
F Neem vervolgens de kabels in omgekeerde
volgorde los.
F Breng, indien uw auto hiermee is uitgerust,
het kunststof kapje aan op de pluspool (+).
F Laat de motor minimaal 30 minuten draaien,
rijdend of stilstaand, om het laadniveau van
de accu op een correct peil te krijgen.
Het aanduwen om de motor te starten
is bij een auto met een automatische
transmissie niet toegestaan.
De accu opladen met een
acculader
Voor een optimale levensduur van de accu
is het noodzakelijk om het laadniveau van de
accu op voldoende capaciteit te houden.
In sommige gevallen kan het dan ook nodig zijn
om de accu op te laden:
- als u voornamelijk korte ritten maakt,
- voordat de auto meerdere weken niet wordt
gebruikt.
Neem contact op met het netwerk van het merk
of een gekwalificeerde werkplaats.
Als u zelf de accu van uw auto gaat
opladen, gebruik dan uitsluitend een lader
die geschikt is voor loodaccu's en die een
nominale spanning van 12 V heeft.
Volg de aanwijzingen van de fabrikant van
de acculader.
Sluit de kabels nooit aan op de verkeerde
polen.
De accu hoeft niet te worden
losgekoppeld.
F Schakel om gevaarlijke vonken te
voorkomen de lader B uit alvorens de
kabels op de accu aan te sluiten.
F Controleer of de kabels van de lader in
goede staat zijn.
F Beweeg het kunststof kapje van de
pluspool (+) omhoog (indien aanwezig).
F Sluit de kabels van de lader B als volgt aan:
- de rode pluskabel (+) op de pluspool (+)
van de accu A,
- de zwarte minkabel (-) op het massapunt
C van de auto.
F Zet na afloop van het laden eerst de lader
B uit voordat u de kabels loskoppelt van de
accu A.
F Zet het contact af.
F Schakel alle stroomverbruikers uit
(audiosysteem, ruitenwissers, verlichting
enz.).
Als deze sticker is aangebracht, mag
uitsluitend een 12 V-lader worden
gebruikt. Anders kan de elektrische
uitrusting van het Stop & Start-systeem
ernstig beschadigd raken.
259
In geval van pech
Probeer nooit om een bevroren accu te
laden – Kans op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat
deze dan door het dealernetwerk of
door een gekwalificeerde werkplaats
controleren op beschadigingen van de
inwendige delen en op scheuren in de
behuizing (kans op lekkage van giftig en
corrosief zuur).
Accupoolklem met snelsluiting
F Beweeg hendel A omlaag om accupoolklem
B te vergrendelen.
Loskoppelen van de plusklem (+)
De hendel tijdens het vergrendelen niet
forceren omdat de klem dan mogelijk
verkeerd zit; start de procedure opnieuw.
Na opnieuw aansluiten van de accu
Een aantal functies, waaronder het Stop &
Start-systeem, is niet beschikbaar als de
laadtoestand van de accu onvoldoende is.
Loskoppelen van de accu
Als u de auto gedurende langere tijd niet
gaat gebruiken, koppel dan de accu los. Op
deze manier blijft het laadniveau van de accu
voldoende om de motor weer te starten.
Voer de volgende handelingen uit alvorens de
accu los te koppelen:
F sluit alle te openen carrosseriedelen
(portieren, achterklep, ruiten, zonnedak);
F schakel alle stroomverbruikers (autoradio,
ruitenwissers, verlichting, enz.) uit;
F zet het contact uit en wacht vier minuten.
U hoeft slechts de klem van de pluspool (+) los
te nemen.
F Trek hendel A zo ver mogelijk omhoog om
accupoolklem B te ontgrendelen.
F Beweeg de accupoolklem B omhoog om
hem te verwijderen.
Weer aansluiten van de plusklem (+)
F Trek de hendel A zo ver mogelijk omhoog.
F Plaats de geopende accupoolklem B op de
pluspool (+).
F Druk de accupoolklem B volledig omlaag.
Na opnieuw aansluiten van de accu moet u
het contact aanzetten en vervolgens 1 minuut
wachten alvorens de motor te starten, om de
elektronische systemen te initialiseren.
Mochten er zich na deze handeling kleine
storingen blijven voordoen, raadpleeg dan
een erkende dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor het
resetten van bepaalde systemen, zoals:
- de afstandsbediening of elektronische
sleutel (afhankelijk van de uitvoering);
- het schuif-/kanteldak en het elektrische
zonnescherm;
- de elektrische ruitbediening;
- de datum en de tijd;
- de voorkeuzezenders.
08
08
260
In geval van pech
Tijdens de rit die volgt op het de eerste
keer starten van de motor, werkt het Stop
& Start-systeem mogelijk niet.
In dat geval werkt het systeem pas
weer als de auto gedurende een
bepaalde periode, die afhankelijk is
van de omgevingstemperatuur en de
laadtoestand van de accu (maximaal
8 uur), niet is gebruikt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over het boordgereedschap.
Slepen van de auto
F Ontgrendel het stuurwiel en zet de
parkeerrem vrij.
F Schakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de
snelheid als het af te leggen traject beperkt.
Slepen van de auto
U kunt de auto laten slepen door een andere
auto of een andere auto slepen met behulp van
het afneembare sleepoog.
Toegang tot het gereedschap
Het sleepoog is opgeborgen in een
gereedschapskist onder de vloerplaat van de
bagageruimte.
Automatische transmissie: sleep de auto
nooit met de voorwielen op de grond en
afgezette motor.
Slepen van een andere auto
F Maak het afdekplaatje in de voorbumper
los door op de linkerbovenhoek ervan te
drukken.
F Verwijder het afdekplaatje door dit naar
rechts en vervolgens omlaag te trekken.
F Draai het sleepoog vast tot hij stuit.
F Bevestig de sleepstang.
F Zet de versnellingsbak in de
neutraalstand.
Het niet opvolgen van dit voorschrift kan
er toe leiden dat bepaalde componenten
(remsysteem, transmissie...) beschadigd
raken en dat de rembekrachtiger na het
opnieuw starten niet meer werkt.
F Maak het afdekplaatje los door het
gereedschap voor het verwijderen van
de sierdoppen aan de bovenzijde aan
te brengen en vervolgens naar u toe te
trekken.
F Draai het sleepoog vast tot hij stuit.
261
In geval van pech
F Bevestig de sleepstang.
F Schakel de alarmknipperlichten van beide
auto's in.
F Rijd voorzichtig weg en houd zowel de
snelheid als het af te leggen traject beperkt.
Algemene aanwijzingen
Houd u aan de ter plaatse geldende
regelgeving.
Controleer of het gewicht van de trekkende
auto hoger is dan van de auto die wordt
gesleept.
Er moet iemand achter het stuurwiel van de
gesleepte auto blijven zitten. Deze persoon
moet beschikken over een geldig rijbewijs.
Gebruik bij het slepen met 4 wielen op de
grond altijd een goedgekeurde sleepstang;
kabels, touwen en riemen zijn verboden.
De bestuurder van de slepende auto moet
voorzichtig wegrijden.
Als de auto wordt gesleept met
uitgeschakelde motor, werken ook de remen stuurbekrachtiging niet.
Schakel in de volgende gevallen een
professioneel bergingsbedrijf in:
- als de auto is gestrand op de
autosnelweg of autoweg,
- bij auto's met vierwielaandrijving,
- als het niet mogelijk is de
versnellingsbak in de neutraalstand te
zetten, het stuurslot te ontgrendelen of
de parkeerrem los te zetten,
- als het bij een auto met automatische
transmissie niet mogelijk is om deze te
slepen met draaiende motor,
- bij takelen met slechts twee wielen op
de grond,
- bij het ontbreken van een
goedgekeurde sleepstang enz.
08
09
TECHNISCHE GEGEVENS
263
Technische gegevens
Technische gegevens
van de motoren en
aanhangergewichten
Motoren
De technische gegevens van de motor van uw
auto staan vermeld op het kentekenbewijs en in
de commerciële documentatie.
Het maximumvermogen komt overeen
met de op de testbank gehomologeerde
waarde, onder de omstandigheden die zijn
vastgelegd in de Europese regelgeving
(richtlijn 1999/99/EG).
Raadpleeg voor meer informatie het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Gewichten en
aanhangergewichten
De gewichten een aanhangergewichten van uw
auto staan vermeld op het kentekenbewijs van
uw auto en in de commerciële documentatie.
U vindt deze waarden ook op het
constructeursplaatje.
Raadpleeg voor meer informatie het
dealernetwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Het maximaal toelaatbare treingewicht
(GTW) en de aanhangergewichten gelden
tot een hoogte van maximaal 1000 meter.
Het opgegeven aanhangergewicht dient voor
elke extra 1000 meter met 10% te worden
verminderd.
De aanbevolen kogeldruk is het gewicht dat op
de trekhaakkogel mag rusten.
Bij hoge buitentemperaturen kunnen de
prestaties van de auto minder worden
om de motor te beschermen. Als de
buitentemperatuur meer dan 37°C
bedraagt, moet het aanhangergewicht
worden verminderd.
Het trekken van een aanhanger met een
licht beladen auto heeft een negatieve
invloed op het weggedrag.
Met een aangekoppelde aanhanger heeft
de auto een langere remweg.
Rijd bij het trekken van een aanhanger
nooit sneller dan 100 km/h (houd u aan de
ter plaatse geldende regels).
Als de buitentemperatuur hoog is, is het
raadzaam om na het stilzetten van de auto
de motor 1 tot 2 minuten stationair te laten
draaien zodat deze beter kan afkoelen.
09
09
264
Technische gegevens
Motoren en
aanhangergewichten – benzine
1,6 THP 150
1,6 THP 165
PureTech 180
Automatic
PureTech 225
Automatic
EAT6
(Automaat,
6 versnellingen)
EAT6
(Automaat,
6 versnellingen)
EAT8
(Automaat,
8 versnellingen)
EAT8
(Automaat,
8 versnellingen)
EP6FDTMD – AT6III
EP6FDTM – AT6III
EP6FADTXD – ATN8
EP6FADTX – ATN8
45GXV-C1A000
45GYV-C1A000
45GFR-C1B000
45GCR-C1B000
1598
1598
1598
1598
110
121
133
165
Loodvrij
Loodvrij
Loodvrij
Loodvrij
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht) (kg) helling max. 10% of 12%
600
600
1550
1550
Aanhanger ongeremd (kg)
600
600
750
750
25
25
68
68
Motor
Versnellingsbak
Code
Modelcode
J...
Cilinderinhoud (cm3)
Max. vermogen: ECE-norm (kW)
Brandstof
Maximale kogeldruk (kg)
265
Technische gegevens
Dieselmotoren en
aanhangergewichten
BlueHDi 130 Manual
BlueHDi 130 Manual
Drive Efficiency
2,0 HDi 180 S&S
BlueHDi 180
Automatic
BVM6
(handgeschakeld,
6 versnellingen)
BVM6
(handgeschakeld,
6 versnellingen)
EAT8
(automaat,
8 versnellingen)
EAT8
(automaat,
8 versnellingen)
Code
DV5RC – ML6C
DV5RC – ML6C
DW10FCM – AMN8
DW10FC – AMN8
Modelcode
J...
CYHZJ-C2B000
CYHZJ-C2F000
JEHZHN-C2B000
JEHZR-C2B000/
JEHZR-C2B002*
1499
1499
1997
1997
96
96
130
130
Diesel
Diesel
Diesel
Diesel
1500
650
1550
1550/1850*
Aanhanger ongeremd (kg)
745
650
750
750
Maximale kogeldruk (kg)
64
32
68
68/80*
Motor
Versnellingsbak
Cilinderinhoud (cm3)
Max. vermogen: ECE-norm (kW)
Brandstof
Aanhanger geremd (binnen max. toegestaan
treingewicht) (kg) helling max. 10 of 12%
* Auto's zonder schuif-/kanteldak
09
266
Technische gegevens
Identificatie
Afmetingen (mm)
De auto is voorzien van verschillende zichtbare
merktekens voor de identificatie en registratie
van de auto.
Deze afmetingen zijn gemeten bij een
onbeladen auto.
1621-1637
A. Voertuigidentificatienummer (VIN) onder
de motorkap.
Dit is het ingeslagen chassisnummer.
1600-1616
1895
B. Voertuigidentificatienummer (VIN) op het
dashboard.
Dit nummer staat op een sticker en is zichtbaar
door de voorruit.
1618-1631**
09
940
915
4595
* Met ingeklapte buitenspiegels.
** Uitvoering met dakrails.
C. Constructeursplaatje.
Deze eenmalige sticker is aangebracht op het
rechterportier.
De sticker bevat de volgende informatie:
- de naam van de fabrikant,
- het Europese typegoedkeuringsnummer,
- het voertuigidentificatienummer (VIN),
- het maximaal toelaatbare voertuiggewicht
(GVW)
- het maximaal toelaatbare treingewicht
(GTW),
- het maximale gewicht op de voortrein,
- het maximale gewicht op de achtertrein.
267
Technische gegevens
D. Sticker bandenspecificaties/kleurcode.
Deze sticker is aangebracht in de sponning van
het bestuurdersportier.
Deze sticker bevat de volgende informatie over
de banden:
- de bandenspanning, onbeladen en met volle
belading;
- de bandspecificatie, bestaande uit
maat en type, alsmede belastings- en
snelheidsindex,
- de bandenspanning van het reservewiel.
Op de sticker staat ook de kleurcode van de lak
vermeld.
De auto kan bij levering zijn voorzien
van banden met een andere aanduiding
voor belasting en snelheid dan vermeld
op de sticker: dit maakt voor de
bandenspanning geen verschil.
09
1
DS Connect Radio
DS Connect Radio
De beschreven functies en instellingen
kunnen afwijken van die van het systeem
in uw auto.
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder handelingen die de volle
aandacht vragen, zoals het koppelen
van een Bluetooth-telefoon aan het
Bluetooth-handsfree systeem van het
audiosysteem, uitsluitend uitvoeren bij
stilstaande auto en aangezet contact.
Multimedia audiosysteem
– Applicaties – Bluetooth® telefoon
Inhoud
De eerste stappen
Bedieningsfuncties op het stuurwiel
Menu's
Applicaties
Radio
DAB-radio (Digital Audio Broadcasting)
Media
Telefoon
Instellingen
Veelgestelde vragen
Het systeem is zodanig beveiligd dat het
uitsluitend in uw auto functioneert.
De overgang naar de waakfase wordt
aangekondigd door de melding Ecomode.
2
3
4
5
6
8
9
11
16
18
Hieronder vindt u de link naar de OSS
(Open Source Software)-broncodes voor
het systeem.
https://www.groupe-psa.com/fr/oss/
https://www.groupe-psa.com/en/oss/
2
DS Connect Radio
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de toets
drukt, wordt het geluid onderbroken.
Als u bij afgezet contact op de toets
wordt drukt, wordt het systeem
ingeschakeld.
Verhoog of verlaag het volume met het wieltje
of de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de
uitvoering).
Gebruik de toetsen aan weerszijden van
of onder het touchscreen om de menu's te
openen en druk vervolgens op de virtuele
toetsen op het touchscreen.
U kunt op elk gewenst moment het menu
oproepen door het scherm kort met drie vingers
aan te raken.
Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn
wit.
Voor pagina's met meerdere tabbladen onder
aan het scherm, kunt u tussen de pagina's
wisselen door op de gewenste pagina te tikken
of door een vinger te gebruiken en de pagina's
naar links of rechts te verschuiven.
Druk op het gearceerde gedeelte om terug
te gaan naar één niveau hoger of om te
bevestigen.
Druk op de pijl Terug om terug te gaan naar
één niveau hoger of om te bevestigen.
Het touchscreen is een capacitief scherm.
Voor het schoonmaken van het scherm is
het raadzaam gebruik te maken van een niet
schurende zachte doek (bijvoorbeeld een
brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
Bepaalde informatie wordt permanent
weergegeven in de bovenste balk van het
touchscreen:
- Basisinformatie van de airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering) en rechtstreekse
toegang tot het desbetreffende menu.
- Informatie over de menu's Radio Media en
Telefoon.
- Informatie over de privégegevens.
- Toegang tot de Instellingen van
het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van
de uitrusting):
- FM/DAB/AM-radiozenders (afhankelijk van
de uitrusting).
- Telefoon verbonden via Bluetooth en
multimedia-uitzending Bluetooth (streaming).
- USB-stick.
- Via de AUX-aansluiting aangesloten
mediaspeler (afhankelijk van de uitrusting).
- CD-speler (afhankelijk van de uitrusting).
Via het menu "Instellingen" kunt
u een profiel voor één persoon
of voor een groep personen met
gemeenschappelijke interesses
aanmaken, waarbij vele instellingen
mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio,
audio-instellingen, geluidssfeer enz.).
De instellingen worden automatisch
aangepast.
3
DS Connect Radio
Bij zeer hoge temperaturen kan het
geluidsvolume worden beperkt om het
systeem te beschermen. Het systeem kan
gedurende ten minste 5 minuten stand-by
(scherm en geluid uitgeschakeld) worden
gezet.
Zodra de temperatuur in het interieur is
gezakt, zal de oorspronkelijke instelling
weer worden gebruikt.
Stuurkolomschakelaars
Bedieningsfuncties op het
stuurwiel – Type 1
Radio:
Kort indrukken: zenderlijst
weergeven.
Lang indrukken: zenderlijst bewerken.
Media:
Kort indrukken: bestandsoverzicht
weergeven.
Lang indrukken:
sorteermogelijkheden weergeven.
Geluidsbron wijzigen (radio,
USB-uitgang, AUX-uitgang (indien
draagbaar apparaat is aangesloten,
CD-speler, audiostreaming).
Een selectie bevestigen.
Verhogen van het geluidsvolume.
Radio:
Vorige/volgende voorkeuzezender
selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Media:
Vorig/volgend nummer selecteren.
Vorige/volgende item uit een menu
of lijst selecteren.
Verlagen van het geluidsvolume.
Geluid onderbreken/weer inschakelen
door het gelijktijdig indrukken van de
volumetoetsen.
Bedieningsfuncties op het
stuurwiel – Type 2
Gesproken commando's:
Deze knop bevindt zich op het
stuurwiel of op het uiteinde van de
lichtschakelaar (afhankelijk van de
uitvoering).
Kort indrukken: gesproken
commando's smartphone via het
systeem.
Geluidsvolume verhogen.
Geluid onderbreken/herstellen
(afhankelijk van de uitrusting).
Of
Geluid onderbreken door tegelijkertijd
op de toetsen voor het verhogen
en verlagen van het geluidsvolume
te drukken (afhankelijk van de
uitrusting).
Geluid weer inschakelen: indrukken
van een van de twee volumetoetsen.
Verlagen van het geluidsvolume.
Media (kort indrukken): veranderen
van multimediabron.
4
DS Connect Radio
Telefoon (kort indrukken): start
telefoongesprek.
Tijdens telefoongesprek (kort
indrukken): toegang tot het
telefoonmenu.
Telefoon (lang indrukken): inkomend
gesprek weigeren, einde gesprek;
als de telefoon niet wordt gebruikt,
toegang tot het telefoonmenu.
Menu's
Telefoon
Applicaties
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Toegang tot te configureren
apparaten.
Radio (draaien): automatisch zoeken
naar vorige/volgende zender.
Media (draaien): vorige/volgende
nummer, scrollen door lijsten.
Kort indrukken: bevestigen van een
selectie. Indien niets geselecteerd:
toegang tot voorkeuzezenders.
Radio: weergeven van de zenderlijst.
Media: weergeven van de track list.
Radio (ingedrukt houden):
weergeven van de lijst met
beschikbare radiozenders.
Radiomedia
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Een geluidsbron of radiozender
selecteren.
87.5 MHz
Verbinding maken met een telefoon
via Bluetooth ®.
Gebruiken van bepaalde
apps van de smartphone met
internetverbinding, via MirrorLinkTM,
CarPlay ® of Android Auto.
5
DS Connect Radio
Instellingen
Navigatie
Applicaties
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Weergeven van foto's
Configureren van een persoonlijk
profiel en/of configureren van het
geluid (balans, sfeer enz.) en de
weergave (taal, eenheden, datum,
tijd, enz.).
Stel de navigatie in en kies via
MirrorLinkTM, CarPlay ® of Android
Auto uw bestemming.
Plaats een USB-stick in de USB-aansluiting.
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Het systeem kan mappen en beeldbestanden
lezen in de formaten: .tiff; .gif; .jpg/jpeg; .bmp;
.png.
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Beheer foto's".
Rijden
Airconditioning
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Activeren, deactiveren en configureren
van bepaalde voertuigfuncties.
Selecteer een map.
Temperatuur en aanjagersnelheid
instellen.
Selecteer een afbeelding voor
weergave.
Druk op deze toets voor informatie
over de foto.
18,5
21,5
Druk op de pijl Terug om één niveau
terug te gaan.
6
DS Connect Radio
Druk op deze toets om de
bestaande tekst te bewerken en aan
te passen.
Berichten beheren
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op deze toets om een nieuw
bericht te schrijven.
Druk op "SMS".
Druk op de prullenbak om het
bericht te verwijderen.
Selecteer het tabblad "SMS".
Druk op deze toets om de
scherminstellingen voor berichten te
selecteren.
Radio
Een radiozender selecteren
Druk op deze toets om een
ontvanger te zoeken en te
selecteren.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer het tabblad "SMSberichten".
Druk op een van de toetsen voor
automatisch zoeken naar een
radiozender.
Druk op deze toets om de
scherminstellingen voor berichten te
selecteren.
Of
Verplaats de cursor om handmatig
omhoog en omlaag te scrollen door
de frequenties.
Druk op deze toets om een nieuw
bericht te schrijven.
Druk op de prullenbak naast het
geselecteerde bericht om deze te
verwijderen.
Druk op de toets naast het
geselecteerde bericht om de
secundaire pagina weer te geven.
Of
Druk op de frequentie.
Voer de waarden van de FM- en
AM-band in met het virtuele
toetsenbord.
Druk op "OK" om te bevestigen.
De radio-ontvangst kan worden
verstoord door het gebruik van
elektrische apparatuur die niet door het
merk is goedgekeurd, zoals een op de
12 V-aansluiting aangesloten lader met
USB-aansluiting.
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de
RDS-functie is ingeschakeld. Dit is een
normaal verschijnsel en duidt niet op een
storing in het audiosysteem.
Veranderen van frequentieband
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Band" om de
frequentieband te wijzigen.
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
7
DS Connect Radio
Een zender opslaan
Selecteer een zender of een frequentie.
Druk kort op de lege ster. Als de
ster is gevuld, is de radiozender al
opgeslagen.
Of
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u ernaar
kunt blijven luisteren. Onder bepaalde
omstandigheden zijn sommige RDSzenders echter niet in het hele land te
ontvangen doordat de zenders niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
Selecteer een zender of een frequentie.
Druk op "Favorieten".
Houd de toets waaronder u de
zender wilt opslaan lang ingedrukt.
De RDS inschakelen/
uitschakelen
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Inschakelen/uitschakelen "RDS".
Tekstberichten weergeven
Met de functie "Radiotekst" worden
door de radiozender meegestuurde
tekstberichten weergegeven die
betrekking hebben op het radiostation of
de muziek waarnaar geluisterd wordt.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
TA-berichten beluisteren
De TA-functie (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar
berichten met TA verkeersinformatie. Voor
een correcte werking van deze functie is
een goede ontvangst van een radiozender
nodig die deze berichten uitzendt. Zodra
een verkeersinformatiebericht wordt
uitgezonden, wordt de geluidsbron die
op dat moment wordt weergegeven
automatisch onderbroken voor de weergave
van het TA-verkeersinformatiebericht. Zodra
dit bericht is afgelopen, wordt de weergave
van de oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Inschakelen/uitschakelen "TA".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Inschakelen/uitschakelen "INFO".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Audio-instellingen
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
8
DS Connect Radio
Druk op "Audio-instellingen".
Selecteer het tabblad "Klank",
"Balans", "Geluid", "Spraak" of
"Beltonen" om de audio-instellingen
te configureren.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
In het tabblad "Klank" zijn de audioinstellingen Klankkleur, Bass, Medium
en Treble voor elke geluidsbron
verschillend en apart in te stellen.
In het tabblad "Verdeling" zijn de
instellingen Alle passagiers, Bestuurder
en Alleen vóór voor alle geluidsbronnen
gelijk.
Schakel in het tabblad "Geluid"
"Snelheidsafhankelijke
volumeregeling", "Extra ingang" en
"Geluiden touchscreen" in of uit.
De verdeling van het geluid (of de
ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys © systeem) in de auto is belangrijk voor de
kwaliteit van de weergave en biedt de
mogelijkheid de weergave af te stemmen
op het aantal inzittenden.
Geïntegreerd audiosysteem: het Sound
Staging-systeem van Arkamys© zorgt voor
een betere geluidsverdeling in het interieur.
Digitale radio (DAB, Digital
Audio Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio zorgt voor een betere
geluidskwaliteit.
De diverse "multiplex/bundel" biedt
een keuze aan radiozenders die in
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Automatisch volgen DAB-FM
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal zwak is, kunt u met
"Automatisch volgen DAB-FM" dezelfde
zender blijven beluisteren doordat het
systeem automatisch overschakelt op
de desbetreffende analoge "FM"-zender
(indien beschikbaar).
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Inschakelen/uitschakelen
"Automatisch volgen DAB-FM".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Druk op "Band" en selecteer "DABband".
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Als "Automatisch volgen DAB-FM" is
geactiveerd, kan er sprake zijn van een
vertraging van enkele seconden als het systeem
overschakelt op de analoge "FM"-radiozender
en kan het geluidsvolume soms veranderen.
Als de kwaliteit van het digitale signaal weer
goed is, schakelt het systeem automatisch weer
over op "DAB".
9
DS Connect Radio
Als de "DAB"-zender waarnaar u luistert
niet beschikbaar is als "FM"-zender, of
als "Automatisch volgen DAB-FM" niet is
geactiveerd, wordt het geluid onderbroken
als het digitale signaal te zwak wordt.
De afspeellijsten worden telkens na inschakelen
van het contact of het aansluiten van een USBgeheugenstick vernieuwd. De lijsten worden in
het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn
gewijzigd, is de laadtijd korter.
Selecteren van de geluidsbron
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "BRONNEN".
Selecteer de geluidsbron.
Media
AUX-aansluiting
Afhankelijk van de uitrusting.
Streaming biedt de mogelijkheid om naar door
de smartphone verzonden audiostreams te
luisteren.
Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en
stel eerst het volume van het externe apparaat
in (op een hoog volume).
Stel vervolgens het volume van het systeem in.
USB-aansluiting
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting
of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze
lijsten kan enkele seconden of soms enkele
minuten duren nadat het apparaat voor de
eerste keer is aangesloten.
Deze wachttijd kan worden bekort door andere
bestanden dan muziekbestanden te verwijderen
en het aantal mappen te beperken.
Bluetooth® streaming audio
Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als
"Externe ingang" is aangevinkt in de audioinstellingen.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de jack-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
in (luid). Regel daarna het volume van de
autoradio.
Het externe apparaat moet worden
aangestuurd met de bedieningstoetsen van het
apparaat.
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de smartphone.
Bediening verloopt via het externe apparaat of
via de aanraaktoetsen van het systeem.
Als de Streaming eenmaal is gestart,
wordt uw smartphone als een geluidsbron
beschouwd.
Apple® -speler aansluiten
Sluit een Apple ® -speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via het audiosysteem in
de auto.
10
DS Connect Radio
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten/albums/
genres/afspeellijsten/audiobooks/
podcasts). U kunt ook een gestructureerde
indeling in bibliotheekvorm gebruiken.
De standaardindeling is de indeling per
artiest. Om dit te veranderen moet u terug
naar het eerste niveau in de structuur en
kiest u een andere indeling (bijvoorbeeld
afspeellijsten). Bevestig uw keuze voordat
u in de structuur weer afzakt naar het
gewenste nummer.
De softwareversie van het audiosysteem kan
incompatibel zijn met de softwareversie van uw
Apple ® -speler.
Informatie en tips
Het systeem is geschikt voor externe
USB-geluidsdragers, BlackBerry's®
of apparatuur van Apple ® die op de
USB-aansluitingen kunnen worden
aangesloten. De kabel is niet
meegeleverd.
Het apparaatbeheer wordt uitgevoerd
met bedieningselementen van het
audiosysteem.
Andere randapparatuur, die bij het
aansluiten niet door het systeem wordt
herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de jack-plug worden
aangesloten of via Bluetooth streaming
worden gekoppeld (indien compatibel).
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Het audiosysteem speelt bestanden af met de
extensie ".wav, .wma, .aac, .ogg en .mp3" met
een bitrate tussen 32 Kbps en 320 Kbps.
Ook bestanden met een VBR (Variable Bit
Rate) kunnen worden afgespeeld.
Andere typen audiobestanden (.mp4, enz...)
kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van
het type WMA 9 Standaard zijn.
De ondersteunde bemonsteringsfrequenties
(sampling rates) zijn 11, 22, 44 en 48 kHz.
Gebruik voor bestandsnamen maximaal
20 karakters en vermijd speciale tekens (bijv.:
" " ? . ; ù) om problemen met het afspelen of de
weergave te voorkomen.
Gebruik uitsluitend USB-toetsen met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik bij voorkeur de originele USBkabels van het externe apparaat.
Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen
afspelen moet bij het branden bij voorkeur de
standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of Joliet zijn
geselecteerd.
Als de disc met een andere standaard is
gebrand, kan deze mogelijk niet correct worden
afgespeeld.
Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard
voor het branden en selecteer bij het branden
altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor
een optimale geluidskwaliteit.
Gebruik bij een multisessie-CD altijd de
standaard Joliet.
11
DS Connect Radio
Telefoon
MirrorLinkTM-verbinding voor
smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het rijden
verboden. Het gebruik van de smartphone
vraagt namelijk veel aandacht van de
bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door uw eigen smartphone te
synchroniseren kunt u de met MirrorLinkTM
compatibele apps van uw smartphone
weergeven op het scherm van uw auto.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Voor een goede communicatie tussen de
smartphone en het systeem is het van
essentieel belang dat de smartphone
is ontgrendeld en is het raadzaam
om het besturingssysteem van uw
smartphone en de datum en tijd op
zowel de smartphone als het systeem
up-to-date te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps
alleen te gebruiken als de auto stilstaat.
Zodra de auto gaat rijden, wordt de
weergave ervan onderbroken.
Tijdens het aansluiten van de
smartphone op het systeem is het
raadzaam de Bluetooth® -functie van
de smartphone te activeren
Via Bluetooth® verbonden telefoon
De functie "MirrorLinkTM" werkt alleen
in combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Niet via Bluetooth® verbonden
telefoon
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op "MirrorLinkTM" om de functie
in het systeem te activeren.
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk
om de functie "MirrorLinkTM" te activeren.
Tijdens de procedure verschijnen
verschillende schermen gerelateerd
aan bepaalde functies.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "MirrorLinkTM" om de
functie in het systeem te activeren.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht,
wordt een scherm weergegeven met daarop
de eerder op uw smartphone gedownloade
apps die compatibel zijn met de MirrorLinkTM technologie.
Tijdens de MirrorLinkTM -weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
12
DS Connect Radio
CarPlay® -verbinding voor
smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het rijden
verboden. Het gebruik van de smartphone
vraagt namelijk veel aandacht van de
bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van de
auto worden weergegeven. Deze apps
moeten compatibel zijn met de CarPlay ® technologie en op uw smartphone moet
de functie CarPlay ® al zijn geactiveerd.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Houd daarom het besturingssysteem
van uw smartphone up-to-date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
Druk in het systeem op Telefoon om
de CarPlay ® -interface weer te geven.
Of
Als de smartphone al via Bluetooth® is
verbonden.
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Android Auto-verbinding voor
smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het rijden
verboden. Het gebruik van de smartphone
vraagt namelijk veel aandacht van de
bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Download de Android Auto app op
uw smartphone.
Druk op de toets "TEL" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "CarPlay" om de CarPlay ® interface weer te geven.
Bij het aansluiten van de USB-kabel
verbreekt de CarPlay ® -functie de
Bluetooth ® -verbinding van het systeem.
U kunt op elk gewenst moment de
navigatie via CarPlay ® starten door
te drukken op de toets Navigatie van
het systeem.
Door uw eigen smartphone te
synchroniseren kunt u de met Android
Auto compatibele apps van uw
smartphone weergeven op het scherm
van uw auto.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Voor een goede communicatie tussen de
smartphone en het systeem is het van
essentieel belang dat de smartphone
is ontgrendeld en is het raadzaam
om het besturingssysteem van uw
smartphone en de datum en tijd op
zowel de smartphone als het systeem
up-to-date te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
13
DS Connect Radio
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps
alleen te gebruiken als de auto stilstaat.
Zodra de auto gaat rijden, wordt de
weergave ervan onderbroken.
De functie "Android Auto" werkt alleen
in combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Niet via Bluetooth® verbonden
telefoon
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op "Android Auto" om de
functie in het systeem te activeren.
Tijdens het aansluiten van de
smartphone op het systeem is het
raadzaam de Bluetooth ® -functie van
de smartphone te activeren
Via Bluetooth® verbonden telefoon
Druk op "Telefoon" op het scherm
van het systeem om de hoofdpagina
weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Android Auto" om de
functie in het systeem te activeren.
Tijdens de Android Auto-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk
om de functie "Android Auto" te activeren.
Tijdens de procedure verschijnen
verschillende schermen gerelateerd
aan bepaalde functies.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
Koppelen van een Bluetooth® telefoon
Om veiligheidsredenen mag de
bestuurder handelingen die de volle
aandacht vragen, zoals het koppelen
van een Bluetooth-telefoon aan het
Bluetooth-handsfree systeem van het
audiosysteem, uitsluitend uitvoeren
bij stilstaande auto en ingeschakeld
contact.
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor
iedereen" (configuratie van de telefoon).
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Voltooien van het koppelen, ongeacht of
dit vanaf de telefoon of het systeem wordt
gedaan: controleer of de door het telefoon
en het systeem weergegeven code
identiek zijn.
14
DS Connect Radio
Procedure via het systeem
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth zoeken".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst.
Als het koppelen niet is gelukt, wordt geadviseerd
de Bluetooth-functie van uw telefoon even uit te
zetten en opnieuw te activeren.
Afhankelijk van het type telefoon wordt u
gevraagd om de overdracht van uw contacten
en berichten wel of niet te accepteren.
Wijzigen van het verbindingsprofiel:
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth-verbinding"
voor het weergeven van een lijst van
gekoppelde apparatuur.
Druk op de toets "details" van een
gekoppeld apparaat.
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor
de telefoon voor:
- "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend
telefoon),
- "Streaming" (streaming: draadloos afspelen
van audiobestanden van de telefoon),
- "Internetgegevens".
Selecteer één of meer profielen.
Automatisch opnieuw verbinden
Druk op "OK" om te bevestigen.
Wanneer u terugkomt in uw auto met de
telefoon waarmee het laatst verbinding is
gemaakt, wordt deze automatisch herkend
en wordt er binnen ongeveer 30 seconden
na het aanzetten van het contact
automatisch een koppeling met de telefoon
gemaakt (Bluetooth ingeschakeld).
De mogelijkheid van het systeem om maar
één profiel te koppelen, hangt af van de
telefoon.
Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle
drie de verbindingsprofielen geselecteerd.
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparaten. Raadpleeg de
gebruiksaanwijzing van uw telefoon of
neem contact op met uw provider voor meer
informatie over de beschikbare functies.
Profielen die compatibel zijn met het
systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP,
AVRCP, MAP en PAN.
Kijk op de website van het merk voor meer
informatie (compatibiliteit, aanvullende
instructies, enz.).
Beheer van telefoonverbindingen
Met behulp van deze functie kan een
apparaat met het systeem worden verbonden
of de verbinding worden verbroken, en kan
een koppeling ongedaan worden gemaakt.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "TEL" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth-verbinding"
voor het weergeven van een lijst van
gekoppelde apparatuur.
15
DS Connect Radio
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst om de koppeling ongedaan
te maken.
Druk er nogmaals op om de telefoon
weer te koppelen.
Verwijderen van een telefoon
Druk op het prullenbaksymbool
rechts boven op het scherm om een
prullenbak naast de geselecteerde
telefoon weer te geven.
Druk op het prullenbaksymbool
naast de naam van de telefoon te
verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en
verschijnt een pop-upvenster op het scherm.
Druk kort op de toets TEL op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
Of
Druk op "Contacten".
Druk op "Ophangen".
Druk op "Bellen".
Bellen
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder
het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
houd de toets
TEL op het stuurwiel langer
ingedrukt om het gesprek te
weigeren.
Bellen van een recent
gebruikt nummer
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of
Bellen van een nieuw nummer
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Een contact bellen
En
Selecteer het gewenste contact in de getoonde lijst.
Houd de toets
op het stuurwiel langer ingedrukt.
Druk op "Gesprekkenlijst".
Selecteer het gewenste contact in de getoonde
lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon
bellen. Zet in dat geval de auto uit
veiligheidsoverwegingen stil.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
of houd de toets
TEL op het stuurwiel langer
ingedrukt.
Instellen van de beltoon
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
16
DS Connect Radio
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Volume beltoon" om het
staafdiagram van het volume weer
te geven.
Druk op de pijlen of verplaats
de cursor om het volume van de
beltoon in te stellen.
Configuratie
Configuratie van de profielen
Het configureren van de profielen mag,
om veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling volledige aandacht
van de bestuurder vraagt, uitsluitend
worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Profielen".
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op deze toets om het profiel te
activeren.
Druk op "Systeemconfiguratie".
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op deze toets om het
geselecteerde profiel te initialiseren.
Druk op "OK" om op te slaan.
Druk op het tabblad "Fabrieksinstellingen"
om terug te keren naar de fabrieksinstellingen.
Regelen van de lichtsterkte
Als het systeem wordt teruggezet op de
fabrieksinstellingen, wordt Engels als taal
ingesteld (afhankelijk van de uitvoering).
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op Lichtsterkte.
Verplaats de cursor om de
lichtsterkte van het scherm en/of het
instrumentenpaneel (afhankelijk van
de uitvoering) in te stellen.
Druk op het gearceerde gedeelte om
te bevestigen.
Selecteer het tabblad "Systeeminfo" om de
versie van de in het systeem geïnstalleerde
modules te controleren.
Druk op het tabblad "Privacy",
of
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Privacy" om de
privacygegevensmodus in of uit te
schakelen.
Selecteer "Profiel 1", "Profiel 2", "Profiel 3" of
"Gemeenschap. prof.".
Druk op deze toets om een
profielnaam in te voeren met het
virtuele toetsenbord.
Selecteer het tabblad "Eenheden" om
de eenheden voor afstand, verbruik en
temperatuur te wijzigen.
Systeeminstellingen wijzigen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
17
DS Connect Radio
Inschakelen of uitschakelen:
"Niet delen (gegevens, positie
auto)".
"Alleen gegevens delen"
"Gegevens delen en positie
auto"
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Schermconfig.".
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op deze toets om de tijd in te
stellen met het virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om de tijd op te slaan.
De taal selecteren
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Selecteer "Taal" om de taal te
wijzigen.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op deze toets om de tijdzone in
te stellen.
Selecteer het weergaveformaat voor
de tijd (12h/24h).
Zomertijd in- of uitschakelen
(+1 uur).
Schakel de GPS-synchronisatie
(UTC) in of uit.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op "Lichtsterkte".
Verplaats de cursor om de
lichtsterkte van het scherm en/of het
instrumentenpaneel (afhankelijk van
de uitvoering) in te stellen.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Druk op "Animatie".
Instellen van de tijd
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Datum en tijd".
Datum instellen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Inschakelen of uitschakelen:
"Automatische tekstweergave",
Selecteer "Ontvangen met
animaties".
Het systeem schakelt niet automatisch
over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk
van het verkoopland).
Selecteer "Tijd".
18
DS Connect Radio
Druk op "Configuratie" om de
secundaire pagina weer te geven.
Druk op "Datum en tijd".
Selecteer "Datum".
Druk op deze toets om de datum in
te stellen.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Selecteer het weergaveformaat voor
de datum.
Druk op de pijl Terug om te
bevestigen.
Het instellen van de datum en tijd is alleen
mogelijk als "GPS-synchronisatie" is
uitgeschakeld.
Veelgestelde vragen
Hieronder vindt u de antwoorden op de meest
gestelde vragen over uw systeem.
19
DS Connect Radio
Radio
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van de gekozen
radiozender neemt geleidelijk af of de
opgeslagen zenders werken niet (geen geluid,
87,5 MHz wordt weergegeven...).
De auto is te ver verwijderd van de zender van
het station of er is geen zender aanwezig in het
geografische gebied.
Activeer de functie "RDS" via de bovenste balk
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden
door obstakels in de omgeving (bergen,
gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook
als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op
een storing in het audiosysteem.
De antenne is niet aanwezig of is
beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of
parkeergarage).
Laat de antenne controleren door een
merkdealer.
De zender wordt niet meer ontvangen of de
naam van de zender in de lijst is veranderd.
Druk op de ronde pijl in het tabblad "Lijst" van
de pagina "Radio".
Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst
niet ontvangen.
De naam van de zender verandert.
Sommige zenders sturen in plaats van een
naam andere informatie mee (bijv. titel van het
afgespeelde nummer).
Het systeem interpreteert deze informatie als
de naam van de zender.
20
DS Connect Radio
Media
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick
begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot
3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op
een USB-stick kunnen staan kan het erg lang
duren tot de muziek op de USB-stick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USBstick staan en beperk het aantal submappen in
de mappenstructuur van de USB-stick.
Sommige informatietekens in de huidige
huidige afspeelmedia worden niet correct
weergegeven.
Het audiosysteem kan sommige karakters niet
weergeven.
Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Het afspelen van streaming-bestanden start
niet.
Het aangesloten apparaat start niet
automatisch het afspelen.
Het afspelen van het apparaat starten.
Namen van nummers en de speelduur worden
niet weergegeven op het audiostreamingscherm.
De Bluetooth-verbinding biedt deze
mogelijkheid niet.
21
DS Connect Radio
Telefoon
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Het lukt niet om mijn Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Mogelijk is de Bluetooth-functie van de telefoon
uitgeschakeld of is uw telefoon niet zichtbaar
voor het systeem.
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met
het systeem.
U kunt de compatibiliteit van uw telefoon
controleren op de website van het merk (services).
Android Auto en CarPlay werken niet.
Android Auto en CarPlay worden niet
ingeschakeld wanneer de USB-kabels van
slechte kwaliteit zijn.
Gebruik originele USB-kabels om de
compatibiliteit te waarborgen.
Het geluidsvolume van de aangesloten
Bluetooth-telefoon is niet hoorbaar.
Het geluid is afhankelijk van het systeem en de
telefoon.
Verhoog het volume van het audiosysteem,
indien nodig, tot maximaal en verhoog het
volume van de telefoon indien nodig.
Omgevingsgeluid is van invloed op de kwaliteit
van een telefoongesprek.
Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen enz.).
Sommige telefoons hebben speciale
weergave-opties. Afhankelijk van de
instellingen kunnen contacten in een bepaalde
volgorde worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
De contacten worden niet in alfabetische
volgorde weergegeven.
22
DS Connect Radio
Instellingen
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Na het instellen van de bassen en hoge tonen
wordt de instelling van de equalizer opgeheven.
Na het wijzigen van de instellingen voor de
equalizer wordt de instelling van de bassen en
hoge tonen gereset.
De instelling van de equalizer is gekoppeld aan
de bassen en hoge tonen.
Wijzig de instelling van de bassen en de
hoge tonen of de equalizer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Bij het veranderen van de balans wordt de
geluidsverdeling uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de geluidsverdeling
worden de instellingen van de balans
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de
balans.
Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen.
Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen
de audio-instellingen worden aangepast aan
verschillende geluidsbronnen die hoorbare
verschillen kunnen genereren bij het
veranderen van de bron.
Controleer of de audio-instellingen zijn
afgestemd op de geluidsbron die u gebruikt.
Zet de audiofuncties in de middelste stand.
Na het afzetten van de motor wordt het
systeem na enkele minuten automatisch
uitgeschakeld.
Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem
nog werken zolang de laadtoestand van de accu
dat toestaat.
In de normale uitgeschakelde stand, gaat het
systeem na een bepaalde tijd automatisch over
op de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Zet het contact aan om de laadstroom van de
accu te verhogen.
1
DS Connect Nav
DS Connect Nav
De beschreven functies en instellingen
kunnen afwijken van die van het systeem
in uw auto.
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
aangezet contact.
GPS-navigatie – Applicaties
– Multimedia-autoradio –
Bluetooth® -telefoon
Inhoud
De eerste stappen
Bedieningsfuncties op het stuurwiel
Menu's
Gesproken commando's
Navigatie
Online navigatie
Applicaties
Radio
DAB-radio (Digital Audio Broadcasting)
Media
Telefoon
Instellingen
Veelgestelde vragen
Het systeem is zodanig beveiligd dat het
uitsluitend in uw auto functioneert.
De overgang naar de waakfase wordt
aangekondigd door de melding Ecomode.
2
3
4
5
13
15
18
23
24
25
27
31
33
Hieronder vindt u de link naar de OSS
(Open Source Software)-broncodes voor
het systeem.
https://www.groupe-psa.com/fr/oss/
https://www.groupe-psa.com/en/oss/
2
DS Connect Nav
De eerste stappen
Als u bij draaiende motor op de toets
drukt, wordt het geluid onderbroken.
Als u bij afgezet contact op de toets
wordt drukt, wordt het systeem
ingeschakeld.
Verhoog of verlaag het volume met het wieltje
of de toetsen "plus" of "min" (afhankelijk van de
uitvoering).
Gebruik de menutoetsen aan weerszijden
van of onder het touchscreen om de menu's
te openen en druk vervolgens op de virtuele
toetsen op het touchscreen.
U kunt op elk gewenst moment het menu
oproepen door het scherm kort met drie vingers
aan te raken.
Alle aanraakfuncties op het touchscreen zijn
wit.
Druk op de pijl Terug om terug te gaan naar
één niveau hoger.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Het touchscreen is een capacitief scherm.
Voor het schoonmaken van het scherm is
het raadzaam gebruik te maken van een niet
schurende zachte doek (bijvoorbeeld een
brillendoekje), zonder schoonmaakmiddel.
Raak het scherm niet aan met scherpe
voorwerpen.
Raak het scherm niet aan met natte handen.
Bepaalde informatie wordt permanent
weergegeven op de zijbalken of de bovenste
balk van het touchscreen (afhankelijk van de
uitrusting):
- Basisinformatie van de airconditioning
(afhankelijk van de uitvoering)
en rechtstreekse toegang tot het
desbetreffende menu.
- Rechtstreekse toegang tot de keuze van de
geluidsbron, de lijst met zenders (of titels,
afhankelijk van de geluidsbron).
- Toegang tot de "Notificaties" van
meldingen, e-mailberichten, updates van
kaartgegevens en aanwijzingen van het
navigatiesysteem (afhankelijk van de
diensten).
- Toegang tot de instellingen van
het touchscreen en het digitale
instrumentenpaneel.
Selecteren van de geluidsbron (afhankelijk van
de uitrusting):
- FM/DAB/AM-radiozenders (afhankelijk van
de uitrusting).
- Telefoon verbonden via Bluetooth
en multimedia-uitzending Bluetooth
(streaming).
- USB-stick.
- Via de AUX-aansluiting aangesloten
mediaspeler (afhankelijk van de uitrusting).
- CD-speler (afhankelijk van de uitrusting).
- Video (afhankelijk van de uitrusting).
3
DS Connect Nav
Stuurkolomschakelaars
Via het menu "Instellingen" kunt
u een profiel voor één persoon
of voor een groep personen met
gemeenschappelijke interesses
aanmaken, waarbij vele instellingen
mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio,
audio-instellingen, navigatiegeschiedenis,
favoriete contacten, enz.). De instellingen
worden automatisch aangepast.
Bij zeer hoge temperaturen kan het
geluidsvolume worden beperkt om het
systeem te beschermen. Het systeem kan
gedurende ten minste 5 minuten stand-by
(scherm en geluid uitgeschakeld) worden
gezet.
Zodra de temperatuur in het interieur is
gezakt, zal de oorspronkelijke instelling
weer worden gebruikt.
Gesproken commando's:
Deze knop bevindt zich op het
stuurwiel of op het uiteinde van de
lichtschakelaar (afhankelijk van de
uitvoering).
Kort indrukken: gesproken
commando's van het systeem.
Lang indrukken: gesproken
commando's smartphone via het
systeem.
Verhogen van het geluidsvolume.
Geluid onderbreken/herstellen
(afhankelijk van de uitrusting).
Of
Geluid onderbreken door tegelijkertijd
op de toetsen voor het verhogen en
verlagen van het geluidsvolume te
drukken (afhankelijk van de uitrusting).
Geluid weer inschakelen: indrukken
van een van de twee volumetoetsen.
Verlagen van het geluidsvolume.
Media (kort indrukken): veranderen
van multimediabron.
Telefoon (kort indrukken): start
telefoongesprek.
Tijdens telefoongesprek (kort
indrukken): toegang tot het
telefoonmenu.
Telefoon (lang indrukken): inkomend
gesprek weigeren, einde gesprek;
als de telefoon niet wordt gebruikt,
toegang tot het telefoonmenu.
Radio (draaien): automatisch
zoeken naar vorige/volgende
zender.
Media (draaien): vorige/volgende
nummer, scrollen door lijsten.
Kort indrukken: bevestigen van een
selectie. Indien niets geselecteerd:
toegang tot voorkeuzezenders.
Radio: weergeven van de
zenderlijst.
Media: weergeven van de track list.
Radio (ingedrukt houden):
weergeven van de lijst met
beschikbare radiozenders.
4
DS Connect Nav
Menu's
Telefoon
Online navigatie
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Via Bluetooth ® verbinden van een
telefoon, berichten en e-mails lezen
en snelberichten versturen.
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Navigatiesysteem instellen en
bestemming invoeren.
Gebruiken van de beschikbare
realtime-diensten, afhankelijk van
de uitrusting.
Radio Media
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Een geluidsbron of radiozender
selecteren, foto's weergeven.
Instellingen
Applicaties
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Gebruik van bepaalde apps van de
smartphone met internetverbinding,
via CarPlay ®, MirrorLinkTM
(afhankelijk van het land
verkrijgbaar) of Android Auto.
Controleer de Bluetooth® - en Wi-Fiverbinding van uw smartphone.
87.5 MHz
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Configureren van een persoonlijk
profiel en/of configureren van het
geluid (balans, sfeer enz.) en de
weergave (taal, eenheden, datum,
tijd, enz.).
5
DS Connect Nav
Airconditioning
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Temperatuur en aanjagersnelheid
instellen.
18,5
Auto
21,5
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Activeren, deactiveren en
configureren van bepaalde
voertuigfuncties.
Neem de volgende aanwijzingen in acht
om ervoor te zorgen dat het systeem uw
gesproken commando's altijd herkent:
- spreek met een normale stem de
woorden volledig uit, zonder uw
stem te verheffen.
- wacht voordat u spreekt altijd op de
"piep" (geluidssignaal).
- houd voor een optimale werking de
ruiten en het schuifdak (indien van
toepassing) gesloten om storende
geluiden van buitenaf te voorkomen,
- vraag uw passagiers voordat u
gesproken commando's geeft om even
niet te praten.
Gesproken commando's
Bedieningsfuncties op het
stuurwiel
Druk kort op deze toets om de
functie gesproken commando's te
activeren.
De eerste stappen
Voorbeeld van een "gesproken
commando" voor het
navigatiesysteem:
"Navigeer naar adres
Kerkstraat 11 Amsterdam"
Voorbeeld van een "gesproken
commando" voor de radio en de
multimediafuncties:
"Artiest Madonna afspelen"
Voorbeeld van een "gesproken
commando" voor de telefoon:
"Bel Jan"
6
DS Connect Nav
De gesproken commando's zijn beschikbaar
in 17 talen (Arabisch, Braziliaans,
Tsjechisch, Deens, Nederlands, Engels,
Farsi, Frans, Duits, Italiaans, Noors, Pools,
Portugees, Russisch, Spaans, Zweeds,
Turks). De taal van uw keuze kan van
tevoren in het systeem worden ingesteld.
Voor bepaalde gesproken commando's
bestaan er synoniemen.
Voorbeeld: Navigeer naar/Routebegeleiding
naar/Ga naar/...
In het Arabisch zijn de gesproken
commando's voor: "Navigeer naar adres"
en "POI weergeven in de stad" niet
beschikbaar.
Informatie – heta systeem gebruiken
Druk op de spraaktoets en zeg
wat u wilt na de pieptoon. U
kunt mij altijd onderbreken door
op deze toets te drukken. Als
u er nogmaals op drukt terwijl
ik op een commando wacht,
wordt ons gesprek beëindigd.
Als u de handeling wilt
afbreken, zegt u "annuleren".
Als u iets ongedaan wilt
maken of opnieuw wilt starten,
zegt u "terug". Om te allen
tijde informatie en tips te
krijgen, zegt u "help". Als u mij
vraagt iets te doen en er mist
informatie, zal ik u een paar
voorbeelden geven om u er
stap voor stap doorheen te
lopen. U krijgt meer informatie
in "dialoogmodus beginner".
U kunt de dialoogmodus op
"expert" zetten als u zich er al
meer vertrouwd voelt.
Wanneer de gesproken commando's
zijn geactiveerd, worden er door kort
op de toets help te drukken, die op
het touchscreen wordt weergegeven,
diverse menu's aangeboden en wordt u
de gelegenheid geboden om via spraak
met het systeem te communiceren.
Voor het selecteren van een menu-onderdeel
hebt u de keuze uit een reeks commando's.
7
DS Connect Nav
Algemene gesproken commando's
Gesproken commando's
Deze commando's kunnen vanaf elke
schermpagina worden gegeven nadat
op de stuurwieltoets "Gesproken
commando's" is gedrukt, behalve als er
een telefoongesprek bezig is.
Helpberichten
Ik kan u met allerlei onderwerpen helpen.
U kunt bijvoorbeeld zeggen: "hulp bij telefoon",
"hulp bij navigatie", "hulp bij media" of "hulp bij
radio". Om een overzicht te krijgen over hoe de
spraakdialoog werkt, kunt u zeggen "hulp bij
spraakcommando's".
Zeg "ja" als het klopt. Anders zegt u "nee" en
dan beginnen we opnieuw.
Zet dialoogmodus op beginners –
gevorderden
Selecteer profiel 1/Selecteer profiel Jan
Verhoog temperatuur
Verlaag temperatuur
8
DS Connect Nav
Gesproken commando's
"Navigatie"
Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Gesproken commando's" is gedrukt, behalve
als er een telefoongesprek bezig is.
Gesproken commando's
Navigeer naar huis
Navigeer naar het werk
Navigeer naar favoriet adres, "Tennisclub"
Navigeer naar contact, "Jan"
Navigeer naar adres Kerkstraat 11,
Amsterdam
Wat is de resterende afstand?
Wat is de resterende tijd?
Wat is de aankomsttijd?
Stop navigatie
Helpberichten
Om een route te plannen of een routepunt toe te voegen, zegt u "navigeer naar" en dan het
adres, de naam van de contactpersoon of een kruispunt. Bijvoorbeeld "navigeer naar adres
Kerkstraat 11 Amsterdam", "navigeer naar contactpersoon Jan Janssen" of "navigeer naar
kruispunt van de Dorpstraat". U kunt aangeven of het een favoriete bestemming of een POI is.
Bijvoorbeeld "navigeer naar favoriete adres Tennisclub" of "navigeer naar POI vliegveld Schiphol
in Amsterdam". U kunt ook "navigeer naar huis" zeggen. Om POI's op een kaart te zien, kunt u
bijvoorbeeld "toon POI hotels in Rotterdam" zeggen. Voor meer informatie kunt u "hulp bij POI" of
"hulp bij routebegeleiding" zeggen.
Om een bestemming te kiezen, zegt u bijvoorbeeld "navigeer naar regel drie" of "selecteer regel
twee". Als u de bestemming niet kunt vinden maar de straat wel juist is, zeg dan bijvoorbeeld
"selecteer de straat in regel drie". Om door een lijst op het scherm te navigeren, zegt u "volgende
pagina" of "vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te maken en opnieuw te beginnen, zegt u
"terug". Of zeg "annuleren" om de huidige actie te annuleren.
U kunt "hervat" of "stop navigatie" zeggen. Om informatie over uw huidige route te krijgen, kunt u
bijvoorbeeld zeggen "wat is de nog af te leggen tijd" of "af te leggen afstand", of "aankomsttijd".
Om meer commando's te leren, kunt u "hulp bij navigatie" zeggen.
9
DS Connect Nav
Toon POI "hotel" op de bestemming
Toon tankstation in de buurt
Navigeer naar POI vliegveld Schiphol in
Haarlemmermeer
Navigeer naar "tankstation" langs de route
Geef de gesproken commando's voor de
bestemming (adres) in de taal die in het
systeem is ingesteld.
Om POI's op een kaart te zien, kunt u bijvoorbeeld "toon hotels in Rotterdam", "toon
dichtstbijzijnde parkeerplaats", "toon hotel op de bestemming" of "toon tankstation langs de route"
zeggen. Als u de voorkeur heeft direct naar een POI te navigeren, kunt u zeggen "navigeer naar
tankstation in de buurt". Als u het gevoel hebt dat u niet goed wordt begrepen, kunt u "POI" voor
de POI zeggen. Zeg bijvoorbeeld "navigeer naar POI restaurant op de bestemming".
Om een POI te kiezen, zegt u bijvoorbeeld "selecteer regel twee". Als u naar een POI heeft
gezocht en deze niet in de lijst ziet staan, kunt u deze verder filteren door bijvoorbeeld "selecteer
POI in regel 2" of "selecteer stad in regel 3" te zeggen. U kunt door de lijst scrollen door "volgende
pagina" of "vorige pagina" te zeggen.
10
DS Connect Nav
Gesproken commando's
"Radio Media"
Deze commando's kunnen vanaf elke schermpagina worden gegeven nadat op de stuurwieltoets "Gesproken commando's" is gedrukt, behalve
als er een telefoongesprek bezig is.
Gesproken commando's
Helpberichten
Zet bron radio aan – Streaming Bluetooth
–…
U kunt een audiobron selecteren door "zet bron", de naam van het apparaat en dan "aan" te
zeggen. Bijvoorbeeld "zet bron Streaming Bluetooth aan" of "zet bron radio aan". Gebruik het
commando "afspelen" om muziek te selecteren. U kunt selecteren via "nummer", "artiest" of "
album". Zeg bijvoorbeeld "speel artiest Madonna af", "speel nummer ‘Te Laat' af", of "speel album
Hotel New York af".
Stem af op zender Sky Radio
U kunt een radiozender uitkiezen door "stem af op" en dan de zendernaam of frequentie te
zeggen. Bijvoorbeeld "stem af op zender Talksport", of "stem af op 98,5 FM". Om naar een
voorkeuzezender te luisteren, zegt u bijvoorbeeld "stem af op voorkeuze nummer vijf".
Stem af op 98,5 FM
Stem af op voorkeurzender vijf
Wat speelt er nu?
Om te kiezen wat u af wilt spelen, zegt u het item en dan "afspelen". Bijvoorbeeld "nummer "Te
Laat" afspelen", "regel drie afspelen" of "regel twee selecteren". Om uw selectie ongedaan te maken
en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg "annuleren" om de huidige actie te annuleren.
Speel nummer Te Laat af
Ik weet niet zeker wat u wilt afspelen. Zeg de naam van een nummer, album of artiest gevolgd door
"afspelen". Bijvoorbeeld "nummer ‘Te Laat' afspelen", "artiest Doe Maar afspelen" of "album Hotel
New York afspelen". Om een regel op het scherm te selecteren, zegt u "regel twee selecteren".
Om door een lijst op het scherm te navigeren, zegt u "volgende pagina" of "vorige pagina". Om uw
selectie ongedaan te maken en opnieuw te beginnen, zegt u "terug". Of zeg "annuleren" om de
huidige actie te annuleren.
Speel artiest Doe Maar af
Speel album Hotel New York af
De gesproken commando's voor multimedia zijn uitsluitend beschikbaar bij gebruik van de USB-aansluiting.
11
DS Connect Nav
Gesproken commando's
"Telefoon"
Deze commando's kunnen vanaf elke
schermpagina worden gegeven nadat
op de stuurwieltoets "Gesproken
commando's" is gedrukt, behalve als er
een telefoongesprek bezig is.
Als er geen telefoon is aangesloten
door middel van Bluetooth, kondigt een
gesproken bericht het volgende aan:
"Maak a.u.b. eerst contact met een
telefoon". Hierna wordt de spraaksessie
afgesloten.
Gesproken commando's
Bel Jan*
Bel voicemail*
Toon oproepen*
Helpberichten
Om te telefoneren, zegt u "bel" en dan de
naam van de contactpersoon, bijvoorbeeld
"Bel Jan". U kunt ook het telefoontype
noemen, bijvoorbeeld "Bel Jan thuis". Om een
nummer te kiezen, zegt u "kies" gevolgd door
het telefoonnummer, bijvoorbeeld "Kies 0123
4567890". U kunt uw voicemail afluisteren
door "bel voicemail" te zeggen. Om een SMS
te sturen, zegt u "verstuur standaard SMS
naar" gevolgd door het contact en de naam
van het standaardbericht dat u wilt verzenden.
Bijvoorbeeld, "verstuur standaard SMS naar
Jan, Ik kom te laat". Om een lijst met contacten
of oproepen weer te geven, zegt u "contacten
weergeven" of "oproepen weergeven". Voor
meer informatie over SMS berichten, zegt u
"hulp bij SMS".
Om een contact te selecteren, zegt u
bijvoorbeeld "selecteer regel drie". Om door de
lijst te bladeren, zegt u "volgende pagina" of
"vorige pagina". U kunt uw selectie ongedaan
maken en opnieuw beginnen door "terug" te
zeggen. Of zeg "annuleren" om de huidige
actie te annuleren.
* Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem verbonden telefoon geschikt is voor
het downloaden van het telefoonboek en de lijst van recente oproepen, en als deze gegevens
werkelijk zijn gedownload.
12
DS Connect Nav
Gesproken commando's
"Tekstberichten"
Deze commando's kunnen vanaf elke
schermpagina worden gegeven nadat
op de stuurwieltoets "Gesproken
commando's" is gedrukt, behalve als er
een telefoongesprek bezig is.
Als er geen telefoon is aangesloten
door middel van Bluetooth, kondigt een
gesproken bericht het volgende aan:
"Maak a.u.b. eerst contact met een
telefoon". Hierna wordt de spraaksessie
afgesloten.
De gesproken commandofunctie
"Tekstberichten" biedt u de mogelijkheid
om een SMS te dicteren en te verzenden.
Dicteer uw tekst zorgvuldig en maak een
korte pauze tussen ieder woord.
Aan het eind van de handeling maakt het
spraakherkenningssysteem automatisch
een SMS.
Gesproken commando's
Helpberichten
Verstuur standaard SMS naar Jan, Ik kom
te laat
Zeg de naam van het bericht dat u wilt
versturen uit de lijst met standaard berichten.
Om door de lijst te navigeren, zegt u "ga naar
begin", "ga naar einde", "volgende pagina" of
"vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te
maken en opnieuw te beginnen, zegt u "terug".
Of zeg "annuleren" om de huidige actie te
annuleren.
Zend SMS naar Jan, "Ik ben er bijna"
Zeg "bel" of "verstuur standaard SMS naar"
en dan een regelnummer. Om door een lijst
op het scherm te navigeren, zegt u "ga naar
begin", "ga naar einde", "volgende pagina" of
"vorige pagina". Om uw selectie ongedaan te
maken en opnieuw te beginnen, zegt u "terug".
Of zeg "annuleren" om de huidige actie te
annuleren.
Zend SMS naar Jan op kantoor, "wacht niet
op mij"
Lees nieuwste SMS*
* Deze functie is alleen beschikbaar als de met het systeem
verbonden telefoon geschikt is voor het downloaden van
het telefoonboek en de lijst van recente oproepen, en als
deze gegevens werkelijk zijn gedownload.
Om uw nieuwste bericht af te luisteren, kunt u
bijvoorbeeld zeggen "lees nieuwste SMS". Als
u een SMS wilt versturen, staan er ook een
aantal standaard berichten ter beschikking.
Gebruik dan de naam van het standaard
bericht en zeg bijvoorbeeld "verstuur
standaard SMS naar Jan, ik kom te laat".
Zie het telefoonmenu voor de beschikbare
standaard berichten.
Het systeem verstuurt uitsluitend vooraf
opgenomen "snelberichten".
13
DS Connect Nav
Navigatie
Een bestemming kiezen
Naar een nieuwe bestemming
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Adres invoeren".
Selecteer het "Land".
Om de navigatie te kunnen gebruiken, moet
met het virtuele toetsenbord de volgende
velden worden ingevuld "Een plaats
invoeren", "Een straatnaam invoeren" en het
"Nummer" of de lijst "Contact" of "Historie"
met adressen worden binnengehaald.
Wanneer u geen nummer bevestigt, leidt
de navigatie u naar een van de hoeken
van de straat.
Naar een recente
bestemming
Naar "My home" of "My work"
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Selecteer het tabblad "Favorieten".
Selecteer "Thuis".
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Of
Voer de volgende velden in "Een plaatsnaam
invoeren", "Een straatnaam invoeren" en
"Nummer" en bevestig uw keuze door op de
getoonde suggesties te drukken.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Werk".
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Of
Druk op "OK" om de
"Navigatiecriteria" te selecteren.
Selecteer het tabblad "Recent".
Selecteer een vooraf ingestelde favoriete
bestemming.
en/of
Selecteer "Op kaart tonen" om de
"Navigatiecriteria" te selecteren.
Druk op "OK" om de navigatie te
starten.
Uitzoomen/inzoomen met de aanraaktoetsen
of met twee vingers op het scherm.
Selecteer het adres in de lijst om de
"Navigatiecriteria" weer te geven.
Druk op "OK" om de navigatie te
starten.
Selecteer "Positie" om de bestemming op
de kaart weer te geven.
Naar een contact uit het
telefoonboek
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
14
DS Connect Nav
Druk op "OK" om de
routeberekening te starten.
Selecteer "Mijn bestemmingen".
Selecteer het tabblad "Contact".
Selecteer een contact in de lijst om de
navigatie te starten.
Naar een Point of Interest
(POI)
De nuttige plaatsen (POI) zijn onderverdeeld in
verschillende categorieën.
Naar een punt op de kaart
Raak het scherm met een vinger aan om naar
het volgende afbeelding te gaan.
Druk op deze toets om de
wereldkaart weer te geven.
Zoom met behulp van het raster
in op het gewenste land of de
gewenste regio.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Versleep de kaart met uw vinger naar de
gewenste locatie.
Druk op deze toets om de GPScoördinaten weer te geven of in te
voeren.
Selecteer de bestemming door op de kaart te
drukken.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Tik op het scherm om een
markeerpunt te plaatsen en een
submenu weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op deze toets om de navigatie
te starten.
Selecteer "Points of interest".
Of
Selecteer het tabblad "Reizen",
"Activiteiten", "Winkelcentrum",
"Openbaar" of "Geografisch".
Versleep de kaart met uw vinger naar de
gewenste locatie.
Er verschijnt een markeerpunt in
het midden van het scherm, met
de coördinaten "Breedtegraad" en
"Lengtegraad".
Selecteer de soort coördinaten:
GMS voor: Graden, Minuten, Seconden.
GD voor: Graden, Decimalen.
Druk op deze toets om het
weergegeven adres op te slaan.
Druk op deze toets om de navigatie
te starten.
Of
Door enige tijd op een punt te drukken wordt
een lijst van POI's in de omgeving geopend.
Of
Selecteer "Zoeken" om de naam
en het adres van een "POI" in te
voeren.
Naar GPS-coördinaten
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op deze toets om het
weergegeven adres op te slaan.
OF
Druk op deze toets om met het
virtuele toetsenbord de waarde voor
"Breedtegraad" in te voeren.
15
DS Connect Nav
En
Druk op deze toets om met het
virtuele toetsenbord de waarde voor
"Lengtegraad" in te voeren.
TMC (Traffic Message
Channel)
TMC (Trafic Message Channel)
is een Europese standaard voor
verkeersinformatieberichten die via het
RDS-systeem van FM-radio in realtime
worden ontvangen.
De door deze TMC-berichten
doorgegeven locaties worden vervolgens
weergegeven op een GPS-navigatiekaart
en onmiddellijk verwerkt in de
aanwijzingen van het navigatiesysteem,
zodat ongevallen, files en wegafsluitingen
worden vermeden.
De weergave van gevarenzones is
afhankelijk van de lokale wetgeving en het
afsluiten van een abonnement op de dienst.
Online navigatie
Afhankelijk van de uitvoering
Afhankelijk van het uitrustingsniveau van de
auto
Internetverbinding via het systeem
van de auto
OF
Internetverbinding via de mobiele
telefoon van de gebruiker
Ga naar de landelijke website van het
merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Verbinding voor online
navigatie
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het rijden
verboden. Het gebruik van de smartphone
vraagt namelijk veel aandacht van de
bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Voor de online navigatie kunt u
gebruikmaken van de internetverbinding
van de auto (via de diensten "Noodoproep
of pechhulpoproep") of uw smartphone als
modem gebruiken.
Activeer en configureer het delen
van de internetverbinding van uw
smartphone.
Internetverbinding via het systeem
van de auto
Het systeem is automatisch
verbonden met het geïntegreerde
modem voor de diensten
"Noodoproep of pechhulpoproep", een
verbinding maken via de smartphone
van de gebruiker is niet nodig.
Internetverbinding via de mobiele
telefoon van de gebruiker
USB-aansluiting
Sluit een USB-kabel aan.
De smartphone wordt opgeladen als
deze via een USB-kabel is verbonden.
Bluetooth-verbinding
Activeer de Bluetooth-functie van de
telefoon en maak deze ‘zichtbaar'
voor alle apparaten (zie de rubriek
"Applicaties").
16
DS Connect Nav
Wifi-verbinding
Een door het systeem gevonden
wifi-netwerk selecteren en hiermee
verbinding maken.
Deze functie is alleen beschikbaar als
deze is ingeschakeld via het menu
"Notificaties" of "Applicaties".
Druk op "Notificaties".
Selecteer wifi om deze in te
schakelen.
OF
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Verbinding wifinetwerk".
Selecteer het tabblad "Beveiligd" of
"Niet beveiligd" of "Opgeslagen".
Selecteer een netwerk.
Voer met het virtuele toetsenbord de
"Sleutel" van het wifi-netwerk en het
"Wachtwoord" in.
Druk op "OK" om de verbinding te
starten.
Beperkingen m.b.t. het gebruik:
- Met CarPlay ® kan uitsluitend de wifiverbinding worden gedeeld.
- Met MirrorLinkTM kan uitsluitend de
USB-verbinding worden gedeeld.
De kwaliteit van de diensten is afhankelijk
van de kwaliteit van de netwerkverbinding.
Als "TOMTOM TRAFFIC" wordt
weergegeven, zijn de diensten
beschikbaar.
Met online navigatie beschikt u over de
volgende diensten.
Een pakket online services:
- Weer,
- Tankstations,
- Parking,
- Verkeer,
- POI lokaal zoeken.
Een pakket "Gevarenzone" (optioneel).
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Om te zorgen voor een optimale
communicatie tussen de smartphone
en het systeem, adviseren wij u om
het besturingssysteem van uw
smartphone en de datum en tijd op
zowel de smartphone als het systeem
up to date te houden.
Specifieke instellingen voor de
online navigatie
Via het menu "Instellingen" kunt
u een profiel voor één persoon
of voor een groep personen met
gemeenschappelijke interesses
aanmaken, waarbij vele instellingen
mogelijk zijn (voorkeuzezenders radio,
audio-instellingen, navigatiegeschiedenis,
favoriete contacten, enz.). De instellingen
worden automatisch aangepast.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Menu" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Parameters".
17
DS Connect Nav
Selecteer "Kaart".
Inschakelen of uitschakelen:
"Waarschuwingen voor
risicozones toestaan".
"Adviesroute om
eindbestemming te voet te
bereiken".
Dit moet per profiel worden
ingesteld.
Als u gebruik wilt maken van online
navigatie, moet u de optie: "Versturen
gegevens toestaan" in "Instellingen"
selecteren.
U kunt "Notificaties" op de bovenste balk
op ieder moment openen.
Selecteer "Config. waarsch.".
"Waarschuwen voor
parkeerplaatsen in de buurt"
inschakelen of uitschakelen.
"Melding tankstation" inschakelen
of uitschakelen.
"Waarschuwen voor gevaarlijke
zones" inschakelen of uitschakelen.
De weergave van gevarenzones is
afhankelijk van de lokale wetgeving en het
afsluiten van een abonnement op de dienst.
Doorgeven van
"Gevarenzones"
Selecteer vervolgens deze toets.
Inschakelen: "Activeer de
risicozones"
Om het doorgeven van gevarenzones
toe te staan moet u de volgende optie
aanvinken: "Waarschuwingen voor
risicozones toestaan".
Inschakelen: Geluidssignaal
"Waarschuwen nabijheid POI 1"
inschakelen of uitschakelen.
"Waarschuwen nabijheid POI 2"
inschakelen of uitschakelen.
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "Een nieuwe
gevarenzone doorgeven" op
de balk aan de zijkant of de
bovenste balk van het touchscreen
(afhankelijk van de uitrusting).
Selecteer de optie "Type" om het
type "Gevarenzone" te selecteren.
Selecteer de optie "Snelheid" en vul
deze in met het virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om de gegevens op te
slaan en te verzenden.
Versturen van gegevens
toestaan.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Systeemparam.".
Selecteer het tabblad
"Privacymodus".
Inschakelen of uitschakelen:
"Privacymodus inschakelen".
"Gegevens geolokatie
uitschakelen"
"Privacymodus uitschakelen"
18
DS Connect Nav
Updaten van het pakket
"Gevarenzones"
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Systeemparam.".
Selecteer het tabblad
"Systeeminfo".
Selecteer "Raadplegen" om de versie
van de in het systeem geïnstalleerde
modules te controleren.
Selecteer "Nog uit te voeren
update(s)".
U kunt de updates van het systeem en
de kaartgegevens downloaden vanaf de
website van het merk.
U vindt daar ook de updateprocedure.
Zodra u de updates hebt gedownload,
moet de installatie op de auto worden
uitgevoerd bij een draaiende motor en een
stilstaande auto.
Het weerbericht weergeven
Druk op Navigatie om de
hoofdpagina weer te geven.
Applicaties
Connectiviteit
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op deze toets om de lijst van
beschikbare diensten weer te geven.
Selecteer "Kaart raadplegen".
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
CarPlay ®, MirrorLinkTM of Android Auto te
gaan.
Selecteer "Weer".
CarPlay® -verbinding voor
smartphones
Druk op deze knop om de
belangrijkste informatie weer te
geven.
Druk op deze toets voor de
weergave van een uitgebreid
weerbericht.
De temperatuur die om 6 uur ‘s ochtends
wordt weergegeven, geldt als de
maximumtemperatuur van de dag.
De temperatuur die om 6 uur ‘s avonds
wordt weergegeven, geldt als de
minimumtemperatuur van de nacht.
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het rijden
verboden. Het gebruik van de smartphone
vraagt namelijk veel aandacht van de
bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
19
DS Connect Nav
Door de smartphone met het systeem
te synchroniseren kunnen apps van
de smartphone op het scherm van de
auto worden weergegeven. Deze apps
moeten compatibel zijn met de CarPlay ® technologie en op uw smartphone moet
de functie CarPlay ® al zijn geactiveerd.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Houd daarom het besturingssysteem
van uw smartphone up-to-date.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen
als deze via een USB-kabel is
verbonden.
Druk op "Telefoon" om de
CarPlay ® -interface weer te geven.
Of
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen
als deze via een USB-kabel is
verbonden.
Druk op "Applicaties" op het
scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
CarPlay ® te gaan.
Druk op "CarPlay" om de CarPlay ® interface weer te geven.
Bij het aansluiten van de USB-kabel
verbreekt de CarPlay ® -functie de
Bluetooth ® -verbinding van het systeem.
MirrorLinkTM-verbinding voor
smartphones
Beschikbaarheid afhankelijk van het land van
verkoop.
Om veiligheidsredenen is het gebruik
van een smartphone tijdens het rijden
verboden. Het gebruik van de smartphone
vraagt namelijk veel aandacht van de
bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door uw eigen smartphone te
synchroniseren kunt u de met MirrorLinkTM
compatibele apps van uw smartphone
weergeven op het scherm van uw auto.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Voor een goede communicatie tussen de
smartphone en het systeem is het van
essentieel belang dat de smartphone
is ontgrendeld en is het raadzaam
om het besturingssysteem van uw
smartphone en de datum en tijd op
zowel de smartphone als het systeem
up-to-date te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps
alleen te gebruiken als de auto stilstaat.
Zodra de auto gaat rijden, wordt de
weergave ervan onderbroken.
De functie "MirrorLinkTM" werkt alleen
in combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Tijdens het aansluiten van de
smartphone op het systeem is het
raadzaam de Bluetooth® -functie van
de smartphone te activeren
20
DS Connect Nav
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
Druk op "Applicaties" op het
scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
MirrorLinkTM te gaan.
Druk op "MirrorLinkTM" om de
functie in het systeem te activeren.
Bij bepaalde smartphones is het noodzakelijk
om de functie "MirrorLinkTM" te activeren.
Tijdens de procedure verschijnen
verschillende schermen gerelateerd
aan bepaalde functies.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
Nadat de verbinding tot stand is gebracht,
wordt een scherm weergegeven met daarop
de eerder op uw smartphone gedownloade
apps die compatibel zijn met de MirrorLinkTM technologie.
Tijdens de MirrorLinkTM -weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
Android Auto-verbinding voor
smartphones
Om veiligheidsredenen is het gebruik van
een smartphone tijdens het rijden verboden.
Het gebruik van de smartphone vraagt
namelijk veel aandacht van de bestuurder.
De handelingen moeten dan ook bij
stilstaande auto worden uitgevoerd.
Door uw eigen smartphone te
synchroniseren kunt u de met Android Auto
compatibele apps van uw smartphone
weergeven op het scherm van uw auto.
Werkingsprincipes en normen zijn
permanent aan verandering onderhevig.
Voor een goede communicatie tussen de
smartphone en het systeem is het van
essentieel belang dat de smartphone is
ontgrendeld en is het raadzaam om het
besturingssysteem van uw smartphone
en de datum en tijd op zowel de
smartphone als het systeem up-to-date
te houden.
Ga naar de landelijke internetsite van
het merk van uw auto om te zien welke
smartphones compatibel zijn.
Om veiligheidsredenen zijn bepaalde apps
alleen te gebruiken als de auto stilstaat.
Zodra de auto gaat rijden, wordt de
weergave ervan onderbroken.
De functie "Android Auto" werkt alleen
in combinatie met een compatibele
smartphone en compatibele apps.
Sluit een USB-kabel aan. De
smartphone wordt opgeladen als deze
via een USB-kabel is verbonden.
Druk op "Applicaties" op het
scherm van het systeem om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
Android Auto te gaan.
Druk op "Android Auto" om de
functie in het systeem te activeren.
Tijdens de procedure verschijnen
verschillende schermen gerelateerd
aan bepaalde functies.
Accepteer deze om de verbinding tot
stand te brengen en te voltooien.
Tijdens de Android Auto-weergave blijft het
selecteren van de audiobron mogelijk via de
schermtoetsen in de bovenste balk van het
scherm.
21
DS Connect Nav
De menu's van het systeem kunnen op elk
moment worden geopend via de menutoetsen.
In de modus Android Auto is de functie
voor het openen van het menu door het
scherm kort met drie vingers aan te raken,
uitgeschakeld.
Druk op "OK" om uw keuze op te
slaan en de browser te starten.
De internetverbinding komt tot stand via
een van de netwerkverbindingen van de
auto of van de gebruiker.
Voltooien van het koppelen, ongeacht of
dit vanaf de telefoon of het systeem wordt
gedaan: controleer of de door het telefoon
en het systeem weergegeven code
identiek zijn.
Procedure via het systeem
Afhankelijk van de kwaliteit van het
netwerk kan het even duren voordat de
apps beschikbaar zijn.
Voertuig-apps
Druk op Applicaties om de
hoofdpagina weer te geven.
Bluetooth® -verbinding
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact.
Druk op "Voertuig-apps" om de startpagina
van de apps te openen.
Internet-browser
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor
iedereen" (configuratie van de telefoon).
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Connectiviteit" om naar de functie
"Internet-browser" te gaan.
Druk op "Internet-browser" om de startpagina
van de browser te openen.
Selecteer uw thuisland.
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Druk op "Bluetooth-verbinding".
Selecteer "Zoeken".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als het koppelen niet is gelukt, wordt
geadviseerd de Bluetooth-functie van uw
telefoon even uit te zetten en opnieuw te
activeren.
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst.
Afhankelijk van het type telefoon wordt
u gevraagd om de overdracht van uw
contacten en berichten wel of niet te
accepteren.
22
DS Connect Nav
Verbinding delen
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor de
telefoon voor:
- "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend
telefoon),
- "Streaming" (streaming: draadloos afspelen
van audiobestanden van de telefoon),
- "Gegevens mobiel internet".
Om gebruik te kunnen maken van online
navigatie moet het profiel "Gegevens
mobiel internet" zijn geselecteerd (indien
uw auto niet beschikt over de diensten
"Noodoproep en pechhulpoproep"), nadat
u eerst op uw smartphone het delen van de
mobiele dataverbinding hebt geactiveerd.
Selecteer één of meer profielen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Selecteer "Verbinding wifinetwerk".
en/of
Selecteer het tabblad "Beveiligd" of
"Niet beveiligd" of "Opgeslagen".
Selecteer een netwerk.
Voer met het virtuele toetsenbord de
"Sleutel" van het wifi-netwerk en het
"Wachtwoord" in.
Druk op "OK" om de verbinding te
starten.
U kunt alleen gebruikmaken van de wifi-verbinding
en het delen van de wifi-internetverbinding via het
netwerk van de smartphone.
Wifi-verbinding delen
Aanmaken van een lokaal wifi-netwerk door het
systeem.
Wifi-verbinding
Verbinding met het wifi-netwerk van de
smartphone.
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer het tabblad "Activering" om het delen
van de wifi-verbinding in of uit te schakelen.
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Wifi-verbinding delen".
selecteer het tabblad "Instellingen" om de
naam van het netwerk van het systeem en het
wachtwoord te wijzigen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Om uzelf te beschermen tegen nietgeautoriseerde toegang en uw systeem zo
veilig mogelijk te maken, wordt het gebruik
van een complexe beveiligingscode of
wachtwoord aanbevolen.
Verbindingen beheren
Druk op "Applicaties" om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Verbinding beheren".
Via deze functie kunt u zien welke online
diensten u gebruikt en welke beschikbaar zijn
en kunt u de verbindingsmethode wijzigen.
23
DS Connect Nav
Radio
Druk op "OK" om te bevestigen.
Een radiozender selecteren
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Frequentie".
Druk op een van de toetsen voor
automatisch zoeken naar een
radiozender.
Of
Verplaats de cursor om handmatig
omhoog en omlaag te scrollen door
de frequenties.
Of
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Zenderlijst" op de
secundaire pagina.
Druk op "Frequentie".
Voer de frequentie in met het virtuele
toetsenbord.
Voer eerst de eenheden in en klik dan
op de decimale zone, om de cijfers
achter het decimale punt in te voeren.
De radio-ontvangst kan worden
verstoord door het gebruik van
elektrische apparatuur die niet door het
merk is goedgekeurd, zoals een op de
12 V-aansluiting aangesloten lader met
USB-aansluiting.
Er kunnen storingen in de ontvangst
optreden door obstakels in de
omgeving (bergen, gebouwen, tunnels,
parkeergarages, enz.), ook als de RDSfunctie is ingeschakeld. Dit is een normaal
verschijnsel en duidt niet op een storing in
het audiosysteem.
Een zender opslaan
Selecteer een zender of een frequentie.
(zie de desbetreffende rubriek)
Druk op "Geheugen".
Houd de toets waaronder u de
zender wilt opslaan lang ingedrukt.
Veranderen van frequentieband
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op "Band…", rechtsonder van het scherm,
om de band te wijzigen.
RDS inschakelen/uitschakelen
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Radioinstellingen".
Selecteer "Algemeen".
Inschakelen/uitschakelen "Volgen
zenders".
Druk op "OK" om te bevestigen.
Als de RDS-functie is ingeschakeld,
zoekt de radio steeds naar de sterkste
frequentie van een zender, zodat u ernaar
kunt blijven luisteren. Onder bepaalde
omstandigheden zijn sommige RDSzenders echter niet in het hele land te
ontvangen doordat de zenders niet het
hele land dekken. Dit verklaart dat de
zender tijdens het rijden kan wegvallen.
24
DS Connect Nav
Tekstberichten
weergeven
Met de functie "Radiotekst" worden
door de radiozender meegestuurde
tekstberichten weergegeven die
betrekking hebben op het radiostation of
de muziek waarnaar geluisterd wordt.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Radioinstellingen".
TA-berichten beluisteren
De TA-functie (Traffic Announcement)
geeft voorrang aan het luisteren naar de
verkeersinformatie. Om te worden geactiveerd
moet deze functie een radiozender die deze
berichten uitzendt, goed kunnen ontvangen.
Zodra een verkeersinformatiebericht wordt
uitgezonden, wordt de geluidsbron die op dat
moment wordt weergegeven automatisch
onderbroken voor de weergave van het TAverkeersinformatiebericht. Zodra dit bericht
is afgelopen, wordt de weergave van de
oorspronkelijke geluidsbron hervat.
Selecteer "Berichten".
Inschakelen/uitschakelen
"Verkeersinfo".
Selecteer "Algemeen".
Druk op "OK" om te bevestigen.
Inschakelen/uitschakelen
"Weergeven radiotekst".
Druk op "OK" om te bevestigen.
Digitale radio
(DAB, Digital Audio
Broadcasting)
Digitale radio
Digitale radio zorgt voor een betere
geluidskwaliteit.
De diverse "multiplex/bundel" biedt
een keuze aan radiozenders die in
alfabetische volgorde zijn gerangschikt.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk boven in het midden van het scherm op
"Band…" om de DAB -band.
Automatisch volgen DAB-FM
"DAB" is niet overal beschikbaar.
Als het digitale signaal niet goed is,
kunt u met "Automatisch volgen DABFM" dezelfde zender blijven beluisteren
doordat het systeem automatisch
overschakelt op de desbetreffende
analoge "FM"-zender (indien
beschikbaar).
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Radioinstellingen".
Selecteer "Algemeen".
Inschakelen/uitschakelen
"Automatisch volgen DAB-FM".
Inschakelen/uitschakelen "Volgen
zenders".
25
DS Connect Nav
Druk op "OK".
Als "Automatisch volgen DAB-FM" is
geactiveerd, kan er sprake zijn van een
verschil van enkele seconden als het systeem
overschakelt op de analoge "FM"-zender en
kan het geluidsvolume veranderen.
Als de kwaliteit van het digitale signaal weer
goed is, schakelt het systeem automatisch
weer over op "DAB".
Als de "DAB"-zender waarnaar wordt
geluisterd niet beschikbaar is als "FM"zender (optie "DAB-FM" grijs weergegeven)
of als "Automatisch volgen DAB/FM" niet is
geactiveerd, wordt het geluid onderbroken
als het digitale signaal te zwak wordt.
Steek de USB-stick in de USB-aansluiting
of sluit het USB-apparaat via een kabel (niet
meegeleverd) op de USB-aansluiting aan.
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
Het systeem maakt gebruik van afspeellijsten
(in het tijdelijke geheugen). Het maken van deze
lijsten kan enkele seconden of soms enkele
minuten duren nadat het apparaat voor de
eerste keer is aangesloten.
Deze wachttijd kan worden bekort door andere
bestanden dan muziekbestanden te verwijderen
en het aantal mappen te beperken.
De afspeellijsten worden telkens na inschakelen
van het contact of het aansluiten van een USBgeheugenstick vernieuwd. De lijsten worden in
het geheugen opgeslagen: als de lijsten niet zijn
gewijzigd, is de laadtijd korter.
Sluit het externe apparaat (MP3-speler, enz.)
met een audiokabel (niet meegeleverd) aan op
de jack-aansluiting.
Stel eerst het volume van het externe apparaat
in (luid). Regel daarna het volume van de
autoradio.
Het externe apparaat moet worden
aangestuurd met de bedieningstoetsen van het
apparaat.
CD-speler
Afhankelijk van de uitrusting.
Plaats de CD in de speler.
Selecteren van de geluidsbron
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Bron".
Media
AUX-aansluiting
Selecteer de geluidsbron.
Afhankelijk van de uitrusting.
Een video bekijken
USB-aansluiting
Deze geluidsbron is uitsluitend beschikbaar als
"Externe ingang" is aangevinkt in de audioinstellingen.
Om veiligheidsredenen en omdat de
constante aandacht van de bestuurder is
vereist, is het kijken naar een video alleen
mogelijk als het voertuig stilstaat en het
contact is ingeschakeld; zodra het rijden
worden hervat stopt de video.
26
DS Connect Nav
Plaats een USB-stick in de USB-aansluiting.
De videobedieningscommando's zijn
alleen toegankelijk via het touchscreen.
Druk op Radio Media om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Bron".
Selecteer Video om de video te
starten.
Verwijder de USB-geheugenstick,
druk op de pauzetoets om de
video te stoppen en verwijder de
geheugenstick.
®
Bluetooth streaming audio
Streaming audio biedt de mogelijkheid om naar
door de smartphone verzonden audiostreams
te luisteren.
Zorg dat het Bluetooth-profiel is geactiveerd en
stel eerst het volume van het externe apparaat
in (op een hoog volume).
Stel vervolgens het volume van het
audiosysteem in.
Als de weergave niet automatisch begint, kan
het zijn dat u de audioweergave moet starten
via de telefoon.
Bediening verloopt via het externe apparaat of
via de aanraaktoetsen van het systeem.
Als de streaming audio eenmaal is
gestart, wordt uw telefoon als een
geluidsbron beschouwd.
Apple® -speler aansluiten
Sluit een Apple ® -speler met behulp van een
geschikte kabel (niet meegeleverd) aan op de
USB-aansluiting.
Het afspelen begint automatisch.
De bediening gebeurt via het audiosysteem in
de auto.
De beschikbare indeling is die van het
aangesloten apparaat (artiesten/albums/
genres/playlists/audiobooks/podcasts).
De standaardindeling is de indeling per
artiest. Om dit te veranderen moet u terug
naar het eerste niveau in de structuur
om vervolgens een andere indeling
te selecteren (bijvoorbeeld playlists).
Bevestig uw keuze voordat u in de
structuur weer afdaalt naar de gewenste
track.
De softwareversie van de autoradio kan
incompatibel zijn met de generatie van uw
Apple ® -speler.
Informatie en tips
Het systeem is geschikt voor externe
USB-geluidsdragers, BlackBerry's® of
apparatuur van Apple® die op de USBaansluitingen kunnen worden aangesloten/
De kabel is niet meegeleverd.
Toestelbeheer vindt plaats via de
regelingen van de autoradio.
Andere randapparatuur, die bij het
aansluiten niet door het systeem wordt
herkend, moet met een kabel (niet
meegeleverd) op de jack-plug worden
aangesloten of via Bluetooth streaming
worden gekoppeld (indien compatibel).
Gebruik geen USB-verdeelstekker, om
beschadiging van het systeem te voorkomen.
De autoradio speelt bestanden met de extensie
".wma", ".aac", ".flac", ".ogg" en ".mp3" met een
bitrate van 32 kbps tot 320 kbps af.
Ook bestanden met een VBR (Variabele
bitrate) kunnen worden afgespeeld.
Andere typen audiobestanden (.mp4 enz.)
kunnen niet worden afgespeeld.
Bestanden met de extensie ".wma" moeten van
het type WMA 9 Standaard zijn.
De bemonsteringsfrequenties (sampling rates)
zijn 32, 44 en 48 kHz.
27
DS Connect Nav
Om problemen tijdens het afspelen of de
weergave te voorkomen, is het raadzaam om
bestandsnamen aan te maken met minder dan
20 tekens en zonder speciale tekens (bijv.: " ? . ; ù).
Gebruik uitsluitend USB-toetsen met de
bestandsindeling FAT32 (File Allocation Table).
Gebruik bij voorkeur de originele USBkabels van het externe apparaat.
CD-speler (afhankelijk van de uitrusting).
Om een gebrande CDR of CDRW te kunnen
afspelen moet bij het branden bij voorkeur
de standaard ISO 9660 niveau 1, 2 of de
standaard Joliet zijn geselecteerd.
Als de schijf met een andere standaard is
gebrand, kan hij mogelijk niet correct worden
afgespeeld.
Gebruik bij één disc altijd dezelfde standaard
voor het branden en selecteer bij het branden
altijd de laagste snelheid (maximaal 4x) voor
een optimale geluidskwaliteit.
Gebruik bij een multisessie-CD altijd de
standaard Joliet.
Telefoon
Procedure via het systeem
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Koppelen van een Bluetooth® telefoon
Druk op "Bluetooth zoeken".
Om veiligheidsredenen mag de bestuurder
handelingen die de volle aandacht vragen,
zoals het koppelen van een Bluetoothtelefoon aan het Bluetooth-handsfree
systeem van het audiosysteem, uitsluitend
uitvoeren bij stilstaande auto en
ingeschakeld contact.
Activeer de Bluetooth-functie van uw telefoon
en zorg ervoor dat deze "zichtbaar is voor
iedereen" (configuratie van de telefoon).
Procedure via de telefoon
Selecteer de naam van het systeem
in de lijst van gedetecteerde
apparaten.
Accepteer op het systeem het verzoek om een
verbinding met de telefoon te maken.
Voltooien van het koppelen, ongeacht of
dit vanaf de telefoon of het systeem wordt
gedaan: controleer of de door het telefoon
en het systeem weergegeven code
identiek zijn.
Of
Selecteer "Zoeken".
Er verschijnt een overzicht van de
waargenomen telefoon(s).
Als het koppelen niet is gelukt, wordt
geadviseerd de Bluetooth-functie van uw
telefoon even uit te zetten en opnieuw te
activeren.
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst.
Verbinding delen
Het systeem stelt 3 verbindingsprofielen voor
de telefoon voor:
- "Telefoon" (handsfree-set, uitsluitend
telefoon),
- "Streaming" (streaming: draadloos
afspelen van audiobestanden van de
telefoon),
- "Gegevens mobiel internet".
28
DS Connect Nav
Selecteren van het profiel; "Gegevens
mobiel internet" is vereist voor online
navigatie, nadat u eerst op uw smartphone
het delen van de mobiele dataverbinding
hebt geactiveerd.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Bluetooth-verbinding"
voor het weergeven van een lijst van
gekoppelde apparatuur.
Druk op de toets "details".
Selecteer één of meer profielen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Automatisch opnieuw verbinden
Als bij terugkomst in de auto de laatst
aangesloten telefoon weer in de auto
aanwezig is, wordt deze automatisch
herkend en binnen ongeveer 30 seconden
na het aanzetten van het contact is de
koppeling automatisch tot stand gebracht,
(Bluetooth ingeschakeld).
Met behulp van deze functie kan een
apparaat met het systeem worden verbonden
of de verbinding worden verbroken, en kan
een koppeling ongedaan worden gemaakt.
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
De mogelijkheid van het systeem om maar
één profiel te koppelen, hangt af van de
telefoon.
Als dit niet mogelijk is, worden standaard alle
drie de verbindingsprofielen geselecteerd.
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparaten. Raadpleeg de
gebruiksaanwijzing van uw telefoon of
neem contact op met uw provider voor meer
informatie over de beschikbare functies.
Wijzigen van het verbindingsprofiel:
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Beheer van telefoonverbindingen
Selecteer één of meer profielen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Afhankelijk van het type telefoon wordt
u gevraagd om de overdracht van uw
contacten en berichten wel of niet te
accepteren.
Kijk op de website van het merk voor meer
informatie (compatibiliteit, aanvullende
instructies, enz.).
Profielen die compatibel zijn met het
systeem: HFP, OPP, PBAP, A2DP,
AVRCP, MAP en PAN.
Selecteer "Bluetooth-verbinding"
voor het weergeven van een lijst van
gekoppelde apparatuur.
Selecteer de naam van de telefoon
in de lijst om de koppeling ongedaan
te maken.
Druk er nogmaals op om de telefoon
weer te koppelen.
Verwijderen van een telefoon
Selecteer de prullenbak rechts
boven op het scherm om een
prullenbak naast de geselecteerde
telefoon weer te geven.
29
DS Connect Nav
Druk op de prullenbak naast de
geselecteerde telefoon om deze
telefoon te verwijderen.
Een gesprek aannemen
Als u gebeld wordt, klinkt een beltoon en wordt
er een pop-upvenster op het scherm geopend.
Druk kort op de toets telefoon op het
stuur om het gesprek aan te nemen.
En
Houd de toets
Bellen van een nieuw
nummer
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Voer het nummer in via het digitale
toetsenbord.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Bellen van een contact
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
telefoon op het stuurwiel langer
ingedrukt om het gesprek te
weigeren.
Of
Bellen van een recent
gebruikt nummer
Of houd de toets
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Of
Houd de toets
op het stuurwiel langer ingedrukt.
Selecteer "Oproepen".
Selecteer het gewenste contact in de
weergegeven lijst.
U kunt altijd rechtstreeks met uw telefoon
bellen. Zet in dat geval de auto uit
veiligheidsoverwegingen stil.
op het stuurwiel langer ingedrukt.
Selecteer "Gesprek beëindigen" op
het touchscreen.
Bellen
Selecteer "Contact".
Selecteer het gewenste contact in de
weergegeven lijst.
Selecteer "Bellen".
Gebruik de telefoon bij voorkeur niet onder
het rijden.
Parkeer de auto.
Gebruik de toetsen op het stuurwiel om
te bellen.
Beheren van contacten/items
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Contact".
Selecteer "Aanmaken" om een
nieuw contact toe te voegen.
30
DS Connect Nav
Voer op het tabblad "Telefoon" de
telefoonnummers van het contact in.
Druk op "Bellen" om het nummer te
bellen.
Voer op het tabblad "Adres" de adresgegevens
van het contact in.
Druk op "Afspelen" om het bericht
te beluisteren.
Druk op "Aanmaken" om een nieuw
bericht te schrijven.
Voer op het tabblad "Email" de e-mailadressen
van het contact in.
Met de functie "Email" kunt u de
e-mailadressen van uw contacten
invoeren, maar u kunt met het systeem
geen e-mailberichten versturen.
Berichten beheren
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
De toegang tot "Berichten" is afhankelijk
van de compatibiliteit van de smartphone
met het systeem van de auto.
De benodigde tijd voor het ophalen van uw
berichten of e-mailberichten is afhankelijk
van de smartphone.
De beschikbaarheid van de diensten is
afhankelijk van het netwerk, de simkaart
en de compatibiliteit van de gebruikte
Bluetooth-apparaten.
Controleer in de handleiding van uw
smartphone en in de informatie van uw
provider over welke diensten u beschikt.
Selecteer de detailweergave van het
bericht dat u in een van deze lijsten
hebt geselecteerd.
Druk op "Beantwoorden" om
een door het systeem opgesteld
snelbericht te versturen.
Selecteer het bericht dat u in een
van deze lijsten hebt geselecteerd.
Druk op "Overbrengen" om de
ontvanger(s) te selecteren.
Druk op "Beluisteren" om het
bericht te beluisteren.
E-mailberichten beheren
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Berichten" om de
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer het tabblad "Alle" of
"Ontvangen" of "Verzenden".
Selecteer "Te laat", "Aangekomen",
"Niet beschikbaar" of "Overig" met
de mogelijkheid voor het aanmaken
van nieuwe berichten.
Snelberichten beheren
Druk op Telefoon om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Snelberichten" om de
berichtenlijst weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Email" om de
berichtenlijst weer te geven.
Selecteer het tabblad "Ontvangen"
of "Verzenden" of "Ongelezen".
Selecteer het bericht dat u in een van deze
lijsten hebt geselecteerd.
31
DS Connect Nav
Druk op "Beluisteren" om het
bericht te beluisteren.
De toegang tot "Email" is afhankelijk van
de compatibiliteit van de smartphone met
het systeem van de auto.
Configuratie
Audio-instellingen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Selecteer "Audio-instellingen".
Selecteer "Equalizer".
Of
De verdeling van het geluid (of de
ruimtelijke verdeling dankzij het Arkamys © systeem) in de auto is belangrijk voor de
kwaliteit van de weergave en biedt de
mogelijkheid de weergave af te stemmen
op het aantal inzittenden.
Uitsluitend beschikbaar in de configuratie
met luidsprekers voor en achter.
De audio-instellingen Equalizer
(6 optionele geluidsprofielen) en Bass,
Medium en Treble zijn voor elke
geluidsbron verschillend.
Schakel "Loudness" in of uit.
De instellingen voor "Balans" (Alle
passagiers, Bestuurder en Alleen vóór) zijn
voor alle geluidsbronnen gelijk.
Schakel "Geluid touchscreen",
"Snelheidsafhankelijke volumeregeling"
en "Extra ingang" in of uit.
"Balans"
Geïntegreerd audiosysteem: het Sound
Staging-systeem van Arkamys© zorgt voor
een betere geluidsverdeling in het interieur.
Of
"Geluid".
Of
Configuratie van de profielen
"Spraak".
Of
"Beltonen".
Druk op "OK" om de instellingen op
te slaan.
Het configureren van de profielen mag,
om veiligheidsredenen en vanwege het
feit dat deze handeling volledige aandacht
van de bestuurder vraagt, uitsluitend
worden uitgevoerd bij stilstaande auto.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Configuratie van de
profielen".
Selecteer "Profiel 1", "Profiel 2", "Profiel 3" of
"Gemeenschap. prof.".
Druk op deze toets om een
profielnaam in te voeren met het
virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Druk op deze toets om een
profielfoto toe te voegen.
Plaats een USB-stick met daarop de
foto in de USB-aansluiting.
Selecteer de foto.
Druk op "OK" om toestemming te
geven voor de overdracht van de foto.
Druk nogmaals op "OK" om de
instellingen op te slaan.
32
DS Connect Nav
Het kader voor de profielfoto heeft een
vierkante vorm, het systeem past de
oorspronkelijke vorm van de foto aan dit
vierkant aan.
Druk op deze toets om het
geselecteerde profiel te initialiseren.
Bij de profielinitialisatie wordt Engels als
taal ingesteld.
Selecteer een "Profiel" (1, 2 of 3) om dit te
koppelen aan "Audio-instellingen".
Selecteer "Audio-instellingen".
Wijzigen van de instellingen
van het systeem
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Schermconfiguratie".
Selecteer "Animatie".
Inschakelen of uitschakelen:
"Automatische tekstweergave",
Selecteer "Lichtsterkte".
Selecteer "Equalizer".
Of
"Balans"
Verplaats de cursor om de
lichtsterkte van het scherm en/of het
instrumentenpaneel in te stellen.
Wanneer het systeem wordt teruggezet
op "Fabrieksinstellingen" wordt standaard
de Engelse taal ingeschakeld alsmede
de graden in Fahrenheit en wordt de
spaartijd (zomer) van de dagrijverlichting
uitgeschakeld.
Selecteer "Systeeminfo" om de versie van
de in het systeem geïnstalleerde modules te
controleren.
De taal selecteren
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Talen" om de taal te
wijzigen.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Of
"Geluid".
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Of
Selecteer "Systeemparam.".
"Spraak".
Of
"Beltonen".
Druk op "OK" om de instellingen op
te slaan.
Selecteer "Eenheden" om de eenheden voor
afstand, verbruik en temperatuur te wijzigen.
Selecteer "Fabrieksinstellingen" om terug te
keren naar de begininstellingen.
Datum instellen
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Instellen tijd-datum".
33
DS Connect Nav
Selecteer "Datum".
Druk op deze toets om de datum in
te stellen.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Druk op deze toets om de tijdzone in
te stellen.
Selecteer het weergaveformaat voor
de tijd (12h/24h).
Zomertijd in- of uitschakelen
(+1 uur).
Selecteer het weergaveformaat voor
de datum.
Het instellen van de datum en tijd is alleen
mogelijk als "GPS-synchronisatie" is
uitgeschakeld.
Instellen van de tijd
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Druk op de toets "OPTIES" om de secundaire
pagina weer te geven.
Selecteer "Instellen tijd-datum".
Selecteer "Tijd".
Druk op deze toets om de tijd in te
stellen met het virtuele toetsenbord.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Schakel de GPS-synchronisatie
(UTC) in of uit.
Selecteer "Thema's".
Selecteer het kleurthema in de lijst
en druk vervolgens op "OK" om te
bevestigen.
Bij elke wijziging van het kleurthema wordt
het systeem opnieuw opgestart, waarbij
het scherm tijdelijk zwart wordt.
Druk op "OK" om te bevestigen.
Het systeem schakelt niet automatisch
over op zomertijd/wintertijd (afhankelijk
van het verkoopland).
Kleurthema's
Afhankelijk van de uitrusting en uitvoering
Om veiligheidsredenen kan de procedure
voor het wijzigen van het grafische thema
uitsluitend worden uitgevoerd bij een
stilstaande auto.
Druk op Instellingen om de
hoofdpagina weer te geven.
Veelgestelde vragen
Hieronder vindt u de antwoorden op de meest
gestelde vragen over uw systeem.
34
DS Connect Nav
Navigatie
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De route wordt niet berekend.
De navigatiecriteria kunnen tegenstrijdig zijn
met de huidige plaatsbepaling (bijv. geen
tolwegen terwijl de auto zich op een tolweg
bevindt).
Controleer de criteria in het menu "Navigatie".
De POI's worden niet aangegeven.
De POI's zijn niet geselecteerd.
Selecteer de POI's in de lijst met POI's.
Het geluidssignaal van de "Gevarenzones"
functioneert niet.
Het geluidssignaal is niet geactiveerd of het
volume is te laag.
Activeer het geluidssignaal in het menu
"Navigatie" en controleer het stemvolume in de
audio-instellingen.
Het systeem stelt bij belemmeringen geen
alternatieve routes voor.
Er wordt geen rekening gehouden met de
actuele verkeersinformatie.
Configureer de functie "Verkeersinfo" in het
overzicht met criteria (Zonder, Handmatig of
Automatisch).
Ik word gewaarschuwd voor een
"Gevarenzone" die niet op mijn route ligt.
Het systeem meldt alle "Gevarenzones" die
zich buiten de route in een bepaalde zone rondom de auto bevinden. Hierdoor worden ook
"Gevarenzones" gesignaleerd die zich op nabij
gelegen wegen of op parallelwegen bevinden.
Zoom in op de kaart om de exacte positie van
de "Gevarenzone" te kunnen bepalen. Selecteer
"Op de route" om de waarschuwingen buiten de
route uit te schakelen of om de tijdsduur tussen
het moment van de melding en het passeren
van de gevarenzone te verkorten.
Sommige files op de route worden niet direct
gemeld.
Bij het opstarten heeft het systeem enkele
minuten nodig om de verkeersinformatie te
ontvangen.
Wacht tot de verkeersinformatie goed wordt
ontvangen (weergave van de icoontjes van de
verkeersinformatie op de kaart).
In bepaalde landen is alleen voor
de hoofdwegen (autosnelwegen...)
verkeersinformatie beschikbaar.
Dit is volkomen normaal. Het systeem
is afhankelijk van de beschikbare
verkeersinformatie.
35
DS Connect Nav
Bij het opstarten kan de initialisatie van het
GPS tot 3 minuten duren voordat er meer dan
4 satellieten correct worden ontvangen.
Wacht tot het systeem volledig is opgestart
zodat het signaal van ten minste 4 satellieten
wordt ontvangen.
De kwaliteit van de GPS-ontvangst kan worden
beïnvloed door de omgeving (tunnel...) en het
weer.
Dit is een normaal verschijnsel. De werking van
het systeem is afhankelijk van de ontvangst
van het GPS-signaal.
Tijdens het opstarten en in bepaalde gebieden
kan de verbinding niet beschikbaar zijn.
Controleer of de online diensten zijn
geactiveerd (instellingen, contract).
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
De ontvangstkwaliteit van de gekozen
radiozender neemt geleidelijk af of de
opgeslagen zenders werken niet (geen geluid,
87,5 MHz wordt weergegeven...).
De auto is te ver verwijderd van de zender van
het station of er is geen zender aanwezig in het
geografische gebied.
Activeer de functie "RDS" via het snelmenu
om het systeem te laten controleren of er een
sterkere zender in het gebied aanwezig is.
Er kunnen storingen in de ontvangst optreden
door obstakels in de omgeving (bergen,
gebouwen, tunnels, parkeergarages, enz.), ook
als de RDS-functie is ingeschakeld.
Dit is een normaal verschijnsel en duidt niet op
een storing in het audiosysteem.
De antenne is niet aanwezig of is
beschadigd (bijvoorbeeld in een wasstraat of
parkeergarage).
Laat de antenne controleren door een
merkdealer.
De hoogteligging wordt niet weergegeven.
De verbinding van de online navigatie is
verbroken.
Radio
36
DS Connect Nav
De zender wordt niet meer ontvangen of de
naam van de zender in de lijst is veranderd.
Sommige zenders sturen in plaats van een
naam andere informatie mee (bijv. titel van het
afgespeelde nummer).
Het systeem interpreteert deze informatie als
de naam van de zender.
Druk op de toets "Lijst updaten" in het tweede
menu van de "Zenderlijst".
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Het afspelen van de muziek op mijn USB-stick
begint pas na lang wachten (ongeveer 2 tot
3 minuten).
Door bepaalde bestanden die standaard op
een USB-stick kunnen staan kan het erg lang
duren tot de muziek op de USB-stick wordt
afgespeeld (tot 10 keer de fabrieksopgave).
Wis de bestanden die standaard op de USBstick staan en beperk het aantal submappen in
de mappenstructuur van de USB-stick.
De CD wordt steeds uitgeworpen of wordt niet
afgespeeld.
De CD is ondersteboven in de speler
geplaatst, kan niet worden gelezen, bevat geen
audiobestanden of bevat audiobestanden die
niet door het audiosysteem worden herkend.
De CD is opgenomen in een indeling die niet
compatibel is met de speler (udf,...).
De CD is voorzien van een systeem
voor kopieerbeveiliging dat niet door het
audiosysteem wordt herkend.
Controleer of de CD op correcte wijze in de speler is
geplaatst.
Controleer de staat van de CD: de CD kan niet worden
gelezen als deze te veel is beschadigd.
Controleer de inhoud in het geval van een opgenomen
CD: raadpleeg het advies in het hoofdstuk "AUDIO".
Het CD-audiosysteem kan geen DVD's afspelen.
Door een te slechte kwaliteit, kunnen bepaalde
gebrande CD's niet door het audiosysteem worden
afgespeeld.
Ik kan sommige opgeslagen zenders uit de lijst
niet ontvangen.
De naam van de zender verandert.
Media
37
DS Connect Nav
Na het laden van een CD of het aansluiten van
een USB-stick moet u enige tijd wachten.
Na de invoer van een nieuwe sleutel, kan
het systeem een bepaalde hoeveelheid aan
gegevens lezen (directory, titel, artiest, enz.).
Dit kan enkele seconden tot enkele minuten
duren.
Dit is volkomen normaal.
Het geluid van de CD is slecht.
De gebruikte CD is bekrast of van slechte
kwaliteit.
Gebruik alleen CD's van goede kwaliteit en
berg ze zorgvuldig op.
De audio-instellingen (bassen, hoge tonen,
klankkleur) zijn niet op de CD-speler afgestemd.
Zet het niveau van de bassen en de hoge tonen
op 0, zonder een geluidseffect te selecteren.
Sommige informatietekens in de huidige
huidige afspeelmedia worden niet correct
weergegeven.
Het audiosysteem kan sommige karakters niet
weergeven.
Gebruik standaard karakters voor de benaming
van nummers en afspeellijsten.
Het afspelen van streaming-bestanden start
niet.
Het aangesloten apparaat start niet
automatisch het afspelen.
Het afspelen van het apparaat starten.
Namen van nummers en de speelduur worden
niet weergegeven op het audiostreamingscherm.
De Bluetooth-verbinding biedt deze
mogelijkheid niet.
38
DS Connect Nav
Telefoon
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Het lukt me niet om mijn Bluetooth-telefoon te
koppelen.
Het is mogelijk dat de Bluetooth-functie van de
telefoon is uitgeschakeld of dat uw telefoon niet
zichtbaar is voor het systeem.
Controleer of de Bluetooth-functie van uw
telefoon is ingeschakeld.
Controleer bij de instellingen van uw telefoon of
deze op "Vind mij" staat.
De Bluetooth-telefoon is niet compatibel met
het systeem.
U kunt de compatibiliteit van uw telefoon
controleren op de website van het merk
(services).
Het geluid is afhankelijk van het systeem en de
telefoon.
Verhoog het volume van het audiosysteem,
indien nodig, tot maximaal en verhoog het
volume van de telefoon indien nodig.
Omgevingsgeluiden hebben invloed op de
kwaliteit van een telefoongesprek.
Beperk het omgevingsgeluid (ramen sluiten,
aanjager lager zetten, snelheid verminderen
enz.).
Sommige contacten komen dubbel voor in de
lijst.
Bij het synchroniseren worden de contacten op
de simkaart en/of die in het geheugen van de
telefoon overgenomen. Als beide geheugens
worden gesynchroniseerd kan het voorkomen
dat sommige contacten dubbel worden
overgenomen.
Selecteer "Contacten van simkaart weergeven"
of "Contacten van telefoon weergeven".
De contacten staan niet in alfabetische
volgorde.
Sommige telefoons hebben speciale
weergave-opties. Afhankelijk van de
instellingen kunnen contacten in een bepaalde
volgorde worden overgenomen.
Verander de instellingen voor de weergave van
contacten in de telefoon.
Het systeem ontvangt geen SMS-berichten.
De Bluetooth-modus staat geen verzending
van SMS-tekstberichten naar het systeem toe.
Het signaal van de aangesloten Bluetoothtelefoon is niet hoorbaar.
39
DS Connect Nav
Instellingen
VRAAG
ANTWOORD
OPLOSSING
Na het instellen van de bassen en hoge tonen
wordt de instelling van de equalizer opgeheven.
Als u de instelling van de equalizer wijzigt,
worden de instellingen van de bassen en de
hoge tonen gereset.
De instelling van de equalizer is gekoppeld aan
de bassen en hoge tonen.
Wijzig de instelling van de bassen en de
hoge tonen of de equalizer om de gewenste
geluidskwaliteit te verkrijgen.
Bij het veranderen van de balans wordt de
geluidsverdeling uitgeschakeld.
Bij het veranderen van de geluidsverdeling
worden de instellingen van de balans
uitgeschakeld.
De geluidsverdeling is gekoppeld aan de
balans.
Stel de balans in of kies een geluidsverdeling
naar eigen wens.
Er is een verschil in geluidskwaliteit tussen de
verschillende geluidsbronnen.
Voor een optimale geluidskwaliteit kunnen
de audio-instellingen worden aangepast
aan verschillende geluidsbronnen, die
hoorbare verschillen kunnen genereren bij het
veranderen van de bron.
Controleer of de audio-instellingen zijn
afgestemd op de geluidsbron die u gebruikt.
Het is raadzaam de audiofuncties (Bass:,
Treble:, Balans) in de middelste stand te zetten,
de geluidssfeer "Geen" te selecteren en de
functie Loudness in de stand "Actief" te zetten
bij gebruik van de CD-speler en in de stand
"Inactief" bij gebruik van de radio.
Na uitzetten van de motor schakelt het systeem
na enkele minuten automatisch uit.
Als de motor is afgezet, blijft het audiosysteem
nog werken zolang de laadtoestand van de
accu dat toestaat.
In de normale uitgeschakelde stand, gaat het
systeem na een bepaalde tijd automatisch over
op de eco-mode om de laadtoestand van de
accu op peil te houden.
Start de motor om de laadstroom van de accu
te verhogen.
Ik kan de datum en tijd niet instellen.
De datum en tijd kunnen alleen worden
ingesteld als u de synchronisatie met de
satellieten deactiveert.
Menu instellingen/Opties/Datum en tijd
instellen. Selecteer het tabblad "Tijd" en
deactiveer de "GPS-synchronisatie" (UTC).
268
Trefwoordenregister
180° zicht naar achteren................................206
A
Aanhanger..............................120-121, 144, 224
Aanhangergewichten.....................................263
Aanjager achter................................................85
Aanjager, regeling...................................... 83-86
Aansluiten MirrorLink............................ 11-12, 19
Aansluiting 12 V.........................................91, 96
Aansteker.........................................................91
ABS................................................................ 119
Accessoires................................................... 114
Accu......................... 15, 227, 233, 256-257, 259
Accu laden............................................. 258-259
Achterbank................................................. 75-77
Achterklep........................................................56
Achterklep sluiten.......................... 44, 47-48, 56
Achterlichten..........................................235, 252
Achterportieren.............................................. 141
Achterruitverwarming...........................87, 87-88
Achteruitrijcamera..........................203-204, 206
Achteruitrijlicht...............................................252
Actief dodehoekbewakingssysteem..............200
Actieradius AdBlue ®....................................31-32
Active Safety Brake.................................18, 189
Adaptieve cruise control met Stopfunctie.................... 164-165, 170-174, 179-180
Adaptieve snelheidsregelaar......................... 170
AdBlue ®.......................................31-32, 236-237
Afmetingen.....................................................266
Afstandsbediening......................... 43-46, 48-49
Afstandsbediening, batterij vervangen............ 51
Airbags..................................... 20, 125, 127, 129
Airbags vóór.................................... 126-127, 130
Airconditioning.................................................82
Airconditioning (automatisch)....................80, 85
Airconditioning (handbediend)............ 80-81, 86
Airconditioning met centrale regeling........81, 86
Airconditioning met gescheiden regeling..82, 86
Alarmknipperlichten............................... 115, 240
Alarmsysteem..................................................53
Allesdragers........................................... 228-229
Allesdragers monteren.......................... 228-229
Antiblokkeersysteem (ABS)...............17, 118-119
Antidiefstalbeveiliging/Startblokkering..........144
Antispinregeling (ASR)........................... 118-120
Apple CarPlay-verbinding.......................... 12, 18
Apple ® -speler...............................................9, 26
Armleuning achter............................................95
Armleuning vóór...............................................93
Audioversterker................................................91
Automatische airconditioning met gescheiden
regeling..............................................82, 85-86
Automatische ruitenwissers.................... 110-112
Automatische transmissie
...................................10-11, 151-159, 234, 258
Automatische verlichting...............................102
Automatisch noodremsysteem................18, 189
Autoradio, bedieningen aan stuurkolom........3, 3
AUX-aansluiting.................................................9
B
Bagageafdekking.............................................96
Bagageruimte.......................................56, 59, 97
Bagageruimteverlichting..................................97
Banden...........................................................235
Banden, noodreparatie..........................243, 245
Banden oppompen .......................................235
Bandenreparatieset.........241-242, 241-243, 245
Bandenspanning....................................235, 246
Bandenspanningscontrole (met set)......243, 245
Bandenspanningscontrolesysteem.20, 159, 246
Bandenspanning te laag (detectie)................159
Batterij afstandsbediening...................49, 51, 89
Bekerhouder....................................................90
Beladen.................................................. 228-229
Benzinemotor................................ 222, 230, 264
Bijvullen AdBlue ®...........................................237
Binnenspiegel.............................................74-75
BlueHDi...................................... 31-33, 236, 240
Bluetooth (handsfree set)................13-14, 27-28
Bluetooth (telefoon)..........................13-15, 27-28
Bluetooth-verbinding............ 13-15, 21-22, 27-28
Bochtverlichting.....................................109, 251
Boordcomputer.......................................... 34-35
Boordgereedschap........................... 97, 241-242
Brake Assist System (BAS)................... 118, 189
Brandstof........................................................222
Brandstofadditief............................................234
Brandstofniveaumeter....................................223
Brandstoftank................................... 21, 223-224
Brandstof tanken.................................... 222-224
Brandstoftank leeg (diesel)............................240
Brandstofvuldop.............................................223
Brandstofvulklep.................................... 223-224
Buitenspiegels.......................73-74, 87, 198-199
C
CD................................................................9, 25
CD MP3........................................................9, 25
CD-/MP3-speler...............................................25
Centrale vergrendeling..............................46, 52
CHECK.............................................................33
Claxon............................................................ 115
Configuratie van de auto........................... 36-39
Connectiviteit...................................................91
Contact.............................................................29
Controlelampjes............................................... 13
Controles........................................ 230, 233-235
269
Trefwoordenregister
D
G
DAB (Digital Audio Broadcasting) – Digitale
radio...........................................................8, 24
Dagrijverlichting............................... 99, 101, 251
Dagteller...........................................................34
Dashboardkastje..............................................90
Dashboardverlichting (dimmer).......................34
Datum instellen.....................................41, 17, 32
Derde remlicht................................................253
Detectie obstakels.........................................200
Dieselmotor........................... 222, 230, 240, 265
Digitale radio – DAB (Digital Audio
Broadcasting)............................................8, 24
Dimlicht.......................................27, 99, 251-252
Display instrumentenpaneel....................10, 157
Draadloze lader................................................92
DS Connect Nav................................................1
DS Connect Radio.............................................1
Dynamische noodrem............................. 147-150
Geheugen instellingen bestuurder..................70
Gereedschap..........................................241-242
Gereedschapskist............................................97
Gevarendriehoek...........................................240
Gewichten......................................................263
GPS..................................................................14
Grootlicht.....................................27, 99, 251-252
Grootlichtassistent............................27, 105-106
E
Eco-mode.......................................................227
Elektrisch bedienbare achterklep........ 56, 58-59
Elektrische parkeerrem.................... 28, 147-150
Elektrisch verstelbare stoelen................... 69-70
Elektronische remdrukregelaar (EBD).... 118-119
Elektronische sleutel.................................. 45-48
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)....118-121
Extra verwarming....................................... 88-89
F
Follow me home-verlichting..............45, 102-103
Frequentie (radio)....................................... 23-24
Functie snelweg (richtingaanwijzers)............101
H
Halogeenlampen............................ 108, 250-251
Handgrepen...............................................68, 90
Handrem................................................ 234-235
Handsfree achterklep.......................... 56, 58-59
Handsfree set...................................13-14, 27-28
Handsfree toegang..........................................58
Helderheid........................................................16
Hifisysteem......................................................91
Hill Start Assist...............................................156
Hoedenplank....................................................96
Hoofdsteunen achter................................. 75-77
Hoofdsteunen verstellen............................ 67-68
Hoofdsteunen vóór.................................... 67-68
Hoogteverstelling veiligheidsgordels.............122
Hulpoproep............................................. 115-117
I
Identificatie.....................................................266
Inductielader....................................................92
Inhoud brandstoftank.....................................223
Inklappen/uitklappen buitenspiegels ~
Buitenspiegels, in- en uitklappen.................. 74
Instapfunctie.................................................... 71
Instapverlichting.............................................102
Instellen van de uitrustingen...................... 36-39
Instellingen bestuurder (opslaan)....................70
Instellingen van het systeem.....................16, 32
Instrumentenpaneel............ 10, 10-12, 11, 33-35
Intelligente tractiecontrole............................. 119
Interieurfilter (vervangen)..............................234
Interieurverlichting..................................... 94-95
ISOFIX...........................................................136
ISOFIX-bevestigingen...................................135
ISOFIX-kinderzitjes................................135-138
J
Jack-aansluiting...............................................25
Jack-kabel........................................................25
K
Kaartenhouder.................................................90
Kaartleeslampjes.............................................94
Kentekenplaatverlichting...............................254
Keyless entry and start...............45-49, 145-146
Kilometerteller..................................................34
Kinderbeveiliging....................................140-141
Kinderen...................................... 20-21, 134-138
Kinderen (veiligheid)...............................140-141
Kinderzitjes..............................21, 124, 128-129,
�������������������������������������������������������133-134, 139
Kinderzitjes i-Size..........................................138
Kleurcode lak.................................................266
Klokje (instellen)............................. 35, 41, 17, 33
Koelvloeistoftemperatuur.................................31
Koelvloeistoftemperatuurmeter.......................31
Koplampen.....................................................235
270
Trefwoordenregister
Koplampverstelling........................................108
Krik..........................................................241-242
L
Laden accu............................................ 258-259
Laden accu (verklikkerlampje).........................15
Lak..................................................................266
Lampen vervangen................................ 250-254
Lane Departure Warning System
(LDWS)...........................................19, 192-193
Lane Keeping System......................19, 193, 200
Leder (onderhoud).........................................235
LED-verlichting.............................. 101, 250-252
Lekke band.............................................243, 245
Lichtschakelaar.............................26-27, 99, 101
Lokaliseren van de auto...................................45
Luchtfilter (vervangen)...................................234
Luchttoevoer (bediening)........................... 83-86
Luchtverdeling........................................... 83-86
Luidsprekers ...................................................91
M
Make-upspiegel...............................................90
Massagefunctie................................................72
Massages op meerdere punten.......................72
Matten........................................................ 93-94
Meldingen........................................................30
Menu................................................................12
Menu's (audio)................................................ 4-5
Menustructuren display...................................12
Milieu..........................................................49, 89
Mistachterlicht................................................100
Mistlampen vóór..............................26, 109, 251
Motoren.................................................. 263-265
Motorkap........................................................229
Motorkapsteun...............................................229
Motorolie.................................................231-232
Motorolieniveau, controle................................31
Motorolieniveaumeter................................31, 33
Motorruimte....................................................230
N
Neerklappen stoelen achter...................... 75-77
Niveau AdBlue ®..............................................233
Niveau brandstofadditief diesel............. 233-234
Niveau koelvloeistof..........................31, 232-233
Niveau remvloeistof.......................................232
Niveau ruitensproeiervloeistof............... 111, 233
Niveaus en controles............................. 230-233
Noodbediening achterklep...............................60
Noodbediening portieren.................................49
Noodoproep............................................ 115-117
Noodprocedure afzetten van de motor...146-147
Noodprocedure starten................... 146-147, 257
Noodremassistentie....................................... 118
Nulstelling dagteller.........................................34
O
Oliefilter (vervangen).....................................234
Olieniveau.........................................31, 231-232
Oliepeilstok.......................................31, 231-232
Olieverbruik.............................................231-232
Onderhoud (adviezen)...................................235
Onderhoudsadviezen....................................235
Onderhoudscontroles......................................30
Onderhoudsindicator.................................30, 33
Ontdooien..................................................86, 88
Ontgrendelen.......................................43, 45-46
Ontgrendelen achterklep........................... 45-46
Ontgrendelen portieren................................... 51
Ontgrendelen van binnenuit............................52
Ontluchten brandstofsysteem........................240
Ontwasemen....................................................86
Ontwasemen achter.........................................86
Ontwasemen voor............................................86
Opbergvakken.................... 90, 93, 95-96, 96-97
Opbergvakken portieren..................................90
Openen achterklep..............................45-46, 56
Openen brandstofvulklep..............................223
Openen motorkap..........................................229
Openen portieren.................................45-46, 55
Openen ruiten..................................................43
Overzicht motoren................................. 264-265
Overzicht zekeringen............................. 255-256
P
Panoramisch schuif-/kanteldak.......................62
Park Assist.....................................................208
Parkeerhulp achter........................................200
Parkeerhulp achter met grafische
weergave en geluidssignalen......................200
Parkeerhulp vóór............................................201
Parkeerlichten...........................99, 101, 251-252
Passagiersairbag....................................... 20-21
Persoonlijke instellingen............................. 11-12
Plafonniers.......................................................94
Portieren..........................................................55
Portieren sluiten.............................44, 46-48, 56
Portieren vergrendelen.................................... 51
Profielen.....................................................16, 31
Programmeerbare verwarming................. 88-89
Pyrotechnische gordelspanners....................124
271
Trefwoordenregister
R
Radio...............................................6-7, 9, 23, 25
Radiozender........................................ 6-7, 23-24
RDS.........................................................7, 23-24
Regelmatige controles........................... 233-235
Regeneratie roetfilter.....................................234
Reinigen (adviezen).......................................235
Rembekrachtigingsysteem............................ 118
Remblokken........................................... 234-235
Remlichten.....................................................252
Remmen........................................... 16, 234-235
Remschijven.......................................... 234-235
Reservewiel.................... 235, 241-242, 246-247
Resetten van het traject............................. 34-35
Richtingaanwijzers.......26-27, 101, 251, 251-252
Rijadviezen.............................................143-144
Rijden ........................................................ 66-67
Rijstrookcontrolesystemen............................ 118
Roetfilter................................................. 233-234
Ruitbediening...................................................60
Ruitensproeier achter.................................... 110
Ruitensproeierreservoir.................................233
Ruitensproeiers vóór..................................... 111
Ruitenwisser achter....................................... 110
Ruitenwisserbladen vervangen............. 111, 254
Ruitenwissers............................ 26, 109, 111-112
Ruitenwisserschakelaar..........................109-112
S
Schakelaars stoelverwarming....................71-72
Schakelen handgeschakelde
versnellingsbak.....................................150-151
Schakelindicator............................................157
SCR (Selective Catalytic Reduction).............236
Selectiehendel........................................ 151-155
Serienummer auto.........................................266
Sfeerverlichting................................................95
Signalering onoplettendheid..........................190
Sjorogen...........................................................96
Skiluik...............................................................95
Slepen van een auto......................................260
Sleutel................................................. 43, 45, 49
Sleutel met afstandsbediening......................144
Sleutel niet herkend................................146-147
SMS..................................................................30
Sneeuwkettingen...................................160, 228
Sneeuwschermen..........................................227
Snelheidsbegrenzer................................164-167
Snelheidslimietherkenning.....................162-163
Snelheidsregelaar.....164-165, 167-174, 179-180
Snelheidsregeling met
snelheidslimietherkenning................... 164-165
Spaarfase.......................................................227
Spraakcommando's............................ 5-8, 10-12
Startblokkering, elektronische.................49, 144
Starten...........................................................257
Starten dieselmotor.......................................222
Starten van de auto...28, 143, 145-146, 151-155
Stilzetten van de auto.28, 143, 145-146, 151-155
Stoelen verstellen...................................... 68-69
Stoelverwarming.........................................71-72
Stop & Start..........................................................
25-26, 35, 80, 87, 157-159, 224, 229, 233, 260
Streaming audio Bluetooth.................... 9, 25-26
Stuurkolomschakelaars.......................... 151-155
Stuurverstelling................................................73
Stuurwiel (verstellen).......................................73
Supervergrendeling...................................44, 48
Synchroniseren afstandsbediening................. 51
T
Tankbeveiliging..............................................224
Technische gegevens............................ 264-265
Te laag brandstofniveau..........................21, 223
Telefoon.................................... 92, 13-15, 27-30
Teller............................................................10-11
Temperatuurregeling................................. 83-86
Tijd instellen................................... 35, 41, 17, 33
TMC (verkeersinformatie)................................15
Toerenteller.................................................10-11
Touchscreen.................... 34, 36, 38-39, 91, 1, 1
Trailer Stability Management (TSM).......120-121
Trekhaak.................................120-121, 144, 224
U
Uitschakelen airbag passagier.......126, 129-130
USB..............................................................9, 25
USB-aansluiting...............................91, 95, 9, 25
V
Veiligheidsgordels..........................................133
Veiligheidsgordels achter.......................122-123
Veiligheidsvoorzieningen
voor kinderen................ 126, 128-130, 133-139
Ventilatie............................ 78, 80-81, 86, 88-89
Ventilatieroosters.............................................78
Vergrendelen....................................... 44, 47, 49
Vergrendeling van binnenuit............................52
Verkeersinformatie (TMC)...............................15
Verklikkerlampje airbags........................... 20-21
Verklikkerlampje remsysteem..........................16
Verklikkerlampjes....................................... 13, 16
Verklikkerlampje Service.................................18
Verklikkerlampjes (status)................................16
Verklikkerlampje veiligheidsgordel
bestuurder niet vastgemaakt.......................123
Verklikkerlampje veiligheidsgordels..............123
Verklikkerlampje voorgloeien (diesel).............24
272
Trefwoordenregister
Z
Verplaatsbare vloer bagageruimte..................96
Versnellingsbak, handgeschakeld
............................10-11, 150-151, 156-159, 234
Verversen................................................231-232
Vervoer van lange voorwerpen.......................95
Vervuiling van het roetfilter (diesel)...............234
Verwarming.............................. 78, 81, 86, 88-89
Voorgloeien (dieselmotor)................................24
Voorruitverwarming.........................................87
Voorstoelen.................................................67-70
Voorzieningen achterin....................................95
Voorzieningen bagageruimte..........................96
Voorzieningen interieur....................................90
W
Waarschuwing oplettendheid bestuurder......190
Waarschuwingslampjes.......................13, 16, 33
Waarschuwing vergeten verlichting..............100
Wassen (adviezen)........................................235
Webbrowser.....................................................21
Wiel demonteren.....................................247-249
Wiel monteren.........................................247-249
Wiel verwisselen.....................................241-242
Wifi-netwerkverbinding....................................22
Window-airbags......................................126-127
X
Xenonlampen................................................. 251
Zekeringen............................................. 254-256
Zekeringen vervangen........... 254-255, 254-256
Zekeringkast dashboard................................255
Zekeringkast motorruimte...................... 255-256
Zicht.................................................................86
Zicht naar voren 180°....................................206
Zij-airbags...............................................126-127
Zijknipperlicht.................................................252
Zonneklep........................................................90
Reproductie of vertaling van dit document, zelfs
gedeeltelijk, is verboden zonder schriftelijke
toestemming van de fabrikant.
De fabrikant verklaart dat, door toepassing van
de voorschriften in de Europese regelgeving
(Richtlijn 2000/53) met betrekking tot
autowrakken, wordt voldaan aan de in deze
richtlijn gestelde doelen en dat recycleerbare
materialen worden gebruikt voor de fabricage
van producten die door haar worden verkocht.
Gedrukt in de EU
Néerlandais
11-17
CONDUENT
4Dconcept
Xerox
DSautomobiles.com
*17DS7.0071*
NE. 17DS7.0071